2012 was misschien wel het jaar van de partijleiderverkiezingen. Bij Groenlinks, PvdA en het CDA mochten leden stemmen op een leider via het one-member-one-vote (OMOV) principe. Dit is voor de meeste partijen redelijk nieuw, partijleden hadden en hebben vaak slechts indirecte inspraak of zelfs helemaal niet. Toch lijkt er een trend zichtbaar dat politieke partijen steeds vaker leiderschapsverkiezingen via OMOV organiseren.
Wouter Bos werd in 2002 gekroond tot het nieuwe PvdA-opperhoofd, Mark Rutte versloeg Rita Verdonk in 2006, Sap won van Dibi en Samsom en van Haersma Buma zijn ook via een verkiezing partijleider geworden. Waarom krijgen leden een grotere rol bij deze verkiezingen? Veelal was het argument dat de nieuwe partijleider legitimiteit nodig had. Daarmee werd impliciet toegegeven dat de ’oude’ manier van het aanwijzen van een partijleider – veelal gedaan door afgevaardigen op een congres of door een partijraad – niet democratisch was en geen legitimiteit gaf. Toch zijn veel partijen bang voor leiderschapsverkiezingen omdat het de interne tegenstellingen van de partij kan blootleggen. Maar wat voor gevolgen heeft zo’n soort verkiezing eigenlijk? Zijn er meer kandidaten, is het competitiever? Waarderen kiezers leiderschapsverkiezingen of straffen ze de partij om de interne verdeeldheid?
Om een deel van deze vragen te beantwoorden heeft Ofer Kenig 147 leiderschapsverkiezingen geanalyseerd in verschillende democratieën waaronder Nederland. Er zijn natuurlijke verschillende methoden om leiders te kiezen. In dit kader wordt gesproken over het selectoraat – oftewel de groep die de leider moet kiezen. Het selectoraat kan bestaan uit de leden van de parlementaire fractie (veelal het geval in de Angelsaksische wereld), een partijraad (bv. de PvdA tot ’91), afgevaardigden op een conferentie (meest gebruikte methode), de one-member-one-vote methode of zelfs open primaries waarbij ook niet-leden mogen stemmen (in sommige staten in de VS gebeurt dit). Des te meer mensen mogen deelnemen aan de verkiezing, des te inclusiever is het selectoraat. Kenig stelt de vraag: leidt een meer inclusief selectoraat tot een meer competitieve race. Je zou op zich verwachten van wel. Kenig vindt dat er MEER kandidaten zijn bij inclusieve verkiezingen in vergelijking met exclusieve verkiezingen.
Maar zijn inclusieve verkiezingen ook competitiever? Om dit te meten gebruikt Kenig de effective number of candidates meting (gebaseerd hierop). De effective number of candidates is laag als de stemmen verdeeld zijn over een groot aantal kandidaten, en de meting is hoog als een kandidaat alle stemmen krijgt. De 2002 PvdA verkiezing van Wouter Bos had een effective number of candidates van 2.12. De 2005 verkiezing in de Britse Conservatieve partij heeft een score van 3.85. De verkiezing van was geen kroning, maar het was ook niet erg competitief, hij kreeg ongeveer 60% van de stemmen en de nummer 2 Jeltje van Nieuwenhoven 32%. De verkiezing bij de Conservatieven had 4 kandidaten die elk tussen de 20% en 30% kregen. De nummer 1 in de eerste ronde, David Davis, werd uiteindelijk verslagen door de huidige premier van het Verenigd Koninkrijk, David Cameron. De PvdA verkiezing was inclusiever (want alle leden mochten stemmen) dan die van de Conservatieven. Maar de verkiezing van de PvdA was niet competitiever. Dit is geen uitzondering. Voor de 147 verkiezingen die Kenig analyseerde vond hij dat inclusieve verkiezingen minder competitief zijn dan exclusieve verkiezingen.
Een mogelijke oorzaak hiervan ligt wellicht in de duur van leiderschap. Voor een onderzoeksproject waar ik eerder over berichtte, onderzoek ik onder andere de relatie tussen de duur van partijleiderschap en de partij organisatie in 20 democratieën. De figuur hieronder laat zien hoelang – in maanden – partijleiders gemiddeld aanblijven in partijen met verschillende soorten selectoraten. Partijleiders van partijen met het meest inclusieve selectoraat – aangeduid als members in het figuur – blijven beduidend korter aan dan bij de andere methoden. In exclusieve partijen heb je minder vaak een nieuwe leider, dus als er één vertrekt moet je je kans grijpen. In inclusieve partijen kan je soms nog wel even wachten op een meer opportuun moment.
Figuur 1. Duur partijleiderschap (618 obs). Punten zijn het gemiddelde, de lijn geeft de 95% confidence intervals aan.
Tot slot, winnen of verliezen partijen stemmen als zij een one-member-one-vote leiderschapsverkiezing houden? De angst voor verdeeldheid is groot: zelfs zo groot dat de kandidaten bij de PvdA leiderschapsverkiezing in 2012 besloten elkaar niet aan te vallen. Aan de andere kant is er veel media aandacht voor de kandidaten en kunnen zich duidelijk profileren. De figuur hieronder laat de peilingen van Synovate zien van de week van de leiderschapsverkiezing (punt 5) en de 4 weken daarvoor. Ik heb alleen even de data van 2012 genomen. Gezien de data en het aantal observaties kunnen we hier niet teveel uit concluderen. Het lijkt er in ieder geval NIET op dat leiderschapsverkiezingen negatieve electorale gevolgen hebben. Maar hier is een meer systematische analyse wel op z’n plaats. Ken je zo’n analyse laat het dan weten.
Armen Hakhverdian zegt
Hoi Gijs. Was nog benieuwd of je misschien kort kunt aangeven wat die verschillende ‘selectoraten’ in Figuur 1 inhouden.
Armen Hakhverdian zegt
Oeps, laat maar, volgens mij zijn dat de categorieën die je daarboven had besproken bij het onderzoek van Kenig…