• Skip to primary navigation
  • Skip to main content
  • Skip to primary sidebar
StukRoodVlees

Politicologie en actualiteit

  • OVER SRV
  • AUTEURS
  • CATEGORIEËN
  • ARCHIEF
  • CONTACT

Archives for november 2017

Ruk naar rechts?

door Matthijs Rooduijn 13/11/2017 9 Reacties

Westerse samenlevingen zijn sinds pakweg de millenniumwisseling steeds rechtser geworden op sociaal-culturele thema’s als immigratie en integratie. De Brexit-stem, de verkiezingsoverwinning van Donald Trump, het succes van de Oostenrijkse FPÖ, en de opkomst van de Duitse AfD: allemaal gevolgen van hoe kiezers langzaamaan steeds negatiever over immigratie zijn geworden.

Althans, dat is de vrijwel onweersproken lezing die het publieke debat nu al jaren domineert. De hoogste tijd om te benadrukken dat dit absolute onzin is. Kiezers zijn niet negatiever geworden over immigratie. In de afgelopen 15 jaar zijn ze juist steeds positiever gaan denken over de multiculturele samenleving. En dat geldt niet alleen voor Nederland, maar voor vrijwel alle West-Europese landen. [Read more…] about Ruk naar rechts?

Filed Under: Kiezers en publieke opinie Tagged With: Immigranten, Immigratie, kiezers, Publieke opinie, radicaal-rechts

Nederlanders hebben (te) weinig kennis over zwarte bladzijden uit de eigen geschiedenis

door Sabrina de Regt 09/11/2017 9 Reacties

Een van de speerpunten van het nieuwe kabinet is meer aandacht voor de Nederlandse cultuur, identiteit en geschiedenis. Meer specifiek staat in het regeerakkoord: “We vinden het belangrijk de kennis over onze gedeelde geschiedenis, waarden en vrijheden te vergroten. Deze maken ons tot wat we samen zijn. … Het is van groot belang dat we die historie en waarden actief uitdragen (p. 19)”.

De vier regeringspartijen hebben ook nagedacht over hoe ze dit willen bereiken. Zo lezen we in het regeerakkoord dat alle kinderen op school het Wilhelmus moeten leren, inclusief de context ervan. Ook willen ze dat alle kinderen tijdens hun schooltijd het Rijksmuseum en het parlement bezoeken. Verder wordt de nationale canon uitgereikt aan jongeren die de leeftijd van 18 jaar bereiken en aan personen die het Nederlanderschap verwerven. [Read more…] about Nederlanders hebben (te) weinig kennis over zwarte bladzijden uit de eigen geschiedenis

Filed Under: Democratie, Kiezers en publieke opinie Tagged With: nationale geschiedenis, Nederlandse cultuur, Nederlandse identiteit

Heeft Rutte gelijk met zijn uitspraken over het referendum?

door Kristof Jacobs 03/11/2017 0 Reacties

Op 26 oktober deed Mark Rutte in het programma EenVandaag een interessante uitspraak over een mogelijk referendum over het raadgevend referendum. Dit is wat hij zei:

Als je nu een referendum zou houden over het raadgevend referendum, ik denk dat een grote meerderheid zou zeggen ‘gooi dat er uit’ en dan krijg je vervolgens een splitsing in de samenleving tussen een groep die zegt ‘je moet een volledig correctief referendum’ en niet.

Mark Rutte, EenVandaag (26 oktober 2017)

Mijn eerste reactie was: is dit niet wishful thinking? Maar bij een tweede lezing valt enige nuance op in de uitspraak: Rutte heeft het over een ‘gelegenheidscoalitie’ van zij die het raadgevend referendum te ver vinden gaan en zij die het niet ver genoeg vinden gaan. Wat zegt kiezersonderzoek op dit punt?

Data: Nationaal Kiezersonderzoek

Om de uitspraak te toetsen maak ik gebruik van de voorlopige data van het Nederlands Kiezersonderzoek 2017. Deze data zijn nog niet openbaar (ze worden nog gefinaliseerd), maar voor dit blog mochten ik ze gebruiken, waarvoor dank aan de heren en dames van de Stichting Kiezersonderzoek Nederland. De data zijn gewogen voor demografische factoren.[1]

Houding ten aanzien van het referendum

In figuur 1 zie je duidelijk dat het aantal voorstanders van het referendum beduidend groter is dan het aantal tegenstanders. Een meerderheid van de respondenten (56.8%) is voor. Een kwart van de respondenten is tegen (25.7%) en een kleine groep respondenten is ‘undecided’ (13.3%).

De aandachtige lezer merkt wellicht op dat het hier om een algemene vraag over referenda gaat: ze laat in het midden of dit referendum bindend is of niet. Het zou best zo kunnen zijn dat de voorstanders enkel voor zijn wanneer het gaat om een bindend referendum. Gelukkig kunnen we daar ook iets over zeggen.

Figuur 1. Mate waarin men het eens is met stelling over referendum

Noot: De vraag die gesteld werd, was: “In hoeverre bent u het eens met de volgende stelling: “over sommige voor ons land belangrijke beslissingen moet door de kiezers zelf worden gestemd door middel van een referendum.” Ik heb de twee uiterste categorieën telkens samengevoegd. De grootte van de sample was 3.435; waarvan 2.954 de vraag invulden (en niet weet niet/geen mening antwoordden). Ga uit van een foutenmarge van zo’n 2% (dat is een conservatieve inschatting).

 

Moet een referendum bindend zijn?

In het Nederlands Kiezersonderzoek werd namelijk ook een vraag gesteld over wat de regering moet doen met de uitkomst van een referendum (en dus of het een bindend referendum moet zijn).

39.2% van de respondenten vindt dat de regering de uitslag sowieso moet volgen. Nagenoeg eenzelfde percentage respondenten vindt dat ‘het ervan afhangt’. Slechts een klein deel van de respondenten vindt dat de regering de uitslag van een referendum zonder enige kwalificatie mag negeren (21.9%). Het standpunt van Buma (‘kabinet zal uitslag sleepwetreferendum negeren’) is dus sowieso maar weinig populair.

Figuur 2. Preferentie inzake of referendum bindend is

Noot: De vraag die gesteld werd, was: “Wou de regering de uitslag van een referendum volgens u altijd moeten uitvoeren, of mag de regering besluiten de uitslag naast zich neer te leggen?” De grootte van de sample was 3.435; waarvan 2.945 de vraag invulden (en niet weet niet/geen mening antwoordden). Ga wederom uit van een foutenmarge van zo’n 2%.

 

Het hangt ervan af?

Wat te maken van de groep respondenten die antwoordt ‘het hangt ervan af’? Er zijn verschillende interpretaties mogelijk, maar het lijkt waarschijnlijk dat respondenten hierbij bijvoorbeeld denken aan het halen van een opkomstdrempel.[2] Daarnaast kan men ook denken aan de stemverhoudingen. Bij een close-call heeft een regering wellicht meer manoeuvreerruimte. Kortom dit is wellicht de groep mensen die het referendum ziet als iets raadgevends.

Als je beide variabelen kruist, zie je inderdaad dat voorstanders van het referendum bestaan uit 50.4% respondenten die voor een bindend referendum zijn en 38.7% die voor een raadgevend referendum zijn.[3]

Op zichzelf heeft de groep ‘het hangt ervan af’ dus geen meerderheid. Maar: om het raadgevend referendum weg te stemmen moet de groep tegenstanders van dat type referendum wel de steun krijgen van de voorstanders van het bindend referendum.[4] Enkel dan is er een meerderheid tegen het raadgevend referendum. Dit is wat Rutte lijkt te impliceren.

Delft het raadgevend referendum het onderspit?

Zouden de kiezers die voor een bindend referendum zijn tegen het raadgevend referendum stemmen?

Sowieso valt op dat het referendum nog steeds populair is: slechts een relatief kleine groep respondenten is tegen het referendum. Een meerderheid is voor. De groep voorstanders lijkt inderdaad wel uiteen te vallen in een groep voorstanders van het bindend referendum en een groep die eerder voor een raadgevend referendum is. Daar heeft Rutte dus gelijk.

De vraag is dan of de voorstanders van een bindend referendum zo cynisch zijn dat ze liever geen referendum hebben dan het raadgevend referendum. We weten immers dat als het raadgevend referendum wordt afgeschaft, er sowieso geen bindend referendum wordt ingevoerd!

Kiezers hebben dus maar twee opties: voor of tegen het raadgevend referendum gegeven dat er geen bindend referendum komt. Het lijkt me in dat geval onwaarschijnlijk dat de voorstanders van het bindend referendum massaal tegen het raadgevend referendum zouden stemmen.

Kortom, de diagnose van Rutte is correct, maar bij de gevolgtrekking kun je vraagtekens zetten.

 

[1] De data zijn voor de helft verzameld door Kantar Public (daar hebben we wegingsfactoren voor), de andere helft is afgenomen via het LISS-panel, deze zijn nog niet gewogen. Betekent dit dat we de steun voor het referendum onderschatten of overschatten? Wellicht onderschatten we de steun voor referenda: vooral hogeropgeleiden zijn tegen referenda en zij zijn voor weging oververtegenwoordigd in de dataset. Dit wordt ook bevestigd wanneer we de cijfers zonder weging vergelijken met die met weging voor de Kantar Public data.

[2] Dit bleek bijvoorbeeld uit het Nationaal referendumonderzoek naar aanleiding van het Oekraïne-referendum: kiezers vonden toen ook dat de regering moest ‘luisteren’ en er werd door sommige respondenten expliciet aangegeven dat de regering moest luisteren omdat de opkomstdrempel gehaald werd.

[3] Overigens vinden veel respondenten dat als er een referendum gehouden wordt, dat het dan bindend is, dan wel dat het ervan afhangt. Zelfs 19.1% (!) van de tegenstanders van het referendum vinden dat de regering een uitslag altijd moet volgen als er een referendum gehouden wordt.

[4] Als de voorstanders van het bindend referendum allemaal thuisblijven zouden de tegenstanders het ook nét halen. Maar goed, dat zou vrij onwaarschijnlijk zijn

Foto, door Ministerie BZ, License

Filed Under: Uncategorized

Het is toch 2017?! Genderbalans in Nederlandse kabinetten

door Liza Mügge, Arwen Van Stigt 02/11/2017 3 Reacties

Het expliciet benoemen van diversiteit in regeringsploegen is een opkomende trend. De Franse president Macron en de Canadese minister-president Trudeau maakten bewust de overweging om de man-vrouw verhouding in hun kabinetten gelijk te verdelen. Trudeau reageerde op vragen hierover simpelweg: “omdat het 2015 is.” Macron beriep zich op het Franse ideaal van égalité. Voormalig premiers Zapatero (Spanje) en Renzi (Italië), doorbraken in respectievelijk 2008 en 2014 al mannelijke dominantie in ministersploegen. Het Spaanse kabinet telde zelfs meer vrouwen dan mannen.

Maar in tegenstelling tot zijn collega’s noemde Mark Rutte de genderverdeling in zijn kabinet een bijzaak: “Mijn streven is de beste mensen te vinden […] De verdeling man-vrouw is secundair.” In dit blog analyseren we de genderbalans sinds 1953, toen de eerste vrouw toetrad tot een Nederlands kabinet. Hoe verloopt het aandeel vrouwelijke staatssecretarissen en ministers over tijd? Welke posten bekleden vrouwen? En welke rol spelen politieke partijen hierin? Ten slotte beschouwen we het gebrek aan etnische diversiteit. Want in 2017 zou de etnische diversiteit van de samenleving ook zichtbaar moeten zijn.

Hoogste percentage vrouwen in het kabinet ooit: genderbalans onder ministers en staatssecretarissen,1953-2017

Het aandeel vrouwen in een Nederlands kabinet is nog nooit zo hoog geweest als in het kabinet-Rutte III. Ondanks deze vooruitgang is de man-vrouwverdeling met 44 procent nog niet helemaal gelijk.[1]  Bekeken in historisch perspectief, zien we dat de toename van vrouwen in Nederlandse kabinetten verloopt met horten en stoten. Anna de Waal (KVP) is de allereerste vrouw in een Nederlands kabinet. Zij wordt benoemd tot staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen in het kabinet-Drees III in 1953. Drie jaar later wordt Marga Klompé, ook van de KVP, benoemd als eerste vrouwelijke minister in 1956. Van 1956 tot 1971 – met uitzondering van 1963-1966 – is Klompé minister van Maatschappelijk Werk. In haar laatste twee kabinetsperiodes krijgt Klompé daar Cultuur en Recreatie bij. Naast eerste vrouwelijke minister in Nederland is Klompé tevens de langst dienende vrouwelijke minister. Niet verwonderlijk, aangezien tot 1977 een kabinet maximaal één vrouw telt, op 1956 na (figuur 1). Vanaf 1977 keert het tij langzaam. Het aantal vrouwelijke staatssecretarissen stijgt tussen 1977 en 1981 van drie naar vijf. In 1982 zitten er voor het eerst twee vrouwelijke ministers in het kabinet.

Tussen 1977-1994 schommelt het totaal aandeel vrouwelijke ministers en staatssecretarissen tussen de 9 en de 19 procent (figuur 2). In 1994 zien we een forse stijging naar 32 procent. Nu in 2017, voor het eerst in 25 jaar, is er weer een stijging zichtbaar. In het nieuwe kabinet komt het aandeel vrouwelijke staatssecretarissen en ministers voor het eerst in de geschiedenis boven de 36 procent uit, namelijk 44 procent.

We zien een duidelijk verschil tussen het aandeel vrouwelijke ministers en staatssecretarissen (figuur 3 en 4). Het aandeel vrouwelijke ministers haalt in 2006 voor het eerst 30 procent en blijft daar hangen tot Rutte III (40 procent). Het aandeel vrouwelijke staatssecretarissen haalt in 1994 al 30 procent en schuift vanaf 2003 naar de 40 procent. In 2007 is de genderbalans onder staatssecretarissen voor het eerst gelijk. Na een dip tijdens Rutte I en Rutte II is de genderbalans onder staatssecretarissen in Rutte III wederom gelijk.

Sinds 1956 is 87 procent van het totaal aantal ministerposten door mannen vervuld[2]. Het fenomeen ‘dubbele post’ draag bij aan deze ongelijkheid. In de periode 1956-2017 komt het bij mannelijke ministers 37 keer voor dat zij meer dan één portefeuille beheren. Bij vrouwen komt dit slechts één keer voor.

Ministers worden ook geregeld opgevolgd. Sinds 1956 worden vrouwelijke ministers vier keer opgevolgd door een man en één keer door een vrouw. Mannelijke ministers worden 52 keer opgevolgd door een man en slechts eenmaal door een vrouw. Er is dus relatief veel mannelijke instroom.

Genderbalans per partij

Sinds 1956 hebben het CDA – inclusief één van haar voorgangers, de KVP – en de VVD de meeste vrouwelijke ministers geleverd, respectievelijk 38 en 29 procent[3] (figuur 5). De PvdA staat op de derde plek met 19 procent. Hierbij moet natuurlijk worden opgemerkt dat in de periode 1956-2017 het CDA en haar voorgangers zitting had in 23 kabinetten, terwijl de VVD en de PvdA aanzienlijk minder vaak regeringspartner waren en dus minder ministers konden leveren; respectievelijk 16 en 10 maal.

 

De meeste vrouwelijke staatssecretarissen (34 procent) waren van PvdA-huize (figuur 6). Ook de enige bewindsvrouw met een migratie-achtergrond kwam uit de PvdA gelederen – Nebahat Albayrak, staatssecretaris van Justitie in de periode 2007 tot 2010.[4]

Dit betekent niet dat het CDA en de VVD de afgelopen decennia relatief de meest gendergelijke partijen zijn geweest als het gaat om bewindslieden. In tegendeel, alle partijen, en het CDA in het bijzonder, leveren aanzienlijk minder vrouwelijke dan mannelijke ministers[5] (figuur 7). Het aandeel vrouwelijke ministers per partij zit, op het CU na, ruim onder de 30 procent. De CU levert het meeste vrouwelijke ministers ten opzichte van het totaalaantal CU-ministers, namelijk twee van de zeven. Met 28 procent is dat een zorgelijke eerste plek. D66 levert 23 procent vrouwen onder hun ministers – zes van de 26. De drie grootste regeringspartijen doen het ook meteen het slechts: de VVD levert 19 procent en de PvdA 17,7 procent vrouwelijke ministers. Het CDA staat onderaan met slechts 12 procent vrouwen onder hun ministers. Het CDA mag dan sinds 1956 de meeste vrouwelijke ministers hebben geleverd, maar vergeleken met het totaal aantal ministers stelt het bar weinig voor (22 vrouwen op een totaal van 181 ministersposten). Dat de CU relatief goed uit deze figuren naar boven komt heeft natuurlijk deels te maken met het feit dat zij pas zeer recent regeringservaring hebben opgedaan.

Het aandeel vrouwelijke staatssecretarissen per partij is beduidend hoger dan het aandeel vrouwelijke ministers (figuur 8). Het CU doet het wederom het beste: één van de in totaal twee CU-staatssecretarissen is vrouw. Een stuk daaronder en wederom op de tweede plek staat D66 met zes vrouwelijke staatssecretarissen van de twintig, oftewel 30 procent. De PvdA levert 28 procent vrouwelijke staatssecretarissen en de VVD 22 procent. Het is opvallend dat het 50/50 streefcijfer in de PvdA onder vrouwelijke en mannelijke Kamerleden dus niet wordt vertaald naar ministers óf naar staatssecretarissen. Het CDA bungelt wederom onderaan met 15 procent vrouwelijke staatssecretarissen (19 vrouwen op een totaal van 131 staatssecretarissen). In Rutte III leveren alle regeringspartijen wél evenveel of meer vrouwen op een post van staatssecretaris. Iets wat vier keer eerder gebeurde bij de PvdA (2012; 2007; 1994; 1981), twee keer eerder bij de D66 (2003; 1998), en één keer eerder bij het CU en de VVD (respectievelijk 2007; 2002). Er zit dus, helaas, geen duidelijke stijgende lijn in een gelijke man-vrouwverhouding onder staatssecretarissen per partij. Van een gelijke man-vrouw verdeling per partij onder ministers is al helemaal geen sprake.

Verdeling Posten: nog nooit een vrouwelijke minister op Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Financiën en Buitenlandse Zaken

Door de tijd heen zijn de meeste vrouwen vertegenwoordigd bij de ministeries Maatschappelijk Werk (7), Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer / Infrastructuur en Milieu (8) en Verkeer en Waterstaat (7). De minste vrouwen zijn vertegenwoordigd bij Defensie (2), Landbouw (2), Economische Zaken (2) en Justitie (2) (figuur 9). Ministeries die nog nooit zijn vertegenwoordigd door een vrouw zijn Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Buitenlandse Zaken (los van de portefeuille Ontwikkelingssamenwerking) en Financiën.

Tot 1982 vertegenwoordigen vrouwelijke ministers Maatschappelijk Werk of Volksgezondheid, Welzijn en Sport (in die tijd Volksgezondheid en Milieuhygiëne) (figuur 10). Van 1982 tot aan 2003 komen daar Verkeer en Waterstaat, Ontwikkelingssamenwerking, Binnenlandse Zaken, Justitie, Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Economische Zaken, en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap[6] bij (figuur 10). In de periode 2003-2017 zien we ook vrouwelijke ministers voor Integratie, Landbouw en, vanaf 2012, Defensie (figuur 10). In het nieuwe kabinet wordt Sigrid Kaag minister op het ministerie van Buitenlandse Zaken, maar Halbe Zijlstra zal de hoogste baas op dit departement zijn. Kaag’s specifieke portefeuille is Ontwikkelingssamenwerking en Buitenlandse Handel, waarin vijf vrouwen haar al voorgingen. In figuur 10 staat ze daarom gecategoriseerd onder Ontwikkelingssamenwerking.

Van deze exclusieve ministerposten zijn Financiën en Sociale Zaken en Werkgelegenheid wel vertegenwoordigd door vrouwelijke staatssecretarissen. Ook Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap worden vaker door vrouwelijke staatssecretarissen dan ministers bestuurd. Op een aantal posten zijn er juist meer ministers dan staatssecretarissen geweest, namelijk Maatschappelijk Werk, en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (figuur 11).

Gender als breekijzer voor etnische diversiteit

Over het algemeen laten de historische figuren een stijgende lijn zien in de verdeling tussen mannen en vrouwen in het Nederlandse kabinet. Qua etnische diversiteit is er geen vooruitgang, het aantal bewindslieden met een migratieachtergrond blijft nul. Inmiddels is het alweer 10 jaar geleden dat Nebahat Albayrak en Ahmed Aboutaleb, beide PvdA, benoemd werden als de eerste staatsecretarissen met een migratieachtergrond (Balkenende IV).

Zijn ze er dan echt niet, die getalenteerde kandidaten voor ministersposten met een bi-culturele achtergrond? Binnen de huidige regeringspartijen zijn in het verleden wel degelijk gekwalificeerde Kamerleden geweest. Denk aan bijvoorbeeld Laetitia Griffith (VVD), Fatma Koşer Kaya (D66) en Kathleen Ferrier (CDA). Op de ministeries, in gemeenteraden en andere ‘kweekvijvers’ van ministers zal ongetwijfeld nog meer talent rondlopen dat nu nog niet zichtbaar is. Laat gender een breekijzer zijn voor een echt divers kabinet na de volgende verkiezingen. Partijen moeten daarom nu al talent herkennen, scouten en begeleiden onder politici met een migratieachtergrond, zodat de lijstjes met namen ruim op tijd klaarliggen. En als ze dan toch bezig zijn, laat ze dan ook mannelijke dominante doorbreken in het partijleiderschap. Wie weet krijgen we dan eindelijk ook eens een vrouwelijke minister-president.

Voetnoten:

[1] In onze analyse is de minister-president (de minister voor Algemene Zaken) niet meegenomen. Wel meegerekend zou het percentage vrouwelijke bewindslieden uitkomen op 42.

[2] De bron van deze alinea is Parlement en Politiek ‘Kabinetten 1945-heden’ beschikbaar op: https://www.parlement.com/id/vh8lnhrp1x03/kabinetten_1945_heden [25/10/2017], eigen bewerking.

[3] Met betrekking tot partijen die niet meer bestaan zijn we als volgt te werk gegaan: Het KVP is samengeteld met het CDA en DS’70 is samengeteld met D66.

[4] Niet meegerekend hier is Philomena Bijlhout van de LPF, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid samen met Mark Rutte. Bijlhout vervulde de post slechts één dag. Ook niet meegerekend is de minister van Justitie tijdens Kok I, Winnie Sorgdrager. Sorgdrager is in Den Haag geboren maar heeft volgens sommige bronnen een Indisch migratie-verleden. Er is echter geen betrouwbare informatie gevonden over haar migratie-achtergrond. Voor een biografie van Sorgdrager, zie hier.

[5] In onze dataset hebben we dubbele minister- en staatssecretarisposten, en vervangingen langer dan drie maanden, meegerekend.

[6] Niet alle kabinetten behelzen dezelfde ministeries en soms wordt er een nieuw ministerie gecreëerd of juist een opgeheven. We hebben ministeries die voor elkaar in de plaats zijn genomen daarom samengeteld. Bijvoorbeeld Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen in 1956 onder Drees IV is meegeteld als Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en Infrastructuur en Milieu is samengenomen met Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu.

Filed Under: Regering en beleid Tagged With: afspiegeling, diversiteit, gender, regering

Het referendum als leerschool

door Charlotte Wagenaar 01/11/2017 1 Reactie

Het referendum is een onderwerp waar menigeen een uitgesproken mening over heeft. Vaak vindt men dat het referendum ´goed’ is of is men er rabiaat tegen. Maar kunnen we wel spreken van ‘het’ referendum? En onder welke omstandigheden functioneert dit instrument in Nederland goed? Is het aanvulling op of aantasting van de representatieve democratie?

In het boek Democratische zegen of vloek? Aantekeningen bij het referendum, staat dit vraagstuk centraal. We maken een rondgang langs het referendum in theorie en praktijk, in binnen- en buitenland, om wijzer te worden uit de dynamiek van het referendum-instrument en de inrichting van het Nederlandse raadgevend referendum.

  • ´Het´ referendum functioneert altijd in een context

Het referendum kent vele verschijningsvormen. Het precieze referendumontwerp en de context waarin het referendum plaatsvindt, hebben veel invloed op de werking van het referendum in de praktijk. Het Nederlandse raadgevend referendum is daarbij slechts één, relatief bescheiden, manifestatie van een breed scala aan referendumvormen. Belangrijk daarbij is dat het referendum in Nederland is ingebed in een democratische context. Dat maakt het tot een ander instrument dan volksstemmingen in een autoritaire context – zoals recente referenda van Poetin over de Krimbezetting en Erdogan over staatshervorming. Ook binnen democratieën kan het referendum verschillende vormen aannemen, bijvoorbeeld correctief (het aanvechten van bestaande wetgeving) of avancerend (een nieuw onderwerp op de agenda zetten).

Het correctieve referendum kan bestuurders scherp houden doordat de dreiging van een referendum altijd in de lucht hangt. Dit zien we bijvoorbeeld in Zwitserland, waar een brede coalitie van partijen de regering vormt, en daarbij ook viermaal per jaar door referenda kan worden gecorrigeerd. Constante overwegingen en verfijningen gaan vooraf aan beleidsvorming. Behoudens de bestaande referendumdruk doet de Zwitserse consensuspolitiek denken aan de Nederlandse traditie van polderen, waarbij overleg, consensus en het meenemen van minderheidsstandpunten van groot belang zijn. Het referendum is dus niet noodzakelijkerwijs een bedreiging voor consensuspolitiek, maar kan er indirect ook een stimulans aan geven.

  • Een eerste kennismaking met het referenduminstrument: Het Oekraïne-referendum

Kritiek op het referendum is in Nederland voor een groot deel gestoeld op het praktijkvoorbeeld dat vorig jaar werd voorgeschoteld: het Oekraïne-referendum. Voor de initiatiefnemers bood de in 2015 door het parlement aanvaarde Wet raadgevend referendum de kans waar ze al jaren op hoopten: het ‘kapotmaken’ van de Europese Unie, of ervoor zorgen dat Nederland uit de EU zou stappen. Het ging de initiatiefnemers dus helemaal niet om het associatieverdrag met Oekraïne. Ook al bleek na afloop van het referendum uit het Nationaal Referendumonderzoek 2016 dat veel kiezers wel degelijk hun stem hadden bepaald op basis van de voorliggende kwestie, toont dit hoe het referendum als vehikel werd gebruikt voor een ander doel. Kritiek was er ook op het onderwerp van het referendum, dat ongeschikt zou zijn vanwege de complexiteit van het onderwerp en het feit dat het verdrag al volledig was afgekaart met de Europese partners. De organisatie van het stemproces leidde eveneens tot kritiek. Gemeenten zouden te weinig stemlokalen inrichten en het stemformulier was zo opgemaakt dat gemakkelijk onbedoeld een ongeldige stem kon worden uitgebracht. Ook zouden de subsidiegelden zijn besteed aan onbehoorlijke doeleinden zoals WC-rollen en zou de uitslag volgens sommigen niet zijn gerespecteerd door de politieke elite.

  • Afschaffen of aanpassen?

Het Oekraïnereferendum was in meerdere opzichten een ongelukkige eerste kennismaking met het instrument, maar één imperfecte ervaring geeft nog geen aanleiding om er direct mee te stoppen. Wél is het zaak om te leren van zo’n ervaring. Het referendum kan geleidelijk ingebed raken in de Nederlandse democratie naarmate het instrument zijn nieuwigheid verliest en burgers er meer praktijkervaring mee opdoen. Dit zien we ook in buitenlandse casussen zoals Zwitserland en Denemarken, waar het referendum niet wordt gebruikt om telkens weer ‘boe’ te roepen tegen de elite.

  • Naar een referendum-nieuwe-stijl

Er zijn echter meerdere aspecten van het referendum die voor verbetering vatbaar zijn. Daarbij kunnen we een onderscheid maken tussen het ontwerp en de uitvoering van het referendum. De Wet raadgevend referendum biedt de mogelijkheid tot het aanvragen van een niet-bindend, correctief referendum, waarbij gestemd wordt over wetten en verdragen waarmee het parlement onlangs heeft ingestemd. Voor een geldige uitslag moet minstens 30% procent van het electoraat gaan stemmen. Wanneer de opkomstdrempel is gehaald – en een meerderheid van de kiezers tegen de wet heeft gestemd – moeten regering en parlement de wet ‘heroverwegen’. De huidige opkomstdrempel kan voorstanders van de wet aanmoedigen tot strategisch thuisblijven, om de tegenstanders niet aan een hogere opkomst te helpen (en daarmee de kans te vergroten dat zij met een geldige uitslag ‘winnen’). Dit is een perverse prikkel die niet past bij een instrument dat juist bedoeld is om burgers bij besluitvorming te betrekken.

Een opkomstdrempel kan functioneel zijn als het bijdraagt aan een hogere opkomst en een representatievere uitslag; een drempel kan kiezers mobiliseren om de stembusgang te maken en prikkelt de strijdende partijen om campagne te voeren (men wil immers met geldig resultaat winnen). Als alternatief voor de opkomstdrempel kan worden gedacht aan een ander soort drempel: de uitkomstdrempel. Hierbij moeten voorstanders én tegenstanders zich bewijzen door een drempel van bijvoorbeeld 25% voor de eigen voorkeursoptie te halen. Voorstanders hebben reden om zich actief en constructief te mengen in de campagne, omdat vóór stemmen niet bijdraagt aan de winkans van de tegenstanders. Zij hebben geen baat bij een oproep tot thuisblijven, maar wel bij een hoge uitkomst voor de voor-optie, die bij winst een spreekwoordelijke duim naar de beleidsmakers opsteekt. Actief optreden van beide kampen in de campagne komt de kwaliteit van deliberatie ten goede.

  • Het referendum in de praktijk: informeren

Ook in het verloop van het referendum – van opstartfase tot nasleep – is het nodige te verbeteren. Een grote verbetering kan worden behaald op het gebied van voorlichting en informatievoorziening. De burger was qua informatievoorziening volledig aanwezen op de website van de onafhankelijke referendumcommissie en de politieke partijen hield zich grotendeels afzijdig tijdens de referendumcampagne, terwijl juist zij bij een correctief referendum een belangrijke taak hebben: het verantwoorden van hun keuze en het uitleggen van de argumenten en beweegredenen die ten grondslag liggen aan de ingestemde wetgeving. De politieke meerderheid heeft zich per slot van rekening al in positieve zin uitgesproken over de wet.

In andere landen met een referendum-cultuur, zoals Zwitserland, wordt bovendien gebruik gemaakt van een informatieve huis-aan-huis folder, waarin het onderwerp van stemming neutraal wordt toegelicht en pagina’s zijn ingeruimd voor de argumenten van voor- en tegenstanders. Een dergelijk voorlichtingsinstrument zou voor het Nederlandse referendum ook denkbaar zijn, waarbij die taak bijvoorbeeld ten deel valt aan de onafhankelijke referendumcommissie. Evenwichtige subsidieverstrekking voor inhoudelijke initiatieven zou bovendien kunnen bijdragen aan de informatievoorziening.

  • Realistische verwachtingen

Tenslotte moeten we realistische verwachtingen hebben ten aanzien van het referendumtype dat voorhanden is: een adviserend, correctief referendum. De adviserende eigenschap van het referendum vervaagt in de praktijk vaak doordat burgers het referendum als bindend opvatten, zeker wanneer de opkomstdrempel wordt behaald. Dit wordt nog eens versterkt wanneer politici van tevoren beloften doen over het overnemen van de referendumuitslag. Hiermee brengen zij zichzelf in een lastige positie wanneer ze na afloop van het referendum moeten onderhandelen over een haalbare oplossing die niet gelijk staat aan de volledige afschaffing van de wetgeving.

Het correctieve aspect maakt dat het voor burgers alleen mogelijk is om volksvertegenwoordigers een corrigerende tik op de vingers te geven door aan te geven dat ze het in meerderheid oneens zijn met wetgeving. Voor het aanduiden van bijvoorbeeld gewenste alternatieven is geen plaats. In de ontwerpfase zijn hiervoor alternatieve varianten voorhanden, zoals referenda met meerdere antwoordopties. Onder het huidige referendumontwerp moeten we realistische verwachtingen koesteren: enkel een afkeuring van de wetgeving zoals die voorligt, kan worden geuit. In combinatie met het adviserende aspect betekent dit dat de politiek veel ruimte heeft voor interpretatie van de referendumuitslag en voor het vinden van een oplossing die naar hun inzicht het beste tegemoet komt aan de bewaren van tegenstemmers.

Kortom, er zijn vele verschijningsvormen van het referendum, waarvan in Nederland slechts in een enkele variant wordt voorzien. In de exacte inrichting daarvan kan nog het een en ander beter afgestemd worden. Ook in de uitvoering zijn verbeteringen mogelijk. We moeten daarbij openstaan voor een proces van leren en experimenteren. Goed ingericht en georganiseerd kan het referendum een nuttig instrument zijn ter aanvulling op de representatieve democratie, mits de verwachtingen helder en realistisch zijn.

Filed Under: Uncategorized

  • « Go to Previous Page
  • Go to page 1
  • Go to page 2
  • Go to page 3

Primary Sidebar

Volg ons

  • Facebook
  • Twitter
  • RSS Feed

Populaire berichten

De ideologie van Forum voor Democratie

De ongemakkelijke realiteit van de antivaccinatie-beweging

Wat als… Nederland het Britse kiesstelsel zou hebben?

Willekeurige berichten

Trump versus Mexico: NAFTA, drugskartels en grensmuren

Moslims, christenen, en “uitzonderlijke hoge intolerantie voor LGBT”

Minder, minder, minder? De voorkeur voor de PVV in diverse buurten

Podcast

Episode 106 – “I’m f**king furious and I don’t f**king care anymore”, with Rob Ford

Rob Ford (University of Manchester) joins us to discuss the resignation of Liz Truss and the sorry … [Lees verder...]

Episode 105 – A new prime minister and a new monarch, with Rob Ford

For the first time ever, the UK acquired a new prime minister and a new monarch in the same week. … [Lees verder...]

Aflevering 104 – Terugblik gemeenteraadsverkiezingen, met Josje den Ridder, Simon Otjes en Tom van der Meer

We gaan de gemeenteraadsverkiezingen nabeschouwen met Josje den Ridder (SCP), Simon Otjes … [Lees verder...]

Populisme

Plaatjes van de electoraatjes: de radicaal-rechtse ruimte

Over anderhalve week stemmen we voor de Provinciale Staten en de waterschappen. Waar zullen we – … [Lees verder...]

Analyse van raadsinstrumenten laat zien: ook in gemeenteraden heerst het monisme

Het is alweer ruim een half jaar geleden dat de gemeenteraadsverkiezingen plaatsvonden. Inmiddels … [Lees verder...]

Gevoelens van culturele afstand als verklaring voor de opleidingskloof in anti-establishment-opvattingen en -gedrag

In veel Westerse democratieën leven onder een aanzienlijk deel van de bevolking … [Lees verder...]

Blogroll

  • Andrew Gelman
  • Ballots & Bullets
  • Fight Entropy
  • FiveThirtyEight
  • The Monkey Cage
  • The Upshot
  • Wonkblog
  • OVER SRV
  • AUTEURS
  • CATEGORIEËN
  • ARCHIEF
  • CONTACT

© 2023 StukRoodVlees

Copyright © 2023 · SRV Theme op Genesis Framework · WordPress · Log in