• Skip to primary navigation
  • Skip to main content
  • Skip to primary sidebar
StukRoodVlees

Politicologie en actualiteit

  • OVER SRV
  • AUTEURS
  • CATEGORIEËN
  • ARCHIEF
  • CONTACT

Archives for oktober 2018

Waarom sterkere toenadering van bedrijven tot de politiek ongewenst is

door Ellis Aizenberg, Marcel Hanegraaff 26/10/2018 1 Reactie

Twee weken geleden kwamen zestien president-commissarissen van grote bedrijven bijeen in het Catshuis voor zogenaamd ‘topberaad’ met Mark Rutte. Centraal stond het vestigingsklimaat, maar ook de bekoelde relatie tussen het bedrijfsleven en de politiek zou ter sprake komen. Zo zou de hele discussie rondom de afschaffing van de dividendbelasting een bom hebben gelegd onder het plan van Unilever om het hoofdkwartier naar Nederland te verhuizen. Unilever-CEO Polman wees hiervoor naar Rutte, maar de premier stelde dat het democratisch proces soms nou eenmaal zo werkt.

Bij de oppositie bestond enerzijds veel onbegrip over het beraad, maar anderzijds werd ook erkend dat de slechte relatie met het bedrijfsleven een mogelijk probleem zou kunnen vormen. De gezamenlijke conclusie uit het beraad: zoeken naar meer verbinding tussen het bedrijfsleven en de maatschappij. Zo zouden zwaargewichten uit het bedrijfsleven hun belangen vaker moeten vertegenwoordigen via de media én vond men dat er meer toenadering gezocht diende te worden tot Kamerleden.

Betrokkenheid bedrijven juist toegenomen

Recent onderzoek dat wij uitvoerden toont juist aan dat bedrijven al in hoge mate toegang verkrijgen tot het politieke systeem. Waar bedrijven in 1970 weinig aanwezig waren bij parlementaire hoorzittingen in vergelijking met andere georganiseerde belangen zoals koepelorganisaties en ngo’s, zijn bedrijven nu belangrijke spelers. Figuur 1 laat zien dat bij veertig procent van de parlementaire hoorzittingen het bedrijfsleven aanwezig is; veel vaker dus dan andere georganiseerde belangen.

Figuur 1: Proportie aanwezigheid georganiseerde belangen in parlementaire hoorzittingen in Nederland. (Noot: de figuur geeft een bewegend gemiddelde weer per vijf jaar.)

Ook in politiek nieuws over georganiseerde belangen zijn bedrijven dominant. In figuur 2 staan de resultaten van een inhoudsanalyse van berichtgeving uit NRC Handelsblad en het Algemeen Dagblad. We zien hier wederom dat bedrijven veel meer aandacht krijgen dan andere actoren in het beleidsproces.

Figuur 2: Proportie georganiseerde belangen in politiek nieuws in Nederland (Noot: onderzoek verricht in NRC Handelsblad en Algemeen Dagblad.)

De trend die we in beide figuren waarnemen is vrij recent ontstaan en is dus zeker niet exemplarisch voor het huidige kabinet. De kritiek van de oppositie op Rutte is daarom niet geheel terecht, omdat andere partijen zelf een rol hebben gespeeld in deze ontwikkeling. Vooral de kritiek van Lodewijk Asscher is dubieus omdat de exponentiele stijging van de bedrijvenlobby is ingezet tijdens de (paarse) kabinetten-Kok in de jaren negentig.

Vanuit een breder perspectief laat onderzoek zien dat er geen direct verband is tussen de politieke kleur van de regering en de mate waarin bedrijven toegang hebben tot beleidsmakers. Het is dus bijvoorbeeld niet het geval dat onder rechtse regeringen bedrijven meer toegang krijgen dan onder linkse regeringen.

Maar wat verklaart die de toegenomen rol van bedrijven dan wel?

Verklaringen

De manier waarop in Nederland belangen behartigd worden, wordt door politicologen als corporatistisch gekenschetst. Corporatisme is een systeem waarin belangen van burgers en bedrijven gekanaliseerd worden via koepelorganisaties. Hiermee behoudt de politiek enige controle over de rol van georganiseerde belangen in het beleidsproces. In de praktijk betekent dit dat de overheid een haar macht deelt met dergelijke koepelorganisaties zoals VNO-NCW of FNV. Zo’n systeem is fundamenteel anders in bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk waar belangenvertegenwoordiging verloopt via vrije competitie. In een dergelijk pluralistisch systeem behoort het tot de norm dat koepelorganisaties toegang hebben tot beleidsmakers, maar dit geldt zeker ook voor bijvoorbeeld ngo’s en individuele bedrijven.

Onderzoek wijst uit dat corporatisme in verschillende landen afneemt in belang. Hiermee is voor koepelorganisaties een minder prominente rol weggelegd in het beleidsproces en dit biedt mogelijkheden voor andere lobbyisten. Ook in Nederland zien we dat het gewicht dat koepelorganisaties in het beleidsproces leggen inderdaad is afgenomen. Daarbij is de politieke aanwezigheid van ngo’s niet toegenomen, maar dat van bedrijven wel.

Fragmentatie als gevolg

Deze ontwikkelingen zijn zorgwekkend. Ten eerste hebben economische belangen sowieso een voordeel ten opzichte van meer diffuse belangen wanneer zij zich mobiliseren. Wanneer bedrijven hun eigen belangen vertegenwoordigen in plaats van via een koepelorganisatie wordt dit effect versterkt omdat zij zich vrij snel kunnen mobiliseren. Bedrijven hoeven immers geen rekening te houden met de belangen van andere leden zoals dat bij belangenvertegenwoordiging via een koepelorganisatie wel het geval is. Bedrijven hebben hiermee een voorsprong op organisaties die een collectief dienen.

Ten tweede vertegenwoordigen bedrijven belangen die nauw en minder gematigd zijn ten opzichte van de belangen van koepelorganisaties, die rekening dienen te houden met verschillende leden. Een dergelijke ontwikkeling kan leiden tot fragmentatie van het politieke systeem waarbij bedrijven lobbyen voor nauwe belangen die voor de burger weinig toegankelijk zijn. De discussie rond de afschaffing van de dividendbelasting laat dit mechanisme goed zien. In dit geval waren het de aandeelhouders van een handvol bedrijven die hier het meeste van zouden profiteren, terwijl een groot deel van het bedrijfsleven (laat staan de burger) hier eerder nadeel van zou ondervinden.

Kan het ook anders?

Het is dus de hoogste tijd om koepelorganisaties weer sterker te maken. Wanneer de koepel de belangen van bedrijven vertegenwoordigt, dient het de verschillende belangen van de bedrijven in acht te nemen en zich hierover te verantwoorden naar de leden. Koepelorganisaties zijn er ook beter op toegerust om door deelname aan het politieke debat in de media verantwoording af te leggen aan het bredere publiek. Geen aparte afspraken meer dus met grote multinationals, ook niet in een ‘topberaad’, maar met bedrijfskoepels die verschillende sectoren vertegenwoordigen, zowel van grote bedrijven, maar ook van het midden- en kleinbedrijf. Deze verschillende koepelorganisaties kunnen dan namens hun achterban het woord doen en daar in de openbaarheid en in relatie tot haar achterban serieus verantwoording over afleggen.

Filed Under: Regering en beleid Tagged With: belangengroepen, dividendbelasting, lobbyisten

Jongeren en democratie: naar een tirannie van de meerderheid?

door Hessel Nieuwelink 24/10/2018 6 Reacties

De democratische gezindheid van jongeren lijkt wel permanent onderwerp van discussie te zijn. Ook nu is dat weer het geval. Vinden jongeren democratie belangrijk? Neemt complexiteit in het denken over democratie toe als zij ouder zijn? En zijn er daarin verschillen tussen jongeren in het vmbo en het vwo?

Nieuw onderzoek suggereert een opvallende ontwikkeling. In de hogere leerjaren van het middelbaar onderwijs vernauwt de invulling van democratie tot één leidend principe, namelijk dat van de meerderheidsbesluitvorming. Die trend zien we met name onder vwo-leerlingen. [Read more…] about Jongeren en democratie: naar een tirannie van de meerderheid?

Filed Under: Democratie Tagged With: jongeren, middelbare school, socialisatie, vwo

Regeringspartijen kunnen kiezers steeds moeilijker terugwinnen

door Tom Louwerse 23/10/2018 0 Reacties

Binnenkort zijn er in de Verenigde Staten midterm verkiezingen: president Trump is bijna halverwege zijn termijn, maar de Amerikanen mogen tussendoor een nieuw Huis van Afgevaardigden en een aantal nieuwe Senatoren kiezen. Deze verkiezingen worden wel als graadmeter voor de populariteit van de president gezien, waarbij de partij van de president het doorgaans moeilijk heeft. Ook in andere landen worden verkiezingen op lokaal of regionaal niveau gezien als een graadmeter van de steun voor regeringspartijen.

De conventionele wijsheid is dat regeringspartijen bij midterms weliswaar moeten inleveren, maar daarna weer wat kiezerssteun terug weten te veroveren. Dit is gebaseerd op analyses van tussentijdse verkiezingen in de landen waar die plaatsvinden, maar het lastige van zo’n analyse is natuurlijk dat bij lokale of regionale verkiezingen (gelukkig) ook lokale en regionale factoren een rol spelen. Bovendien is het lastig om dit soort patronen tussen landen te vergelijken, omdat tussentijdse verkiezingen in verschillende landen op verschillende manieren plaatsvinden. In een recent gepubliceerde research note onderzoeken Stefan Müller en ikzelf daarom de electorale cyclus van de steun voor regeringspartijen aan de hand van opiniepeilingen in 22 landen.

We verwachtten dat regeringspartijen aanvankelijk een lichte winst mogen verwachten in opiniepeilingen in de wittebroodsweken van de parlementaire periode (fase 1 in onderstaande figuur). Al snel beginnen regeringspartijen echter steun te verliezen, zo was onze verwachting (fase 2). Doorgaans blijkt het niet mogelijk om verkiezingsbeloften geheel te vervullen en kiezers rekenen problemen eerder aan dan dat ze regeringspartijen belonen voor gunstige ontwikkelingen. Rondom het midden van de parlementaire periode komt de steun op een dieptepunt (fase 3), maar in het laatste kwart van de cyclus (fase 4) verwachtten we enig herstel. Dat zou kunnen komen doordat regeringen gunstige maatregelen (denk aan belastingverlaging) in de aanloop van de verkiezingen plannen en kiezers daar gevoelig voor zijn, maar ook doordat kiezers terugkeren naar hun partij.

We toetsten deze verwachtingen aan de hand van een statistische analyse van meer dan 25.000 peilingen in 171 verkiezingscyclussen in 22 landen. De details van onze analyse staan in de research note (voor de liefhebbers zijn er extra analyses en replicatiematerialen), maar kortweg kijken we of de steun voor regeringspartijen in peilingen bovengenoemd patroon volgt – en in welke situaties het patroon het sterkste is. Dit zijn onze belangrijkste bevindingen:

1. Regeringspartijen verliezen al snel, herstellen nauwelijks

De gemiddelde regeringspartij hoeft geen ‘wittebroodsweken’ te verwachten in de opiniepeilingen: de steun loopt al snel terug. Op iets meer dan de helft van de electorale cyclus verliest de gemiddelde regeringspartij meer dan 4 procentpunt aan steun. Anders dan verwacht, zien we nauwelijks een verbetering in het laatste gedeelte van de electorale cyclus.

2. Bij eenpartijregeringen is het electorale cycluseffect het sterkste

Als we kijken onder welke omstandigheden het beschreven ‘electoral cycle effect’ het sterkste is, vinden we dat eenpartijregeringen veel duidelijker aan het verwachte patroon voldoen. Zij hebben gemiddeld genomen wel een winst aan het begin van de periode, verliezen daarna en veren aan het eind van de periode weer wat terug. Partijen die deel uitmaken van meerpartijregeringen hoeven daarentegen helemaal geen herstel te verwachten: ze verliezen steun tijdens de cyclus en maken dat niet meer goed.

3. Junior regeringspartijen verliezen consistent meer

We zien geen groot verschil in het patroon van steun voor de grootste en junior regeringspartijen in coalitieregeringen: beide verliezen aan het begin van de cyclus en maken dat eigenlijk niet meer goed. Wat wel anders is: de grootste regeringspartij verliest gedurende de hele cyclus minder steun dan junior partners. In Nederland is dat goed te zien: sinds 1998 won geen enkele junior regeringspartij bij de verkiezingen.

4. In recente decennia herstellen regeringspartijen nauwelijks meer

Voor de hele onderzochte periode zien we maar een beperkt herstel van regeringspartijen aan het eind van een electorale cyclus. Als we die analyse uitsplitsen per decennium, is in de jaren 1960, 1980 en 1990 een duidelijke ‘u-vorm’ te zien zoals we die verwachtten. Sindsdien zien we nog wel verlies voor de gemiddelde regeringspartij, maar geen herstel meer. Natuurlijk zijn er nog steeds regeringspartijen die er wel in slagen om kort voor verkiezingen kiezerssteun terug te winnen, maar dat lijkt dus wel steeds lastiger te worden. Vanuit een democratisch perspectief kan men dat als zorgelijk zien: als de electorale prijs van regeren erg toeneemt, wordt het steeds minder aantrekkelijk om regeringsverantwoordelijkheid te nemen.

Müller S, Louwerse T. 2018. The electoral cycle effect in parliamentary democracies. Political Science Research and Methods, doi: 10.1017/psrm.2018.47

Filed Under: Kiezers en publieke opinie

Verlies doet iets met politici en politieke partijen, maar wat precies?

door Mariken van der Velden, Barbara Vis 19/10/2018 0 Reacties

Nog nooit verloor een partij meer zetels dan de PvdA tijdens de Tweede Kamerverkiezingen van 2017. De partij viel terug van 38 naar 9 zetels, een verlies dat overigens niet alleen door deelname in Rutte II zou komen (zie hier). Hoewel partijleider Lodewijk Asscher wel aanbleef, was dit historische verlies aanleiding voor toenmalige partijvoorzitter Hans Spekman om af te treden. Niet onverwacht doet verlies iets met politieke partijen en politici, maar wat precies? En wanneer is er eigenlijk sprake van verlies? Waar dit in het voorbeeld van de PvdA bij de 2017-verkiezingen zonneklaar is, blijkt uit ons, en gerelateerd, onderzoek dat deze vragen doorgaans nog niet zo eenvoudig te beantwoorden zijn.

 

Verlies zet aan tot verandering, ook in de politiek

Het meeste politicologische onderzoek laat zien dat politieke partijen hun programma of agenda – de standpunten over en/of aandacht voor onderwerpen – veranderen na zetelverlies bij de verkiezingen. Dat wordt doorgaans verklaart door te zeggen dat partijen luisteren naar de kiezer en dus responsief zijn. Nu klopt deze verklaring deels wel, maar wat hierbij vergeten wordt is dat verlies twee tot twee-en-een-half keer zo zwaar meeweegt in een beslissing als evenredige winst doet. Daniel Kahneman & Amos Tversky’s prospecttheorie beschrijft hoe mensen beslissingen met onzekere uitkomsten nemen. Zo nemen mensen doorgaans riskanter beslissingen, ofwel beslissingen meg een hogere variatie in de uitkomst, als ze geconfronteerd worden met mogelijke verliezen. Een riskant besluit kan  bijvoorbeeld flinke zetelwinst opleveren of juist tot verlies van een flink aantal zetels leiden. Geconfronteerd met mogelijke winst, daarentegen, nemen mensen volgens prospecttheorie juist beslissingen met weinig risico, zoals een besluit dat waarschijnlijk tot winst of verlies van 1 zetel leidt.

Door eerder onderzoek van en Jona Linde en Barbara Vis weten we inmiddels dat politici (grotendeels) dezelfde keuzes onder risico maken als ‘de rest van ons’, ofwel dat ook zij veel sterker reageren op verlies dan op winst.

 

Wanneer leiden politieke partijen eigenlijk verlies?

Om prospecttheorie toe te passen op politieke partijen moeten we bepalen wanneer zij verlies leiden. Als zij zetels hebben verloren, zoals in het voorbeeld van de PvdA in 2017, natuurlijk. Maar is er ook sprake van “verlies” als het zetelverlies minder was dan de peilingen voorspelden? Of als er zetels zijn verloren, maar de partij toch de grootste partij blijft (of wordt) en de coalitie kan formeren, zoals de VVD of de Duitse christendemocraten na de verkiezingen in 2017? Dat zijn geen eenvoudige vragen. Om de besluitvorming van politieke partijen te kunnen begrijpen, zo laat het proefschrift van Mariken van der Velden zien, dien je zowel naar de electorale prestaties van een partij te kijken als naar regeringsdeelname.

 

Variatie tussen regeringspartijen en oppositiepartijen

Om te kunnen onderzoeken of politieke partijen in hun besluitvorming vooral worden gedreven door verlies analyseerden wij samen met Gijs Schumacher >20.000 persberichten van politieke partijen in de Tweede Kamer tussen 1997 en 2014 (zojuist verschenen in Political Communication, [pay wall]). Door machine learning toe te passen, konden we al die persberichten clusteren op onderwerp, zoals sociaal beleid, economie of onderwijs. Met statistische analyses tonen we vervolgens aan dat de communicatie van oppositiepartijen via persberichten wel beïnvloed wordt door verlies van zetels bij de verkiezingen, maar niet door zulk verlies in de peilingen. Dit betekent dat oppositiepartijen die in de laatste verkiezingen verloren hebben, meer over andere onderwerpen gaan spreken om zo “zieltjes terug te winnen”. Regeringspartijen daarentegen passen hun communicatie noch aan op basis van het verlies in de peilingen noch op basis van verlies bij de verkiezingen. Er is dus een verschil in communicatiestrategieën tussen regeringspartijen en oppositiepartijen en op welk verlies zij reageren.

 

Samenwerking tussen regeringspartijen doet ertoe

In een andere studie laten Mariken van der Velden en Gijs Schumacher zien voor acht landen over ongeveer 50 jaar dat de aanpassingen van partijcommunicatie voor regeringspartijen sterk afhangt van de samenwerking met de huidige coalitiepartners: wanneer zij goede samenwerking genieten – geoperationaliseerd als een regering die populair is, regeringspartijen die elkaar goed kennen en geen conflicten hebben – veranderen regeringspartijen hun agenda nauwelijks. Wanneer partijen dit wel doen, bewegen de regeringspartijen naar elkaar toe. Wanneer de samenwerking echter moeizaam verloopt, veranderen zij hun agenda: zij distantiëren zich van de huidige regeringspartners. De conclusie die wij daaruit trekken is dat partijen met hun communicatie in hun partijprogramma aangeven met wie zij graag zouden regeren of doorregeren. Het partijprogramma informeert dus zowel de kiezer als de andere partijen. Om de besluitvorming te begrijpen, moet zowel verlies van regeringsdeelname als verlies van zetels in de Tweede Kamer bekeken worden.

 

Verschillende typen verlies doen ertoe

Verlies speelt dus wel zeker een rol in de besluitvorming van politieke partijen, maar dat geldt alleen voor verlies van zetels bij de verkiezingen. Politieke partijen maken tegelijkertijd meerdere afwegingen. Het besluit om het partijprogramma te veranderen kan enerzijds minder zetels opleveren, maar doordat je dichter bij een beoogde regeringspartij staat, kan het wel meeregeren opleveren.

 

Implicaties voor politieke besluitvorming

Wat leren deze resultaten ons over politieke besluitvorming? Politieke partijen in een systeem met coalitieregeringen, zoals in Nederland, moeten besluiten nemen in een erg ingewikkelde omgeving. Het veranderen van partijprogramma is daarom vaak riskant: het kan of meer zetels opleveren, of een plekje in de regering, of beide, of geen van beiden. Winst bij de verkiezingen leidt niet automatisch tot regeringsdeelname, net als verlies niet automatisch uitsluitsel betekent, laten politieke partijen hun programmatische veranderingen niet slechts van de grillen van de volatiele kiezer afhangen.

Ons onderzoek en gerelateerd onderzoek toont aan dat politieke partijen zich zowel responsief naar de kiezer gedragen en bereid zijn om regeringsverantwoordelijkheid te dragen. En terwijl er in de media vaak gesteld wordt dat politiek meer om “de poppetjes” gaat en er een crisis van de representatieve democratie is – dat laatste is wetenschappelijk gezien nog een empirische vraag – laat politicologisch onderzoek zien dat politici zich niet alleen maar op ofwel het pluche richten ofwel een speelbal zijn van de kiezer die niet weet wat hij of zij wil. Politieke partijen, en politici, proberen te balanceren tussen enerzijds samen regeren en dus compromissen sluiten en anderzijds het eigen politieke programma zoveel mogelijk te laten aansluiten bij de wensen van de kiezer.

Deze tekst is gebaseerd op een presentatie van Mariken van der Velden tijdens de Avond van Wetenschap en Maatschappij in de Ridderzaal in Den Haag op 8 oktober 2018, waar zij en Barbara Vis tafelwetenschappers waren.

Filed Under: Democratie, Media, Politieke partijen, Regering en beleid, Uncategorized

De knokploeg van Salvini: ligt het aan de sociale media?

door Kristof Jacobs 19/10/2018 0 Reacties

Gisteren was er veel ophef om een artikel in De Volkskrant over hoe de Italiaanse vicepremier Matteo Salvini zijn volgers opriep om een burger te intimideren. Het officiële account van zijn partij plaatste een bericht met foto en een directe link naar het Facebook-profiel van de burger. Resultaat? Meer dan 54.000 beledigende en bedreigende berichten. Heftig inderdaad.

In het artikel wordt meteen de link gelegd naar fysieke knokploegen. Maar op sociale media zelf ging het, o ironie, ook over de vraag of dit nu ligt aan de sociale media. NRC-journalist Tom Jan Meeus riep in een opiniestuk op om alvast na te denken over contra-strategieën: “De technologie schept de mogelijkheid, en de vrijheid van meningsuiting fungeert als alibi – om kritiek weg te werken, en de democratie te vernietigen”. Maar klopt dat wel?

Sociale media: het begon met techno-optimisme

Enkele jaren geleden, tijdens en kort na de Arab Spring heerste het gevoel dat sociale media een bevrijdende, democratiserende functie zouden hebben. De Egyptische Google-exec Wael Ghonim verwoordde het als volgt: “If you want to liberate a government, give them the internet”. In dit briljante stuk van Joshua Tucker en collega’s wordt een mooi overzicht geschetst van hoe dat beeld langzaam kantelde. Tucker en zijn collega’s, waaronder de Star Wars liefhebber Yannis Theocharis, gebruikten Star Wars titels om die evolutie te labelen. De eerste fase was die van “A new hope”, dat was de fase van de Arab Spring en van de techno-optimisten. Die fase duurde echter niet lang.

De dictator leert bij: The empire strikes back

De autoritaire leiders ‘were caught by suprise’, maar reageerden op de bedreiging die sociale media vormden. Landen als China en Rusland leerden in rap tempo om te gaan met deze nieuwe technologieën. Ze creëerden trollenfabrieken, monitorden het online gedrag van burgers en verspreidden desinformatie online. Dat was niets nieuws: ze gebruikten daar eerder fysieke knokploegen, afluisterapparatuur en tot vazallen gemaakte traditionele media-kanalen voor.

Zowel de oude als de nieuwe instrumenten werden ingezet voor drie doelen: fear, friction en flooding (zie ook dit boek van Margaret Roberts). Bij fear gaat het om intimidatie. Waar er vroeger een baksteen door de ruit werd gegooid of een auto in elkaar werd gemept, krijgen oppositieleiders nu massaal beledigingen en bedreigingen over zich heen via sociale media. Roberts wijst er op dat hier het democratiserende effect van sociale media niet ongedaan kan worden gemaakt: sociale media maken het zo simpel om anoniem kritiek te uiten dat niet iedereen geïntimideerd kan worden, maar enkel high profile cases.

Friction gaat over het vertragen van de informatie van tegenstanders. China maakt bijvoorbeeld gebruik van een ‘great firewall’. Maar ook hier is het democratiserende effect sterker: door gebruik te maken van ironie en visuals kan de censuur en vertraging relatief gemakkelijk omzeild worden. Het is op het derde terrein, flooding, dat sociale media de meest negatieve gevolgen hebben. Door de mogelijkheid om zeer snel zeer breed (des)informatie te verspreiden kunnen ze andere informatie laten ondersneeuwen.

Radicale partijen kopiëren dictators: The return of the anti-system forces

In een derde fase leren anti-systeem partijen op links en rechts de nieuwe truukjes van autoritaire landen als Rusland en China. Zo investeerde Donald Trump zeer veel in online media en werd er massaal gebruikt gemaakt van flooding door accounts die aan hem gelieerd waren. Ze kopieerden ook de strategie van bots en trollen. Deze zorgden voor extra retweets en shares waardoor de sneeuwbal bleef rollen en klassieke media ook meer geneigd waren om over deze berichten op Twitter te schrijven en berichten. Het is dit soort praktijken en de claim dat ze voor de verkiezing van Trump en Brexit verantwoordelijk waren die ervoor gezorgd hebben dat sociale media nu in het verdomhoekje zitten: de fase van het techno-pessimisme.

De roep om regulering: The law awakens?

Volgens Tucker en zijn collega’s volgt hierop nog een fase: de roep om regulering. Dat is een logische vervolgstap, maar moeilijker dan het lijkt. Het is bijvoorbeeld lastig om echt van nepnieuws te onderscheiden en het vervolgen van mensen die intimideren is vaak langzaam. Ook is de grens tussen reguleren en censureren vaak lastig te trekken (zoals blijkt uit de controverse rond de verregaande Duitse wet op dit terrein).

Bovendien is er het risico dat het kind met het badwater weggegooid wordt. Het is onmiskenbaar zo dat sociale media door ‘anti-system forces’ misbruikt worden. Langs de andere kant worden ze ook nog steeds gebruikt om misstanden en corruptie aan het licht te brengen, zelfs in dictaturen en in shaky democratieën. Sociale media zijn niet goed, ze zijn niet slecht, maar ze zijn ook zelden neutraal (tenzij je de hele dag enkel pandaplaatjes zit te tweeten, dat maakt politiek gezien weinig uit).

Conclusie: voorbereiden is goed, onderliggende probleem aanpakken moet ook

De technologie biedt inderdaad mogelijkheden om kritiek weg te werken, en dan vooral via flooding. Dus ja, natuurlijk moeten we onze wetgeving aanpassen waar nodig om online intimidatie tegen te gaan, natuurlijk moeten journalisten stoppen met het gebruiken van Twitter als nieuwsbron, natuurlijk moeten we de ‘sociale media’-bedrijven ter verantwoording roepen,[1] en natuurlijk moeten we er bij hen op aandringen dat burgers en politici zichzelf beter moeten kunnen beschermen tegen de dirty tactics.

Maar zelfs al zou je sociale media wegdenken dan nog zal intimidatie blijven bestaan. Sociale media zijn niet de technologie die het mogelijk maken om de democratie te vernietigen. Dat konden dictators in spe ook zonder de technologie eerder ook al. Op hen focussen is dus minstens even zo belangrijk als op de sociale media.

 

Foto door Pietro Piupparco. Copyright.

[1] Zo is het opvallend dat er geen optie (meer) is op Facebook om posts van vreemden niet toe te laten.

Filed Under: Democratie

  • Go to page 1
  • Go to page 2
  • Go to page 3
  • Go to Next Page »

Primary Sidebar

Volg ons

  • Facebook
  • Twitter
  • RSS Feed

Populaire berichten

De ideologie van Forum voor Democratie

De ongemakkelijke realiteit van de antivaccinatie-beweging

Wat als… Nederland het Britse kiesstelsel zou hebben?

Willekeurige berichten

Economisme in de wetenschap: Waarom het debat over het CPB-rapport zo belangrijk is

Lokale verkiezingen. Foto: Flickr/RNW (CC BY-ND 2.0)

Lokale verkiezingen: heb je iets aan landelijke peilingen?

Wat doet Wilders op de PVV poster voor de Provinciale Statenverkiezingen?

Podcast

Episode 106 – “I’m f**king furious and I don’t f**king care anymore”, with Rob Ford

Rob Ford (University of Manchester) joins us to discuss the resignation of Liz Truss and the sorry … [Lees verder...]

Episode 105 – A new prime minister and a new monarch, with Rob Ford

For the first time ever, the UK acquired a new prime minister and a new monarch in the same week. … [Lees verder...]

Aflevering 104 – Terugblik gemeenteraadsverkiezingen, met Josje den Ridder, Simon Otjes en Tom van der Meer

We gaan de gemeenteraadsverkiezingen nabeschouwen met Josje den Ridder (SCP), Simon Otjes … [Lees verder...]

Populisme

Plaatjes van de electoraatjes: de radicaal-rechtse ruimte

Over anderhalve week stemmen we voor de Provinciale Staten en de waterschappen. Waar zullen we – … [Lees verder...]

Analyse van raadsinstrumenten laat zien: ook in gemeenteraden heerst het monisme

Het is alweer ruim een half jaar geleden dat de gemeenteraadsverkiezingen plaatsvonden. Inmiddels … [Lees verder...]

Gevoelens van culturele afstand als verklaring voor de opleidingskloof in anti-establishment-opvattingen en -gedrag

In veel Westerse democratieën leven onder een aanzienlijk deel van de bevolking … [Lees verder...]

Blogroll

  • Andrew Gelman
  • Ballots & Bullets
  • Fight Entropy
  • FiveThirtyEight
  • The Monkey Cage
  • The Upshot
  • Wonkblog
  • OVER SRV
  • AUTEURS
  • CATEGORIEËN
  • ARCHIEF
  • CONTACT

© 2023 StukRoodVlees

Copyright © 2023 · SRV Theme op Genesis Framework · WordPress · Log in