• Skip to primary navigation
  • Skip to main content
  • Skip to primary sidebar
StukRoodVlees

Politicologie en actualiteit

  • OVER SRV
  • AUTEURS
  • CATEGORIEËN
  • ARCHIEF
  • CONTACT

Archives for juni 2020

“Als je meedoet moet je ook voor het hoogste ambt gaan”. Sigrid Kaag als kandidaat-premier

door Simon Otjes 24/06/2020 1 Reactie

Sigrid Kaag presenteerde zich het afgelopen weekend als kandidaat voor het leiderschap van D66. Zij voegde daaraan toe dat “als je meedoet, je ook voor het hoogste ambt [moet] gaan.” en dus ook kandidaat-premier was. In de Peilingwijzer staat D66 meer dan 30 zetels achter op de VVD. Natuurlijk, peilingen kunnen nog alle kanten opgaan, maar de kans dat D66 de grootste partij wordt, is klein. En daarmee ook de kans dat Kaag premier wordt.

In die laatste zin zit een belangrijke aanname, namelijk dat de grootste coalitiepartij de premier levert. Dat is slechts een gebruik in Nederland en geen wet; historisch gezien is het bovendien een vrij recente conventie. Sinds 1918 waren slechts zeven van de tien premiers afkomstig uit de grootste coalitiepartij. Hoe is die regel ontstaan en waarom?

Legenda: Rood: premier is niet afkomstig uit de grootste partij; Geel: premier is afkomstig uit de grootste partij maar is niet de partijleider; blauw: premier is afkomstig uit de grootste partij en is de partijleider.

De grootste coalitiepartij levert de premier

Als we kijken naar de lijst van premiers dan is er een breuk zichtbaar in 1973. Sinds Den Uyl zijn alle premiers afkomstig uit de grootste coalitiepartij. Den Uyl maakte de machtsvraag inzet van de verkiezingen. Hij presenteerde een schaduwkabinet onder zijn leiding dat de macht zou overnemen als de progressieven een meerderheid kregen.

Zo ver kwam het niet. De rommelige formatie van 1972-73 leverde een staatkundig curieuze constructie op. Het parlement was deels een normaal parlementair kabinet: de progressieve partijen, PvdA, D66 en PPR, committeerden zich volledig aan het kabinet. De ARP en de KVP tolereerden het kabinet maar hun ministers werden op persoonlijke titel benoemd en de partijen committeerden zich niet aan een regeerakkoord. Maar de norm dat de politiek leider van de grootste coalitiepartij de premier zou leveren, was hiermee gezet.

De verkiezingen voor de Tweede Kamer worden sindsdien sterk geframed door politieke partijen en de media als een strijd om het premierschap. Lubbers vroeg de kiezers expliciet of hij zijn karwei als premier mocht afmaken. Zeker in de laatste 20 jaar vallen leider zijn van een partij en kandidaat voor het premierschap steeds meer samen. Omroepen organiseren debatten tussen lijsttrekkers als kandidaat-premiers en politici gaan hier gretig op in. Een uitzondering hierop is Wouter Bos die in 2003 expliciet Job Cohen als zijn kandidaat-premier presenteerde. Maar in 2006 ging Bos wél direct het debat aan met Balkenende als kandidaat-premier. Sybrand Buma, Alexander Pechtold, Geert Wilders, Jesse Klaver, Jan Marijnissen meldden zich allemaal aan als kandidaat-premier.

Dat Kaag zichzelf als kandidaat-premier presenteert, is in die zin helemaal logisch. Wil je in het huidige tijdsgewricht serieus genomen worden bij de verkiezingen als leider van een middelgrote partij dan moet je jezelf presenteren als kandidaat-premier.

Het premierschap als rodeo-stier

Voor 1973 was dit echter helemaal niet het gebruik. In de periode 1918-1973 was slechts de helft (52%) van de premiers afkomstig uit de grootste coalitiepartij.

Gedurende het interbellum werd slechts vier van de tien kabinetten geleid door iemand die afkomstig was uit de grootste coalitiepartij. Dat heeft alles te maken met de politieke omstandigheden van de jaren ’20 en ’30. De drie confessionele partijen (ARP, CHU en RKSP) vormden toen bijna altijd het kabinet (of de kern daarvan). De RKSP was veel groter dan de ARP en de CHU, maar toch leverde zij niet altijd de premier.

Die formaties gingen niet gemakkelijk omdat de drie confessionele partijen inhoudelijk steeds verder uit elkaar kwamen te staan, zowel waar het ging om vragen rond de nationale identiteit als de economische ordening. Het werd lastig voor de partijen een kabinet te vormen met een gezamenlijk programma.

Formeren leek daarmee op zo’n rodeo-stier op de kermis. De formatie verliep iets anders dan nu: er waren geen verkenners of informateurs, de koningin benoemde een formateur die meteen ging proberen een kabinet te vormen. Wie het uiteindelijk vol hield om de betrokken partijen bij elkaar te krijgen, kon premier worden. Dus wisselden premiers van de RKSP, de CHU en de ARP elkaar af.

Het opvallende daarbij is dat bij de Katholieken niet de politiek leider, Wiel Nolens, premier werd. Nolens was een priester en hij vond het zelf onwenselijk om als priester premier te worden. ARP-leider Colijn was juist wel expliciet leider van de ARP en van verschillende kabinetten. Hij vond dat Nederland in die periode juist écht politiek leiderschap nodig had. Hij deed dit slechts één keer als de leider van de grootste partij in de coalitie: het kabinet Colijn V maar dat kabinet werd al na 2 dagen werd weggestemd door de Tweede Kamer.

De periode van de Tweede Wereldoorlog laten we hier buiten beschouwing omdat de Tweede Kamer toen niet functioneerde. De toenmalige premier Gerbrandy was lid van de ARP, niet de grootste coalitiepartij als we zouden kijken naar de in 1937 gekozen Tweede Kamer.

Het premierschap als pion

Tussen 1946 en 1973 werden ongeveer zes van de tien kabinetten geleid door iemand uit de grootste coalitiepartij: Drees, bijvoorbeeld, werd in 1948 premier terwijl de PvdA 5 zetels kleiner was dan de KVP. De KVP zag af van het premierschap toen de PvdA in ruil daarvoor accepteerde dat de CHU en VVD tot het kabinet toetreden. Het premierschap was toen slechts een pionnetje in het grotere spel van de formatie. Bij de verkiezingen van 1952 werd de PvdA wél groter dan de KVP en werd Drees dus wel zowel leider van de grootste partij als premier van Nederland.

In de 14 jaar die daarop volgden was de premier wel afkomstig uit de grootste partij. In 1966 kwam aan deze lijn een einde en werd Jelle Zijlstra (ARP) premier van een rompkabinet nadat twee verschillende kabinetten waren gevallen. De laatste echte uitzondering is dat de ARP’er “Mooie” Barend Biesheuvel in 1971 premier werd, terwijl de KVP de grootste partij in de coalitie was. In 1967 werd Biesheuvel al naar voren geschoven als kandidaat-premier door Zijlstra, maar werd hij door de VVD  gevetood, niet vanwege zijn partijlidmaatschap maar vanwege oude kinnesinne uit de periode Marijnen en Cals. Toen de persoonlijke relaties verbeterd waren, waren er geen bezwaren meer tegen Biesheuvel en kon hij in 1971 aan de slag.

Opnieuw is opvallend dat de katholieke premiers – Beel, De Quay, Marijnen, Cals en De Jong – niet de politiek leiders van de KVP waren. Dat waren Carl Romme (tussen 1946 en 1961) en Nortbert Schmelzer (tussen 1963 en 1971). Zij lieten, net als Nolens, het premierschap aan zich voorbijgaan, omdat zij vanuit de Tweede Kamer een veel invloedrijkere positie hadden. Het partijleiderschap van de machtigste partij en het premierschap vielen in die tijd niet samen.

Kaag kandidaat-premier

Dat Kaag haar kandidatuur voor het leiderschap van D66 verbindt aan de kandidatuur voor het premierschap is in het huidige tijdsgewricht niet meer dan logisch: kandidaat-premier zijn en partijleider vallen steeds meer samen.

Of het verbinden van het politiek leiderschap en kandidaat-premierschap de enige mogelijke manier is om tot een premier te komen of een wenselijk model daarvoor is een tweede. Tussen 1918 en 1973 waren de premier en de politiek leider van de grootste coalitiepartij slechts zes jaar dezelfde persoon.  

De relatie tussen de uitslag van de Tweede Kamerverkiezingen en het premierschap geeft duidelijkheid aan de kiezer. We weten wat er waarschijnlijk gaat gebeuren als we en masse op Mark Rutte of Sigrid Kaag stemmen. Dat beoogde Den Uyl ook toen hij samen met de progressieve partijen een schaduwkabinet vormde. Nederlandse kiezers hebben voor hun gevoel zelfs nu nog weinig grip op de formatie, laat onderzoek voor de commissie Remkes zien.

Tegelijkertijd is het vermengen van de verkiezing van de Tweede Kamer en de vraag wie er premier moet worden onwenselijk omdat hiermee de rol van de Tweede Kamer als volksvertegenwoordiging en de rol van verkiezingen als belangrijk moment voor democratische representatie ondersneeuwen.  

Filed Under: Regering en beleid Tagged With: minister-president

Samenzweringspopulisme in tijden van corona

door Matthijs Rooduijn 23/06/2020 3 Reacties

“We hebben te maken met een kartel. Een KARTEL.” Aldus Thierry Baudet vorige week op Twitter. Even daarvoor had hij een foto verspreid van een gebouw dat op instorten stond maar nog nét overeind werd gehouden door een paar balken. Het bijschrift bij het gebouw: “Kabinet Rutte”. De balken moesten de Nederlandse media – of, in Baudets woorden, de “kartelstutters” – voorstellen. De boodschap was duidelijk: er bestaat een samenzwering van politieke partijen en media die alleen maar aan zichzelf denken en de belangen van de Nederlandse bevolking verkwanselen.  

Hoe deze kernboodschap van Baudets Forum voor Democratie te duiden? Sommige onderzoekers zouden zeggen dat hier sprake is van populisme: het goede volk wordt afgezet tegen een slechte elite. Andere onderzoekers zouden Baudets boodschap als complotdenken typeren: het geloof in het bestaan van een groep samenzweerders die in het geheim kwade plannen bekokstoofd. Ik denk dat dit allebei klopt. Baudets wereldvisie is een mooi voorbeeld van wat ‘samenzweringspopulisme’ genoemd zou kunnen worden. Simpel gezegd: de elite (bestaande uit o.a. politici, journalisten en wetenschappers) zweert samen tegen de belangen van het volk.

Baudet is zeker niet de enige die een dergelijke boodschap uitdraagt. Zo blijkt uit onderzoek dat politici als Geert Wilders en Donald Trump ook wel raad weten met de succesformule van het samenzweringspopulisme.

Populisme en complotdenken onder burgers

Verschillende studies hebben laten zien dat complotdenken en populisme ook samengaan bij kiezers. Zo heb ik vorig jaar samen met mijn collega Levente Littvay informatie geanalyseerd die verzameld is door YouGov en uiteindelijk gepubliceerd is in The Guardian. Uit onze analyses blijkt dat – overal ter wereld – mensen met populistische ideeën veel sterker dan anderen geneigd zijn om te geloven dat de opwarming van de aarde een hoax is, dat aids bedacht is door de CIA, en dat er een groep bestaat die in het geheim de wereld regeert.

Uit een recente studie van communicatiewetenschapper Michael Hameleers blijkt bovendien dat populistische boodschappen in combinatie met complotdenken populistische ideeën bij burgers aanwakkeren.

De coronacrisis en complotdenken

Op dit moment is het van extra groot belang om stil te staan bij de samenhang tussen populisme en complotdenken. Onderzoek naar complottheorieën laat namelijk zien dat het geloof in samenzweringen hoogtij viert in tijden van crisis. Als er sprake is van een crisissituatie ervaren veel mensen emoties als angst en woede, en hebben ze het gevoel geen controle over hun leven meer te hebben. Ze zullen dan eerder geneigd zijn om te geloven in het bestaan geheime complotten die de gewone burger misleiden.

En inderdaad, op dit moment wordt er op sociale media wild gespeculeerd over de ‘deep state’, 5G en ‘Cabal’. Volgens onderzoek van Nieuwsuur vorige maand gelooft in ons land ongeveer 15 procent van de bevolking dat het coronavirus een biowapen is. Ook het idee dat Bill Gates op de achtergrond aan de touwtjes trekt is relatief wijdverspreid. Tijdens de coronacrisis brengen mensen meer tijd thuis door en zoeken ze vaker naar informatie om de toegenomen onzekerheid te duiden.

Ik denk dat we deze ontwikkeling heel serieus moeten nemen. Op het moment dat steeds meer mensen geloven dat geheime samenzweringen de politiek controleren, de wetenschap in haar greep houden en de media inzetten om hun eigen belangen te verdedigen, is het allesbehalve ondenkbaar dat het vertrouwen in deze instituties afneemt. Op termijn zou dat negatieve gevolgen kunnen hebben voor het functioneren van democratie, media en wetenschap.

Weglachen en negeren? Of serieus nemen en verspreiden?

Politici, journalisten en wetenschappers zouden zich daarom in moeten zetten om de verspreiding van complottheorieën tegen te gaan. Maar dit is minder makkelijk dan het op het eerste gezicht lijkt. Theorieën die stellen dat de wereld in het geheim wordt bestuurd door vampiers en draken hoeft niemand serieus te nemen. Maar niet alle complottheorieën zijn zo – laten we het eufemistisch stellen – onwaarschijnlijk. Sterker nog: soms blijken samenzweringstheorieën gewoon waar te zijn – denk bijvoorbeeld aan Watergate. Maar tussen het reptielencomplot en Watergate zitten natuurlijk allerlei grijstinten.

De cruciale vraag is daarom: hoe om te gaan met onwelgevallige en op het eerste gezicht onwaarschijnlijke kritiek die mogelijk destabiliserend kan werken en bovendien massaal wordt gesteund door complotdenkers? Weglachen en negeren? Of serieus nemen en verder verspreiden? Neem het volgende concrete en actuele voorbeeld uit de journalistiek.

Een paar weken geleden begon dansleraar Willem Engel zijn strijd tegen de ‘viruswaanzin’. Gesteund door mensen als opiniepeiler Maurice de Hond en jurist Jeroen Pols weet Engel met zijn kritiek op het coronabeleid van de regering en de lijn van het RIVM een behoorlijk groot publiek te bereiken – met name via sociale media. Eén van zijn filmpjes is al bijna 250,000 keer bekeken via YouTube. En vorige week donderdag mocht Engel ook aanschuiven bij Beau.

Hoe zouden de ‘traditionele’ media om moeten gaan met dit soort geluiden? Is het verstandig om critici als Engel een podium te bieden? Dat is lastig. Aan de ene kant is Engels pleidooi gebaseerd op serieuze argumenten. Hoewel zijn boodschap massaal wordt onderschreven en verspreid door aanhangers van dubieuze samenzweringstheorieën, zie ik geen reden om Engel zélf te omschrijven als een complotdenker. Zijn kritieken klinken redelijk.

Maar aan de andere kant zijn Engel en de initiatiefnemers van viruswaanzin.nl geen experts op het gebied van virologie en epidemiologie [1]. Is hun geluid een groot podium waard? Hoe serieus moeten we hun kritiek nemen als het merendeel van de experts er niet van onder de indruk is? De eerste kritieken (zie bijvoorbeeld hier en hier) laten zien dat er op het pleidooi van Engel en co. wel één en ander valt af te dingen.

Delicate balans tussen open en kritisch

Maar wat dan te doen? Dit geluid negeren? In maart zei de hoofdredacteur van de Volkskrant, Pieter Klok, in het programma Spraakmakers dat het “in tijden van angst heel belangrijk is dat wetenschappers met één mond proberen te praten”. Toen hem gevraagd werd wat de Volkskrant zou doen als er iemand naar de krant zou stappen met een goed verhaal dat inging tegen de lijn van het RIVM antwoordde hij: “Nou ja, het RIVM is een instituut hè? … Ik zie de noodzaak niet. Daar zitten hele goede mensen, die dag en nacht onderzoek doen, en dan zouden wij als bevolking daar ook nog een mening over moeten hebben. Ik zou zeggen: laten we ons op andere dingen richten.”     

Dit is het andere uiterste. Hoewel ik snap dat Klok als hoofdredacteur van één van de grootste kranten van Nederland geen angst wil zaaien middenin een crisis, lijkt mij zijn pleidooi voor het met één mond praten door wetenschappers en het negeren van kritiek zeer problematisch [2]. Ten eerste is er niets mis met het stellen van kritische vragen bij de aanpak van RIVM en regering. Kritiek kán terecht zijn. Ten tweede maak je jezelf door het bij voorbaat uitsluiten van kritiek kwetsbaar voor het samenzweringspopulistische argument dat er een monolithisch ‘kartel’ is van politici, journalisten en wetenschappers die zich niets aantrekken van de belangen of ideeën van ‘gewone’ burgers.

Journalisten moeten dus een delicate balans zien te vinden tussen aan de ene kant open en aan de andere kant kritisch zijn. Ik zou zeggen: laat mensen als Engel hun woordje doen in de krant en op de televisie, maar geef ze geen kritiekloze megafoon. Zet er altijd een expert bij die gehakt kan maken van onzinnige argumenten, maar het ook toe kan geven als critici een punt hebben.

Dit soort geluiden negeren is alleen maar extra munitie voor complotdenkers die allerlei samenzweringen ontwaren tegenover wat volgens hen de ‘waarheid’ rondom het coronavirus is. En dat is koren op Baudets samenzweringspopulistische anti-kartel-molen.

Afbeelding: bIMG_1374 door Becker1999 (via Flickr).

NOTEN

[1] Hoewel Engel Bio Farmaceutisch wetenschapper is, heeft hij de wereld van de wetenschap al lang geleden (in 2008) verlaten om dansleraar te worden.

[2] Hier dient wel bij te worden aangetekend dat Klok zijn uitspraken deed in de eerste weken van de coronacrisis. De situatie is sindsdien flink veranderd. Bovendien heeft de Volkskrant inmiddels wél over dit onderwerp gepubliceerd. Zie bijvoorbeeld hier.

Filed Under: Kiezers en publieke opinie, Media Tagged With: complotdenken, complottheorieën, media, Populisme, viruswaanzin

Aflevering 75 – Het minimumloon en de lagelonenindustrie, met Saskia Boumans en Nuna Zekić

door Armen Hakhverdian 23/06/2020 0 Reacties

De bodem in de Nederlandse arbeidsmarkt zakt. In 1969 was het minimumloon nog ruim 70% van het mediaanloon, maar in 2018 was dit al teruggelopen tot 47%. Er is dus een groot verschil in welvaartsontwikkeling tussen het minimumloon en de gemiddelde loonontwikkeling in Nederland.

Bovendien is die bodem van de arbeidsmarkt poreus. Er wordt weldegelijk gewerkt voor minder dan het minimumloon, bijvoorbeeld door talloze zelfstandigen die de facto niet vallen onder de Wet op het minimumloon. Denk bijvoorbeeld aan schoonmakers, kappers, beveiligers, horecapersoneel en journalisten, om maar een paar beroepen te noemen.

Ik spreek verder over het minimumloon, de lagelonenindustrie en de flexibilisering van de arbeidsmarkt met Saskia Boumans (UvA) en Nuna Zekic (Tilburg University).

Volg Saskia op Twitter via @SaskiaBoumans en Nuna via @NunaZekic.

Achtergronden bij deze aflevering:

  • Denkend aan 14 euro, zie ook hier.
  • Het Grote Kleine Minimumlooncollege

Download de podcast via iTunes | Spotify | Stitcher | Soundcloud | RSS

Stuk Rood Vlees · Aflevering 75 – Het minimumloon en de lagelonenindustrie, met Saskia Boumans en Nuna Zekić

Muziek: ‘Pollution‘ door Dexter Britain (CC BY-NC-SA 3.0)

Filed Under: Economie Tagged With: arbeidsmarkt, flexwet, minimumloon, stuk rood vlees podcast

M/V in de rvc’s: Wetsontwerp ingroeiquotum moet verstevigd

door Mirella Visser, Linda Senden, Ekaterina Rashkova-Gerbrands, Chantal Remery, Mara Yerkes, Anneke van Doorne-Huiskes 19/06/2020 5 Reacties

Het gebrek aan vrouwen in besluitvormende posities in het bedrijfsleven is een hardnekkig maatschappelijk probleem. Niet alleen is het strijdig met het beginsel van gendergelijkheid op alle niveaus in onze samenleving, het beïnvloedt ook hoe burgers denken over vrouwelijk leiderschap. Daarmee zet het een rem op de ontwikkeling van een inclusieve cultuur. Na het mislukken van de vrijblijvende streefcijferwet volgt de regering nu het SER-advies om een wettelijk verplichtende quotaregeling in te voeren.

Minstens 30% mannen, 30% vrouwen

Dit zogenaamde ‘ingroei-quotum’ moet ervoor zorgen dat minstens 30% mannen en minstens 30% vrouwen in raden van commissarissen (rvc’s) van beursgenoteerde ondernemingen worden benoemd. Bovendien worden de grootste 5000 bedrijven verplicht om effectieve maatregelen te treffen om ook het aantal vrouwen in de rvc’s, raden van bestuur (rvb’s) en de subtop te bevorderen. Wij hebben de SER in 2019 geadviseerd dat een dergelijke quotaregeling onontbeerlijk was om op redelijke termijn tot een evenwichtigere vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de top van het bedrijfsleven te komen. Op basis van onze brede kennis en expertise over gender in relatie tot wetgeving, beleid, organisaties, de economie en de maatschappij geven wij hieronder aanbevelingen voor versteviging van de beoogde wetgeving.

Effectiviteit van quotawet wordt ondermijnd

Het kabinet nam in februari het SER-advies over het ‘ingroeiquotum’ over. Nederland volgt nu de buurlanden door een quotawet mèt sanctie in te voeren. Doelstelling is om het aandeel vrouwen in rvc’s te vergroten en bedrijven te verplichten daartoe beleid en procedures op te stellen, waaronder voor werving- en selectieprocessen voor commissarissen. Beursgenoteerde bedrijven moeten in 8 jaar toegroeien naar een rvc met minstens een derde vrouwen. Bedrijven zonder vrouw in hun rvc moeten dus bij de eerstvolgende vacature een vrouw benoemen. Benoemen zij toch een man, dan is dat nietig en ‘kan eenieder een beroep doen op de nietigheid’. Dat klinkt eenvoudig, maar de effectiviteit wordt ondermijnd.

Ten eerste is de sanctie van nietigheid niet van toepassing bij herbenoemingen. Dit zet een stevige rem op het ‘ingroeiproces’ omdat bij een vijfde[1] van de rvc’s herbenoemingen plaatsvinden. De wetgever redeneert hier dat iedere zittende commissaris per definitie beter gekwalificeerd is dan elke mogelijke nieuwe kandidaat. Dat is niet conform de praktijk en komt de kwaliteit van rvc’s niet ten goede. Daarom moet deze bepaling worden geschrapt of gelimiteerd tot één herbenoeming per kalenderjaar.

Het tweede probleem is de onduidelijke en zwakke rechtspositie van toekomstige afgewezen kandidaten. Hier doet zich een ongelijke situatie voor. Een mannelijke commissaris die na een selectieprocedure benoemd is in strijd met de quotaregel kan zijn functie gewoon uitoefenen en rechtsgeldig (mede)beslissen. Maar de afgewezen vrouwelijke kandidaat staat als David tegenover Goliath, want wie moet zij aanspreken? De rvc, aandeelhoudersvergadering, ondernemingsraad of SER? Of het executive search bureau dat de selectieprocedure begeleidde? Of maar meteen de gang naar de rechter gemaakt? Het wetsontwerp bevat geen criteria waaraan procedures moeten voldoen en op welke manier de afgewezen kandidate bewijs kan leveren dat zij ten onrechte gepasseerd is voor de functie. Daarom dienen in ieder geval de Europese[2] randvoorwaarden te worden opgenomen; voorafgaand aan het selectieproces worden heldere, neutraal geformuleerde en transparante criteria vastgelegd, waarop de vergelijkende analyse van kandidaten plaatsvindt. Zo wordt willekeur voorkomen. Nu is de kans klein dat nietigheid überhaupt door een afgewezen kandidate wordt ingeroepen of dat de aandeelhoudersvergadering of ondernemingsraad dat gaan doen.

Dat onderstreept ook het belang van een toezichthoudende instantie die actief monitort hoe bedrijven te werk gaan bij werving- en selectieprocedures en hen rekenschap laat afleggen. Dat brengt ons bij het derde probleem in het wetsontwerp, namelijk dat de SER verantwoordelijk wordt voor handhaving en monitoring. De SER gaat bedrijven aanspreken indien zij minder dan een derde vrouwen in de rvc hebben benoemd. Maar deze taak als toezichthouder is wezensvreemd voor de SER en zou eerder bij een inspectie SZW of een specifiek toezichthoudend orgaan moeten worden ondergebracht. Het wetsontwerp geeft geen duidelijkheid over de juridische basis en het handhavingsinstrumentarium voor deze keuze. Vrijblijvendheid ligt hier op de loer.

Tenslotte krijgt de SER nòg een nieuwe verantwoordelijkheid toebedeeld, namelijk voor de infrastructuur voor de verwerking van rapportages van de 5000 grootste bedrijven. Deze moeten regelmatig rapporteren over de maatregelen die zij nemen om het aandeel vrouwen in de rvc, rvb en subtop te vergroten. De SER zoekt hiervoor samenwerking met bestaande initiatieven als Topvrouwen.nl en Charter Talent naar de Top. Maar deze initiatieven worden juist gekenmerkt door vrijwillige aansluiting en geheimhouding van resultaten, terwijl er nu een wettelijke transparante rapportageverplichting wordt vormgegeven. De wettelijke basis voor de SER om bedrijven deze rapportageverplichting op te leggen, deze op kwaliteit te toetsen en waar nodig handhavend op te treden ontbreekt in dit wetsontwerp. Ook dit kan leiden tot vrijblijvendheid. Ook al is het ingroeiquotum een eerste belangrijke stap, zonder grote aanpassingen dreigt het straks vele competente, ambitieuze vrouwen meer schade dan goed te doen.

Afbeelding: Bron


[1] Bedrijvenmonitor Topvrouwen 2019, pag. 31: In 2017 was in 12,5% van de rvc’s sprake van herbenoemingen, in 2018 bij een vijfde (19,5%). In 2017 ging het in 29,3% van deze rvc’s om de herbenoeming van een of meer vrouwen, in 2018 was dat in 31,3% van de rvc’s het geval.

[2] Zaak C-407/98, Abrahamsson, ECLI:EU:C:2000:367

Filed Under: Economie Tagged With: gender, gender gap, glazen plafond, quota

De diepe wortels van het racisme

door Matthijs Rooduijn 11/06/2020 7 Reacties

“Racisme grijpt de wereld aan” kopte NRC Handelsblad afgelopen weekend. En inderdaad, van Washington tot Seoul en van Parijs tot Tokio: mensen gaan massaal de straat op om te demonstreren tegen racisme en discriminatie. Gisteren was er nog een grote demonstratie in de Amsterdamse Bijlmer. De centrale boodschap: racisme zit diep verankerd in onze instituties, en het is hoog tijd dat we daar iets aan gaan doen.

Hoewel ik het 100% eens ben met deze lezing, heb ik de indruk dat in het huidige debat racisme te eenzijdig wordt neergezet als een ‘extern’ gevaar; als een probleem dat veroorzaakt wordt door anderen. Het probleem van een dergelijke manier van denken is dat het miskent dat wij/zij-denken ook een ‘intern’ probleem is. Het is een diepgewortelde ‘predispositie’ die tot op zekere hoogte schuilt in ons allemaal.

Laat me uitleggen wat ik bedoel aan de hand van een precies tien jaar geleden verschenen (maar nog steeds zeer actueel) boek.       

Etnocentrisme

In 2010 publiceerden de politicologen Donald Kinder en Cindy Kam het boek Us against Them: Ethnocentric Foundations of American Opinion. Het kernconcept uit dit boek is ‘etnocentrisme’: een diep verankerde manier van denken die al het sociale verkeer reduceert tot een morele strijd tussen in-groups (die als positief worden ervaren) en out-groups (die als zeer negatief worden gezien). De sterkste en meest persistente vorm van dit in-group/out-group-denken vindt volgens Kinder en Kam plaats langs etnisch-culturele lijnen; het gaat dan om tegenstellingen op het gebied van bijvoorbeeld ras, etniciteit en religie.

Kinder en Kam benadrukken dat etnocentrisme gaat over wij/zij-denken in het algemeen, en niet over vooroordelen tegen één specifieke groep. Al in de jaren vijftig van de vorige eeuw ontdekten psychologen dat negatieve opvattingen over verschillende soorten ‘gevaarlijke anderen’ sterk met elkaar correleren. Simpel gezegd: degenen die negatief waren over Joden waren dat meestal ook over homo’s, zwarten en immigranten. Antisemitisme, homofobie, racisme en anti-immigratie-opvattingen werden gezien als uitingen van één enkele onderliggende psychologische ‘predispositie’. Daarmee bedoelden ze zeker niet dat iedereen sterk etnocentrisch was. De etnocentrische predispositie werd gezien als een mate van gradatie: mensen waren meer of minder etnocentrisch.

Kinder en Kam bouwen voort op dit idee en benadrukken daarbij dat etnocentrisme onderdeel is van de menselijke natuur. Ze verwijzen daarbij naar psychologische experimenten die hebben laten zien dat mensen altijd geneigd zijn om zichzelf en anderen in groepen in te delen en daarbij de overeenkomsten tussen henzelf en mensen uit hun in-group te benadrukken en tegelijkertijd de verschillen tussen henzelf en leden van de out-group te accentueren. De wij-groep krijgt daarbij een positieve connotatie en de zij-groep een negatieve. Psychologen hebben laten zien dat dit zelfs gebeurt wanneer groepsvorming volstrekt willekeurig is en onderzoekers op basis van het opgooien van een muntje mensen in de ene of de andere groep hebben ingedeeld.

De gevolgen van etnocentrisme

Kinder en Kam stellen dat etnocentrisch denken van invloed is op de manier waarop burgers over maatschappelijke en politieke onderwerpen nadenken. Máár, zo benadrukken ze, dat betekent niet dat etnocentrisme altijd en overal een hoofdrol speelt. Etnocentrisme zal alleen van belang zijn als het ‘geactiveerd’ wordt. Als, met andere woorden, de maatschappelijke omstandigheden zodanig zijn dat etnocentrisch denken wordt aangewakkerd. Dit gebeurt volgens hen wanneer het politieke proces in sterke mate wordt geframed als een moreel conflict tussen twee groepen.

In hun boek tonen Kinder en Kam vrij overtuigend aan dat etnocentrisme inderdaad een belangrijke rol speelt. Zo laten ze bijvoorbeeld zien dat mensen die sterker etnocentrisch zijn, ook oorlogszuchtiger zijn. Daarnaast tonen ze aan dat er een samenhang bestaat tussen etnocentrisme en opvattingen over onder andere homoseksuelen, immigranten en de verzorgingsstaat. In lijn met hun verwachtingen is de sterkte van deze samenhang sterk afhankelijk van de politieke omstandigheden – en dan met name van de mate waarin de framing van een issue aansluit bij het etnocentrische gedachtegoed.

Etnocentrisme en racisme nu

Wat zegt dit nu over het huidige debat over racisme? Het boek van Kinder en Kam leert ons ten eerste dat verwacht kan worden dat mensen die sterk etnocentrisch zijn ook meer geneigd zullen zijn tot racistische opvattingen en gedragingen. Hun wij/zij-denken loopt immers langs allerlei verschillende sociaal-culturele dimensies, en raciale tegenstellingen vormen daar een belangrijke van – zeker in een tijd waarin de Amerikaanse president het framen van de politiek als een moreel conflict tussen Goed en Kwaad tot een ware kunst heeft verheven.

Maar wij/zij-denken zou ook op een andere, veel indirectere manier tot racisme kunnen leiden. Laat me een persoonlijk voorbeeld geven. Toen een werkgroep van de Verenigde Naties zich zeven jaar geleden zeer kritisch uitliet over Zwarte Piet, reageerde ik in eerste instantie geprikkeld. Waarom bemoeide die werkgroep zich met een onschuldige Nederlandse traditie? Juist omdat ik niet racistisch wilde zijn verzette ik me tegen de beschuldiging van racisme binnen wat ik als mijn in-group zag. Het gevolg: ik blind bleef blind voor mijn (en ‘ons’) eigen wij/zij-denken. (Ik was overigens niet de enige die geprikkeld reageerde. Vlak na de kritiek op Zwarte Piet daalde het vertrouwen in de VN in Nederland dramatisch.)

Mijn hypothese op basis van dit voorbeeld is de volgende: hoewel de meeste mensen niet direct vatbaar zijn voor flagrante racistische boodschappen, zullen velen wel gevoelig zijn voor minder openlijke vormen van wij/zij-denken en zelfs racisme. Ironisch genoeg zou een afkeer van racisme ertoe kunnen leiden dat mensen blind worden voor hun eigen neigingen tot wij/zij-denken, en daardoor de vooroordelen die binnen hun eigen in-group heersen niet weten te herkennen. Sterker nog: als deze mensen worden gewezen op het bestaan van dergelijke vooroordelen is het niet ondenkbaar dat hun wij/zij-denken wordt aangewakkerd tegenover degenen die deze beschuldiging uiten.

Racisme als een ‘intern’ gevaar

Het boek van Kinder en Kam leert ons dat wij/zij-denken in het algemeen en racisme in het bijzonder niet alleen ‘externe’ gevaren zijn die het functioneren van onze instituties ‘van buitenaf’ onder druk zetten. Wij/zij-denken zit (in een bepaalde mate) in ons allemaal. En ironisch genoeg is het benaderen van racisme als een extern gevaar óók een vorm van wij/zij-denken: ‘wij’ zijn niet racistisch en dus Goed, en ‘zij’ zijn wel racistisch en dus Slecht. Maar zo simpel is het dus niet. Ook in onze eigen opvattingen kan, zonder dat we het door hebben, wij/zij-denken of zelfs (impliciet) racisme verborgen zitten.

De strijd tegen racisme heeft daarom alleen zin als we dat erkennen, en altijd kritisch op onze eigen gedachten blijven. 

Afbeelding: DSC03140 door Karen Eliot (via Flickr).

Filed Under: Kiezers en publieke opinie Tagged With: black lives matter, Etnocentrisme, racisme

  • « Go to Previous Page
  • Go to page 1
  • Go to page 2
  • Go to page 3
  • Go to page 4
  • Go to Next Page »

Primary Sidebar

Volg ons

  • Facebook
  • Twitter
  • RSS Feed

Populaire berichten

De ideologie van Forum voor Democratie

De ongemakkelijke realiteit van de antivaccinatie-beweging

Wat als… Nederland het Britse kiesstelsel zou hebben?

Willekeurige berichten

Photo by DAVID ILIFF. License: CC-BY-SA 3.0

Zal Europe En Marche het politieke landschap in het Europees Parlement in beweging brengen?

Rammelende studie naar opleidingsniveau en PVV-steun vindt helaas gretig aftrek

SRV Podcast, episode 44 – The charade of billionaire philantropy, with Anand Giridharadas

Podcast

Episode 106 – “I’m f**king furious and I don’t f**king care anymore”, with Rob Ford

Rob Ford (University of Manchester) joins us to discuss the resignation of Liz Truss and the sorry … [Lees verder...]

Episode 105 – A new prime minister and a new monarch, with Rob Ford

For the first time ever, the UK acquired a new prime minister and a new monarch in the same week. … [Lees verder...]

Aflevering 104 – Terugblik gemeenteraadsverkiezingen, met Josje den Ridder, Simon Otjes en Tom van der Meer

We gaan de gemeenteraadsverkiezingen nabeschouwen met Josje den Ridder (SCP), Simon Otjes … [Lees verder...]

Populisme

Plaatjes van de electoraatjes: de radicaal-rechtse ruimte

Over anderhalve week stemmen we voor de Provinciale Staten en de waterschappen. Waar zullen we – … [Lees verder...]

Analyse van raadsinstrumenten laat zien: ook in gemeenteraden heerst het monisme

Het is alweer ruim een half jaar geleden dat de gemeenteraadsverkiezingen plaatsvonden. Inmiddels … [Lees verder...]

Gevoelens van culturele afstand als verklaring voor de opleidingskloof in anti-establishment-opvattingen en -gedrag

In veel Westerse democratieën leven onder een aanzienlijk deel van de bevolking … [Lees verder...]

Blogroll

  • Andrew Gelman
  • Ballots & Bullets
  • Fight Entropy
  • FiveThirtyEight
  • The Monkey Cage
  • The Upshot
  • Wonkblog
  • OVER SRV
  • AUTEURS
  • CATEGORIEËN
  • ARCHIEF
  • CONTACT

© 2023 StukRoodVlees

Copyright © 2023 · SRV Theme op Genesis Framework · WordPress · Log in