• Skip to primary navigation
  • Skip to main content
  • Skip to primary sidebar
StukRoodVlees

Politicologie en actualiteit

  • OVER SRV
  • AUTEURS
  • CATEGORIEËN
  • ARCHIEF
  • CONTACT

Archives for april 2021

Hoe versterken we de controlefunctie van het parlement?

door Simon Otjes 09/04/2021 3 Reacties

De Tweede Kamer heeft een belangrijke controlerende functie in ons staatsbestel. Mede door de al jaren voortslepende toeslagenaffaire is het duidelijk dat de Tweede Kamer deze controlefunctie niet altijd perfect vervult.

Wat is ervoor nodig om de Kamer deze rol beter te laten vervullen? Gert-Jan Segers pleitte voor “omslag in de politieke cultuur”. Volgens mij is een cultuuromslag alléén niet genoeg. Het is de vraag welke instituties en middelen nodig zijn om de Kamer te versterken. Die vraag beantwoord ik in deze bijdrage. Ik kijk dus niet naar wat er anders kan buiten het parlement, zoals in de media of in de ambtenarij.

Ik neem hier vijf concrete voorstellen door: meer Kamerleden, een voltijds-Eerste Kamer, meer medewerkers, sterkere commissies en een langere zittingsduur

Meer Kamerleden

Er is de afgelopen maand een groot aantal nieuwe Kamerleden gekozen. Eén daarvan is Don Ceder. Hij heeft zich als advocaat ingezet voor een groot aantal gezinnen die slachtoffer waren van de toeslagenaffaire. Kan hij zich nou ook met dezelfde kracht op zo’n dossier richten? Ceder is namens de ChristenUnie woordvoerder Armoede, Schuldhulpverlening, Participatiewet, Jeugdbeleid, Binnenlandse Zaken, Koninkrijksrelaties, Digitalisering, Vreemdelingenzaken, Migratie, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Daar zitten allerlei dossier tussen waar mensen in de uitvoering in de mangel kunnen komen. Maar dat is meer dan één vijfde van alle dossiers in de Kamer. Het zal een bovenmenselijke inspanning vereisen om op alle dossiers het beleid te controleren.

Aantal Tweede Kamerleden in vergelijkend perspectief

Dat komt omdat de ChristenUnie een relatief kleiner partij is maar ook omdat de Tweede Kamer relatief klein is in vergelijking met andere parlementen. De Deense Folketinget heeft meer leden dan de Tweede Kamer (179), terwijl Denemarken maar ongeveer 5,5 miljoen inwoners heeft. Nederland zou 259 Kamerleden hebben als we precies de relatie volgen die uit een vergelijkende analyse van bevolkingsgrootte en parlementsgrootte komt (“derdemachtswortelwet”). Nu zou ik niet stellen dat er één aantal Kamerleden is dat een land met een bepaald aantal inwoners ‘moet’ hebben. Maar gegeven de versplintering die we nu zien, worden fracties wel erg klein.

Je kan op verschillende manieren kijken naar de optimale grootte van een fractie: ten eerste, om het werk van een ministerie goed te volgen, zou een fractie ongeveer één Kamerlid per ministerie moeten hebben. In de huidige Kamer hebben maar vier fracties meer leden dan het aantal ministeries (12): VVD, D66, PVV en CDA.

Ten tweede, is de relatie tussen de grootte van een fractie en de parlementaire activiteit van de fractie niet-lineair. De stap van het 1e naar het 2e Kamerlid zorgt voor een grotere groei in de activiteit van een fractie dan de stap van het 45e naar het 46e Kamerlid.

Als de Tweede Kamer 259 leden zou hebben, dan zouden er nu acht fracties met 12 of meer Kamerleden zijn. Die kunnen de zware Kameragenda beter onderling verdelen.

Voltijds Eerste Kamer

Om het aantal Kamerleden te vergroten moeten we de Grondwet aanpassen. Dat is een nogal tijdrovende klus. Er is een simpelere manier om ervoor te zorgen dat er 75 voltijdskamerleden bijkomen die het werk van de regering kunnen controleren: de Senatoren promoveren van deeltijds- naar voltijdspolitici. Dat vereist alleen maar een wijziging van de wet Vergoeding leden Eerste Kamer. Daarin kan de vergoeding voor het Eerste Kamerlidmaatschap verhoogd worden.

De traditionele verdediging van deeltijdsenatoren is dat deze met de wortels in de samenleving staan. Zo kunnen zij zien wat het effect van het beleid is. Dat is ten dele waar. Dieuwertje Kuipers en Kim van Keken hebben bij Follow the Money juist kritisch geschreven over alle nevenfuncties van Eerste Kamerleden. Als je te zeer geworteld bent in bepaalde semipublieke organisaties, is de vraag hoe kritisch je dat beleid kan volgen.

Juist nu de norm lijkt te ontstaan dat voor een kabinet een “meerderheid in de Eerste Kamer voor niemand een must” is, kan juist het versterken van de Eerste Kamer in personele zin zorgen voor een betere controle. De Eerste Kamer zou, als de Eerste Kamerleden meer tijd hebben, ook meer diepgravend onderzoekswerk kunnen doen; zoals ze eerder hebben gedaan naar de privatisering van overheidsdiensten.

Meer Medewerkers

Een Nederlands Tweede Kamerlid heeft gemiddeld twee medewerkers. Dat is vaak één beleidsmedewerker die het inhoudelijke werk voorbereidt. Daarnaast deelt een Kamerlid vaak met een aantal collega’s één woordvoerder en één persoonlijk medewerker die de overvolle agenda coördineert. Terwijl een Kamerlid het werk moet controleren van een minister die duizenden ambtenaren ter beschikking heeft (gemiddeld zo’n 10.000 per ministerie). En ook moet deze volgen hoe dat beleid 17 miljoen inwoners van dit land raakt. Meer medewerkers betekent meer mensen die het werk van de regering kunnen controleren.

Vergelijkende data over het aantal Kamermedewerkers is beperkt. De Franse politicoloog Olivier Rozenberg heeft data verzameld over het aantal Kamermedewerkers, het aantal fractiemedewerkers en de begroting van parlementen voor landen in en om Europa. Die data is lang niet altijd compleet. En helaas zegt dit ook niet alles: een Kamer kan veel geld uit moeten geven omdat het gebouw monumentaal en onderhoudsintensief is; de Kamermedewerkers kunnen in het restaurant werken of bij een onderzoeksdienst; een fractie kan vloggers huren om de partij te promoten op de socials of juristen die alle wetten doorkammen. Toch geeft het iets aan.

Aantal Kamermedewerkers in 2013-2015.
Bron: Olivier Rozenberg, Eleni Tsaireli, Vital Statistics on European Legislatures, 2016.

De eerste figuur toont het aantal medewerkers van de Kamer zelf. Hier is duidelijk een relatie met het aantal inwoners. Onderaan staan de micro-staten als Malta en IJsland en bovenaan grote landen als Duitsland en Turkije. Nederland is een middenmoter. Duitsland heeft ook per hoofd van de bevolking meer Kamermedewerkers: als Nederland per hoofd van de bevolking evenveel Kamermedewerkers als Duitsland zou hebben zou het met 10% omhoog gaan.

Aantal fractiemedewerkers in 2013-2015.
Bron: Olivier Rozenberg, Eleni Tsaireli, Vital Statistics on European Legislatures, 2016.

De tweede figuur toont het aantal fractiemedewerkers. Hier is in Nederland geen data over: dit wordt beheerd door fractiestichtingen. Zij kunnen zelf bepalen hoe ze hun geld uitgeven. Een grove schatting zegt dat er ongeveer 300 fractiemedewerkers in de Tweede Kamer zijn. In de figuur zien we opnieuw de sterke relatie met bevolking; met IJsland en Duitsland als uitersten. Nederland zou hier opnieuw een middenmoter zijn. Opnieuw heeft Duitsland ook per hoofd van de bevolking meer fractiemedewerkers dan Nederland: drie keer zo veel zelfs.

Begroting parlementen in 2013-2015.
Bron: Olivier Rozenberg, Eleni Tsaireli, Vital Statistics on European Legislatures, 2016.

Ten slotte is er de begroting van de Kamer. Opnieuw is er een relatie met het aantal inwoners met Malta en Macedonië aan de ene kant en Duitsland en Italië aan de andere kant. Ook hier geeft Duitsland per hoofd van de bevolking meer geld uit dan Nederland: 30% meer.

Duitsland besteedt meer geld aan de democratie dan Nederland. Dat is een bewuste keuze die is gemaakt om een gezond draaiend democratisch stelsel te creëren. De geschiedenis van 1933-1945 speelt natuurlijk een belangrijke rol in die keuze.  Als we naar Duitsland kijken kan de ondersteuning van de Tweede Kamerleden dus worden uitgebreid. Dat kan zowel op fractieniveau als voor de Kamer als geheel. Op fractieniveau is er de kans van een weglekeffect: de medewerkers kunnen worden aangesteld in communicatie en campagne in plaats van beleid en controle; op Kamerniveau is er de kans dat Kamerleden niet ten volle gebruik maken van de mogelijkheden.

Sterkere Commissies

Al eerder heb ik hier met Tim Mickler gepleit voor sterkere commissies. Als commissies meer rechten krijgen kunnen ze het werk van de regering beter controleren. Sandor Loeffen heeft meer concrete voorstellen gedaan voor de controlefunctie van commissies. Hij stelt voor om bij iedere Kamercommissie een subcommissie onderzoek in te stellen die beleidsevaluerend onderzoek kan doen. Ze kan de rechten van een parlementaire enquêtecommissie krijgen zodat deze, als dat nodig is, zelf mensen onder ede kan horen. Er moet ook staf komen om dit onderzoek te doen.

Het versterken van de commissies kan mogelijk ook de parlementaire cultuur beïnvloeden. De Tweede Kamer zit nu vaak in de groef van oppositie versus coalitie. Dit is wat Rudy Andeweg de ‘opposition mode’ van de Tweede Kamer noemt. Er zijn echter ook andere modi mogelijk. Bijvoorbeeld tussen regering aan de ene kant en het parlement aan de andere kant (non-partisan mode). Of tussen Kamerleden die een bepaald deelbelang delen (bijvoorbeeld de belangen van boeren) en Kamerleden die een ander deelbelang vertegenwoordigen (bijvoorbeeld de belangen van docenten). Andeweg noemt dat laatste de cross-party mode. Als Kamerleden meer samenwerken in de Kamercommissies dan kan dat de verschillen tussen fracties verminderen. Dat kan ervoor zorgen dat Kamerleden makkelijker tussen modi kunnen bewegen en niet alleen maar vast zitten de oppositie/coalitie-scheiding. 

Zittingsduur

Om echt onderzoek te doen naar een misstand heb je tijd nodig. De Tweede Kamer is helaas steeds meer een duiventil waar Kamerleden snel weer uit weg vliegen. Al in 2010 observeerde Tom Louwerse de dalende zittingsduur van Kamerleden. En nog steeds is het zo dat veel Kamerleden tussentijds weggaan.

De vraag is wat je daaraan kan doen. De Britten hebben hier een extreme oplossing voor: het is gewoon niet mogelijk om ontslag te nemen als parlementariër.[1] Een verbod op het tussentijds verlaten van de Kamer gaat misschien wat ver. Wat je wel zou kunnen doen is regels maken voor post-parlementaire carrières.

Concreet valt te denken aan een afkoelingsperiode om lobbyist te worden na het Kamerwerk (zie dit stuk van Tim Mickler): het is wel heel opmerkelijk dat iemand uit de Kamer kan stappen om de volgende dag daar als lobbyist naar binnen te gaan. Een andere regel is om burgemeesters te laten verkiezen zodat Kamerleden zich niet kunnen laten benoemen tot burgemeester in een middelgrote provincieplaats na een paar jaar Kamerwerk. Vanuit dit perspectief is het onwenselijk om regelingen die het voor Kamerleden verzachten als ze niet herkozen worden (het wachtgeld) te versoberen. Dat maakt het voor Kamerleden nog belangrijker om tijdens hun Kamerperiode te kijken naar ander werk. Meer Kamerleden en meer ondersteuning kunnen het Kamerwerk ook minder zwaar maken.

Cultuur en Middelen

Eigenlijk kan je al deze punten samenvatten in één punt: een goed functionerend democratisch stelsel kost geld. In Nederland hebben we, met ons miniparlement, onze deeltijdssenatoren en de beperkte fractie- en Kamerstaf, gekozen voor de budgetoptie. Als we de controlerende functie van het parlement willen versterken is volgens mij een cultuuromslag onvoldoende. Hier horen ook de middelen bij om echt vorm te geven aan die controlerende functie. 

[1] Er is wel een regel dat je het lidmaatschap van de House of Commons verliest als je een “office of profit under the Crown” accepteert en dus als een Kamerlid vanwege een schandaal of een carrièrestap af wil treden dan moet die benoemd worden tot Steward of the Chiltren Hundreds of Steward of the Manor of Northstead.

Fotocredit uitgelichte afbeelding: Tweede Kamer (uitsnede Youtube), CC-BY 3.0.

Filed Under: Politicologie en Methodologie, Regering en beleid Tagged With: controle, parlement, parlementsleden

Hoe groot is de kans dat een meerderheid in de Tweede Kamer maar een minderheid van de kiezers achter zich heeft?

door Henk van der Kolk 08/04/2021 1 Reactie

In een recente bijdrage wees Simon Otjes erop dat een coalitie met een meerderheid van de zetels in de Tweede Kamer niet automatisch ook een meerderheid van de kiezers achter zich heeft. Hij stelde dat dit probleem met een andere restzetelverdeling minder vaak voor zou komen. Ik vroeg me af hoe vaak dat eigenlijk voor kan komen en hoe groot dat “probleem” eigenlijk is met een proportioneel stelsel als het Nederlandse. Daarbij richtte ik me op de uitslag van 2021.

Coalitievorming

Laat ik beginnen met een van de leukste inzichten om te onderwijzen aan eerstejaars politicologiestudenten en om te gebruiken bij praatjes voor mensen die ook eens iets willen horen over politiek: hoeveel meerderheidscoalities zijn er mogelijk nadat de zetels zijn verdeeld over politieke partijen? Ik laat bij dergelijke praatjes mensen vaak eerst wat schatten en probeer daarna de hoogste schatting door middel van bieden wat hoger te krijgen. De meesten blijven ver beneden het werkelijk aantal. En dat komt doordat ze meer van politiek weten dan goed voor ze is.

Laten we eerst even wat begrippen definiëren. Een ‘coalitie’ is elke combinatie van partijen. En voor het gemak noemen we ook een ‘combinatie’ van een enkele partij een coalitie. Het kan immers zijn dat een partij meer dan 50 procent van de zetels haalt en zelfstandig de regering vormt. Hoeveel van dat soort ‘combinaties’ zijn er? Elke partij kan wel (1) of niet (0) in de coalitie zitten. Dat zijn 2 mogelijkheden. En dat geldt voor alle politieke partijen, ongeacht hun omvang. Dat levert ons 2 tot de macht (het aantal partijen) aan combinaties op. Eigenlijk moeten we er dan nog eentje aftrekken, want deze verzameling combinaties omvat ook de ‘lege coalitie’ (de combinatie waarin geen enkele partij zit), maar die komt ons zo dadelijk nog van pas.

Niet al deze combinaties hebben een meerderheid, maar gelukkig kunnen we alle combinaties ‘paren’. Zo kunnen we de combinatie van ‘alle partijen’ en de ‘lege coalitie’ paren. En elk van die paren van combinaties kunnen we zo maken, dat ze precies alle politieke partijen maar een keer omvatten. Zo kunnen we de combinatie van de VVD en CDA, paren aan de combinatie van alle andere 15 politieke partijen.

Oneven aantal zetels of niet?

Als het aantal zetels oneven zou zijn geweest (zoals dat in veel raden en parlementen het geval is) weten we direct dat een van de twee ‘combinaties’ een meerderheidscoalitie is, ongeacht de omvang van de partijen. Die meerderheidscoalitie is een combinatie van partijen die meer dan de helft van het aantal zetels heeft. Precies de helft dus van alle combinaties waar we mee begonnen. Immers óf CDA en VVD hebben een meerderheid, óf de andere politieke partijen hebben samen een meerderheid. Dat betekent dus dat we 2 tot de macht (het aantal politieke partijen -1) aantal coalities (‘combinaties’) hebben die een meerderheid kunnen halen. Dat zou dan weer betekenen dat er in een parlement met 17 politieke partijen, zoals dat in Nederland het geval was na de laatste verkiezingen, maar liefst 65.536 mogelijke meerderheidscoalities zijn.

Nu is er ooit voor gekozen het Nederlandse parlement te laten bestaan uit 150 zetels. Dat betekent dat sommige paren van combinaties van partijen allebei precies 75 zetels kunnen hebben. In dat geval heeft geen van de beide combinaties in het paar een meerderheid. En daarom zijn er feitelijk wat minder meerderheidscoalities dan de eerdergenoemde 65.536.

Waarom is het voor veel mensen zo lastig te begrijpen dat er in Nederland na de verkiezingen zoveel mogelijke coalities zijn? Deels omdat iedereen weet dat de meeste van die coalities politiek volstrekt onmogelijk zijn. Eerstejaars en andere belangstellenden weten wel iets van politiek. Een coalitie waarin alle partijen zitten, of een coalitie van een rechts blok aangevuld met GroenLinks en SP? Ondenkbaar. Maar niet onmogelijk.

De uitslag van 2021

Uitgaande van het bovenstaande idee heb ik de uitslag van 2021 geanalyseerd. Netjes alle mogelijke combinaties van partijen op een rijtje gezet en gekeken welke combinaties een meerderheid hebben, zonder me te bekommeren om de politieke realiteit. Ook kon ik zo het aantal blokkerende coalities berekenen. Bovendien heb ik bepaald hoeveel stemmen elk van die coalities achter zich heeft. Het aantal stemmen is immers niet voor elke zetel gelijk. Door de restzetelverdeling hebben partijen met precies evenveel zetels soms wat meer of minder stemmen. In tabel 1 staat het resultaat van wat denk- en rekenwerk op basis van de uitslag van 2021.

Tabel 1: kenmerken van coalities gebaseerd op de uitslag van 2021 (grootste gemiddelden)

Winnende coalitie met ook een meerderheid kiezers62.589
Winnende coalitie met minderheid kiezers2.016
Combinaties met precies 75 zetels1.862
Verliezende combinaties64.605
Totaal131.072

Het kan dus gebeuren dat er een coalitie wordt gevormd die niet de meerderheid van de kiezers vertegenwoordigt (ruim 2000 van de mogelijke meerderheidscoalities). Volgens Simon Otjes was dat in onder meer 1977, 2010 en 2017 zelfs het geval bij het vormen van ‘de’ coalitie: de coalitie die de regering vormde. Hij stelde verder: “de kans op zo’n meerderheid in het parlement zonder meerderheid onder kiezers is minder groot onder grootste gemiddelden.”

Andere restzetelverdeling?

Om na te gaan of de kans op een coalitie die een meerderheid van de zetels, maar een minderheid van de stemmen achter zich heeft inderdaad minder groot is als we de stemmen verdelen middels grootste overschotten, heb ik de uitslag van 2021 herberekend, opnieuw alle coalities op een rijtje gezet, en wederom bekeken welke van die coalities een meerderheid heeft.

Ik had van tevoren gedacht dat met een restzetelverdeling op basis van grootste overschotten juist vaker meerderheidscoalities zouden bestaan die slechts konden bogen op een minderheid van het aantal stemmen. Immers, onder d’Hondt is het aantal stemmen per zetel gemaximeerd: elke zetel staat (gemiddeld) voor meer stemmen. Dus een coalitie gebaseerd op die zetels, heeft dan ook gemiddeld vaker meer stemmen. Zo dacht ik.

Het resultaat van al dat gereken staat in de volgende tabel.

Tabel 2: kenmerken van coalities gebaseerd op de uitslag van 2021 (grootste overschotten)

Winnende coalitie met meerderheid kiezers62.622
Winnende coalitie met minderheid kiezers1.946
Combinaties met precies 75 zetels1.936
Verliezende combinaties64.568
Totaal131.072

Uit de tabel blijkt dat ik ernaast zat. Onder grootste overschotten zijn er (althans in 2021) onder d’Hondt juist meer coalities mogelijk die een meerderheid van de zetels halen die niet staat voor een meerderheid van het aantal stemmen (2.016 tegenover 1.946). Het verschil kan men marginaal vinden, maar het was er wel. Hoe kon dat nu? Onder D’Hondt stond een zetel toch voor gemiddeld meer stemmen? Is dit wellicht een vreemd kenmerk van 2021?

Grote partijen zitten in meer mogelijke coalities

Een wandeling bood uitkomst. De oplossing ligt, zoals wel vaker bij dit soort zaken, voor de hand: niet elke partij zit even vaak in een mogelijke coalitie. Onder D’Hondt hebben grote partijen gemiddeld iets minder stemmen per zetel dan kleine partijen, terwijl dat onder grootste overschotten andersom is. Omdat grote partijen vaker in meerderheidscoalities voorkomen, zijn er onder D’Hondt iets meer gevallen waarin er juist iets minder stemmen zijn. Otjes heeft dus gelijk als hij stelt dat “de kans op (een) meerderheid in het parlement zonder meerderheid onder kiezers (…) minder groot (is) onder grootste gemiddelden.”

Ja, en …?

Grote vraag is natuurlijk of dit nu een goed argument is tegen het gebruik van D’Hondt. Ik denk het nog steeds niet, maar ik moet toegeven dat ik er op dit specifieke punt naast zat. We kunnen het verschil marginaal noemen. Of we kunnen zeggen dat noch Hare noch d’Hondt voldoen aan de eis dat een meerderheid aan zetels altijd zou moeten kunnen bogen op een meerderheid aan kiezers. Maar onder d’Hondt is de kans op (een) meerderheid in het parlement zonder meerderheid onder kiezers (…) groter dan met een systeem van grootste gemiddelden.

Filed Under: Kiezers en publieke opinie, Politicologie en Methodologie, Politieke partijen Tagged With: coalities, coalitievorming, restzetels

Na lockdown Italië nam populariteit regeringen elders toe

door Bert Bakker, Catherine de Vries 07/04/2021 0 Reacties

Regeringen over de hele wereld werden populairder tijdens de eerste golf van de coronapandemie (link). Het is verleidelijk om te concluderen dat de toename in populariteit een beloning is voor het gevoerde coronabeleid in het land. Maar het gevoerde beleid verschilde enorm: de Franse President Macron en de Duitse kanselier Merkel reageerden heel snel op het virus, terwijl Donald Trump en Boris Johnson in eerste instantie het risico van het virus onderschatten. Ondanks deze en andere verschillen tussen landen, nam in veel landen de populariteit van de zittende regering toe.

In een recente studie (link; open access) hebben wij onderzocht of gebeurtenissen in het buitenland een effect hebben op de evaluatie van de regering. We onderzochten of de eerste lockdown op Europese bodem, die in Italië op 9 maart 2020, een effect had op de populariteit van de regering in andere Europese landen.

Ons onderzoek

We konden ons onderzoek doen omdat we een beetje geluk hadden. Tussen 5 en 25 maart nam het eupinions (www.eupinions.eu) project een vragenlijst af in Duitsland, Frankrijk, Polen en Spanje. Een deel van de deelnemers vulden de vragenlijst in tussen 5 en 8 maart, dus voor de lockdown in Italië. Andere deelnemers vulden de vragenlijst tussen 9 en 25 maart in, dus na de lockdown in Italië. Dit feit stelde ons in staat om via een zogenaamd “quasi natuurlijk experiment” te onderzoeken of de zittende regeringen in Duitsland, Frankrijk, Polen en Spanje meer steun ontvingen als gevolg van de lockdown op Italiaanse bodem.

We meten de steun voor de regering door middel van twee variabelen: steun voor de regeringspartijen en steun voor de partij van de premier. Met behulp van deze twee variabelen onderzochten wij of de lockdown in Italië een positief effect had op de evaluatie van de regering in Duitsland, Frankrijk, Polen en Spanje (in onze statistische analyses controleren we tevens voor verschillen op grond van gender, opleidingsniveau, sociale klasse, werkeloosheid (ja of nee) en woonomgeving (stad of het platteland) van een respondent).

Wat vinden we?

Op basis van onze statistische analyses kunnen wij concluderen dat de steun voor regeringspartijen 4.4 procent punt hoger lag voor de deelnemers die hun vragenlijst invulden na de Italiaanse lockdown vergeleken met daarvoor. Ook is de steun voor de partij van de premier 4.5 procent punt hoger na dan voor de lockdown in Italië.  

Hoe robuust zijn deze bevindingen?

Hoe robuust zijn deze bevindingen? Behoorlijk robuust. We vinden namelijk geen bewijs dat de lockdown op Italiaanse bodem een effect had op andere zaken, zoals de steun voor de radicaal rechtse partijen of de ideologische links-rechts plaatsing van de deelnemers. Ook als we de data uit de vier landen, Frankrijk, Duitsland, Polen en Spanje, apart analyseren vinden we hetzelfde patroon.

Wanneer we de data beperken tot de dag voordat het land zelf in lockdown ging, dan blijven de resultaten hetzelfde. Hetzelfde geldt voor een alternatieve test waarbij we de data beperken tot 1 week na de Italiaanse lockdown. Wanneer we controleren voor het aantal coronabesmettingen en coronadoden veranderen de resultaten ook niet.

We vinden ook geen aanwijzing dat de steun voor regeringspartijen al steeg voordat Italië in lockdown ging. We vinden wel dat de steun voor de partij van de premier al wat steeg voorafgaand aan de Italiaanse lockdown. De uitbraak van de corona pandemie in Azië, reeds veelvuldig besproken in de media, lijkt dus al te hebben geleid tot meer steun voor de partij van de premier. De Italiaanse lockdown heeft verder uitgebreid tot meer steun voor alle regeringspartijen.   

Conclusie

Wat betekenen onze bevindingen nu eigenlijk? Ze maken duidelijk dat gebeurtenissen in het buitenland een effect kunnen hebben op de steun voor de regering in het thuisland. De toename van steun voor een regering in een pandemie is dus niet alleen het gevolg van het gevoerde beleid in het land zelf, maat ook van internationale gebeurtenissen.

Noot: De hier besproken resultaten komen uit de volgende studie: De Vries, C., Bakker, B., Hobolt, S., & Arceneaux, K. (2021). Crisis signaling: How Italy’s coronavirus lockdown affected incumbent support in other European countries. Political Science Research and Methods, 1-17. doi:10.1017/psrm.2021.6 Een open access version is hier te lezen: https://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=3606149

Filed Under: Democratie, Regering en beleid Tagged With: corona, Macron, Merkel, politieke psychologie, Publieke opinie

Voorkeurstemmen bij de Tweede Kamerverkiezingen 2021: een record, maar…

door Marijn Nagtzaam 06/04/2021 1 Reactie

Bij de Tweede Kamerverkiezingen van afgelopen maart bracht ruim 28 procent van de kiezers een voorkeurstem uit: een record. Dit is in lijn met een stijgende trend van het percentage uitgebrachte voorkeurstemmen die zichtbaar is sinds de jaren ‘80 (zie figuur 1). Maar welke conclusies kunnen we hieraan verbinden? In deze bijdrage ga ik wat dieper in op de uitslag van de verkiezingen en geef ik een overzicht van vier belangrijke observaties. Een record, maar…

Figuur 1. Percentage voorkeurstemmen

1. Er zijn grote verschillen tussen politieke partijen

De verschillen tussen het aantal uitgebrachte voorkeurstemmen per (gekozen) politieke partij zijn groot (zie tabel 1). Bij maar liefst drie partijen stemde meer dan de helft van de kiezers op een andere kandidaat dan de lijsttrekker: het CDA, Forum voor Democratie en GroenLinks. Bij die eerste twee is dat grotendeels te verklaren door twee andere populaire kandidaten: de veelbesproken Pieter Omtzigt bij het CDA en Wybren van Haga bij Forum. Deze twee kandidaten waren samen al zo ongeveer goed voor een vijfde deel van alle uitgebrachte voorkeurstemmen. Vooral het hoog aantal voorkeurstemmen bij Forum voor Democratie is opvallend, omdat uit eerder onderzoek juist naar voren kwam dat bij populistische partijen juist minder voorkeurstemmen worden uitgebracht. Bij GroenLinks is het hoog aantal voorkeurstemmen juist te verklaren door een specifieke groep kandidaten: daar zijn het vooral vrouwelijke kandidaten die stemmen naar zich toe weten te trekken (zie ook punt 2). Aan de andere kant van het spectrum bevinden zich de VVD, PVV en SGP, waar maar ongeveer 1 op de 10 kiezers een voorkeurstem uitbracht.

Tabel 1. Voorkeurstemmen (en aandeel daarvan op vrouwelijke kandidaten) per partij

LijstPartijVoorkeurstemmenVrouwelijke kandidaat
1VVD13,2%74,5%
2PVV (Partij voor de Vrijheid)10,7%64,6%
3CDA55,9%22,1%
4D6621,0%68,2%
5GROENLINKS57,6%90,7%
6SP (Socialistische Partij)33,2%86,2%
7Partij van de Arbeid (P.v.d.A.)32,7%68,5%
8ChristenUnie32,2%76,5%
9Partij voor de Dieren29,3%76,3%
1050PLUS24,5%46,2%
11Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP)10,2%0,0%
12DENK49,3%14,6%
13Forum voor Democratie53,1%4,3%
14BIJ133,5%86,6%
15JA2119,9%64,6%
17Volt46,4%87,0%
23BBB46,1%59,2%
–Partijen die niet zijn verkozen36,2%52,4%
–Totaal28,7%56,2%

2. Er zijn minder voorkeurstemmen op vrouwelijke kandidaten uitgebracht

Mede door initiatieven zoals die van Stem op een Vrouw is er bij recente verkiezingen meer aandacht voor het strategisch stemmen op vrouwelijke kandidaten, om zo meer vrouwelijke kandidaten in de Tweede Kamer te krijgen. Het exacte effect van zulke initiatieven is lastig vast te stellen. Maar toch lijkt er op zijn minst enig effect zichtbaar aangezien bij de twee meest recente verkiezingen een aantal vrouwen de lijstvolgorde wisten te doorbreken en volledig op basis van voorkeurstemmen de kamer in kwamen. Vooral bij GroenLinks zien we dit effect sterk terug. Bij die partij is ruim 90 procent van de voorkeurstemmen uitgebracht op een vrouwelijke kandidaat. Tegelijkertijd was dit jaar het aantal voorkeurstemmen op vrouwelijke kandidaten procentueel gezien lager dan in veel van de voorgaande verkiezingen (zie figuur 2). Deze daling lijkt voor een groot deel te verklaren door het relatief lage aandeel stemmen voor vrouwelijke kandidaten bij één specifieke partij: het CDA, waar naast een mannelijke lijsttrekker, ook nog eens een populaire mannelijke kandidaat op de tweede plaats stond[1].

Figuur 2. Percentage van voorkeurstemmen op vrouwelijke kandidaten

3. Kandidaten die de lijstvolgorde doorbreken zijn minder ‘regionaal’

In mijn vorige bijdrage aan dit blog schreef ik over het regionale effect bij het uitbrengen van een voorkeurstem. Ook bij deze verkiezingen was dit effect weer zichtbaar. Opvallend genoeg echter in minder doorslaggevende rol bij de drie kandidaten die puur op basis van voorkeurstemmen in de kamer zijn gekomen. Bij voorgaande verkiezingen waren de kandidaten die de lijstvolgorde wisten te doorbreken voor een groot deel afhankelijk van stemmen die ze in hun eigen regio haalde. Bij deze verkiezingen hebben de drie kandidaten die de lijstvolgorde wisten te doorbreken hun stemmen veel meer verspreid over het gehele land gehaald, zoals te zien is in figuur 3. Dit kan er op wijzen dat het geslacht van deze kandidaten nog meer dan bij voorgaande verkiezingen een belangrijke rol heeft gespeeld bij hun verkiezing, wat tevens opnieuw een indicatie zou kunnen zijn van het succes van Stem op een Vrouw[2].

Figuur 3. Stemmenaandeel per gemeente voor kandidaten die de lijstvolgorde hebben doorbroken.

Toelichting: hoe roder de gemeente, hoe hoger het percentage stemmen ten opzichte van het partijtotaal van de kandidaat in die gemeente. Grijs wil zeggen dat wanneer de kandidaat landelijk gezien hetzelfde percentage had gehaald als in die gemeente, zij niet voldoende stemmen had gekregen om de lijstvolgorde te doorbreken.

4. Steeds meer stemmen worden uitgebracht op kandidaten die op basis van hun lijstpositie niet zijn verkozen

Het uitbrengen van een voorkeurstem kan expressief of instrumenteel van aard zijn. Bij een expressieve motivatie gaat het me name om het benadrukken van de eigen identiteit: een kiezer stemt op een kandidaat vanwege overeenkomende eigenschappen. Wanneer een stem instrumenteel van aard is, is het doel bijvoorbeeld om de kandidaat verkozen te krijgen. Het overgrote deel van de stemmen wordt uitgebracht op kandidaten die ook op basis van hun lijstpositie verkozen worden. Ook hier zien we echter een langzame verandering optreden, en een record voor de Tweede Kamerverkiezingen van 2021. Van alle voorkeurstemmen (op kandidaten van partijen met minstens 1 zetel) werd meer dan 30% op niet verkozen kandidaten uitgebracht, als we alleen naar de lijstpositie zouden kijken[3]. Dit is maar liefst 10 procentpunt meer dan het voorgaande record. Het is echter nog te vroeg, en op basis van de uitslag alleen, niet mogelijk om vast te stellen of dit ook daadwerkelijk een ontwikkeling richting een meer instrumenteel gebruik van de voorkeurstem is.

Figuur 4. Aandeel voorkeurstemmen op niet verkozen kandidaten (op basis van lijstvolgorde)

[1] Ook bij Forum voor Democratie en de SGP is het aandeel voorkeurstemmen voor vrouwelijke kandidaten laag of respectievelijk nul. Dit is echter geen trendbreuk.

[2] Overigens wil die niet zeggen dat er bij deze kandidaten niet ook andere, bijvoorbeeld regionale of inhoudelijke argumenten een rol gespeeld kunnen hebben bij het aantal stemmen wat deze kandidaten hebben verkregen.

[3] Op basis van enkele aanvullende analyses kan gesteld worden dat deze stijging deels een ‘mechanisch’ effect is dat te verklaren valt doordat gekozen fracties (gemiddeld) kleiner worden. Dit verklaard dit fenomeen echter maar deels en lijkt ook daadwerkelijk het gevolg van een verandering in het kiesgedrag.

Filed Under: Kiezers en publieke opinie Tagged With: 2021, Stem op een Vrouw, Tweede Kamerverkiezingen, voorkeurstemmen

Waarom Grootste Overschotten Eerlijker Is

door Simon Otjes 02/04/2021 0 Reacties

De VVD haalde bij de laatste verkiezingen genoeg stemmen om 32,8 zetels te halen. Dat werden er na restzetelverdeling 34. De BoerBurgerBeweging kreeg genoeg stemmen om anderhalve zetel te halen, maar deze partij kreeg niet meer dan één zetel. Dit aspect van het Nederlandse kiesstelsel kan volgens mij rechtvaardiger en democratischer.

Eerder deze week schreef Henk van der Kolk hier waarom het huidige stelsel om restzetels te verdelen wel rechtvaardig is. Ik wil uiteenzetten waarom dit niet zo is. Ik leg eerst uit hoe twee systemen om restzetels te verdelen (grootste gemiddelden en grootste overschotten) werken en waarom grootste gemiddelden grotere partijen bevoordeelt. Vervolgens leg ik uit waarom grootste gemiddelden rechtvaardiger is als we kijken naar hoe restzetels ontstaan. Tenslotte leg ik uit waarom grootste overschotten verkieslijk is vanuit democratisch oogpunt.

Grootste gemiddelden gunstig voor grote partijen

Er zijn verschillende manieren om restzetels te verdelen. De twee manieren die ik hier wil bespreken zijn grootste overschotten en grootste gemiddelden. In Nederland verdelen we de zetels als volgt: we kijken hoeveel stemmen een partij heeft gehaald. De VVD haalde bijvoorbeeld bij de laatste verkiezingen 2.279.130 van de 10.422.852 stemmen. Vervolgens berekenen we de kiesdeler: het totaal aantal stemmen gedeeld door 150. Bij de Tweede Kamerverkiezingen was dit 69.485 stemmen. Zoveel stemmen heb je dus nodig om één volle zetel te halen. De VVD haalde 32 keer de kiesdeler en had dus genoeg stemmen voor 32 volle zetels. Na het berekenen van de ‘volle zetels’ zijn er altijd zetels over. Partijen halen immers niet precies 32, 10 of 1 keer de kiesdeler, maar hebben stemmen ‘over’. En andere partijen hebben niet genoeg stemmen gehaald om minimaal één zetel te behalen. De zetels die overblijven als we deze volle zetels verdeeld hebben zijn de restzetels.

Twee manieren om deze restzetels te verdelen zijn grootste gemiddelden en grootste overschotten. Het systeem van de grootste overschotten kijkt naar hoeveel zetels een partij over heeft als we alle behaalde kiesdelers van hun stemmen totaal aftrekken. De partij die meeste reststemmen heeft, krijgt de eerste restzetel.

Het systeem van de grootste gemiddelden kijkt naar de verhouding tussen het stemmenaantal dat een partij heeft gehaald en het zeteltal dat ze gehaald hebben plus één. De partij die in dat geval het grootste gemiddelde aantal stemmen per zetel heeft, krijgt de restzetel.

Dit figuur toont het verwachte aantal restzetels dat aan partijen zou worden toegekend voor een zetelverdeling van de Tweede Kamers tussen 1946 en 2021 uitgaande van (1) 150 zetels, en (2) geen lijstverbindingen, voor grootste gemiddelden (zwart) en grootste overschotten (rood) op basis van het aandeel stemmen dat ze gehaald hebben. De stippellijnen geven een 95% onzekerheidsmarge weer.

Het systeem van grootste gemiddelden is relatief gunstig voor grote partijen. De reden daarvoor is dat de extra zetel die wordt toegevoegd aan het totaal van een kleine partij zwaarder weegt in het gemiddelde dan de extra zetel van een grotere partij.

We kunnen dit ook empirisch laten zien: in Figuur 1 staat de relatie tussen het aantal restzetels dat een partij krijgt onder grootste gemiddelden (zwart) en grootste overschotten (rood) bij alle Tweede Kamerverkiezingen sinds 1946 (uitgerekend met de huidige 150 zetels en zonder lijstverbindingen). We zien hier dat onder grootste gemiddelden partijen die veel stemmen halen, vaker restzetels krijgen. Sterker nog: als een partij meer dan een kwart van de stemmen gehaald heeft, is de kans groot dat deze partij meerdere restzetels krijgt. Onder grootste overschotten krijgen de meeste partijen één zetel. Alleen partijen die geen zetel halen zijn uitgesloten van een restzetel: partijen moeten bij Tweede Kamerverkiezingen minimaal een kiesdeler halen om voor zetels in aanmerking te komen.

Circulair

Welke regel je kiest, is in de eerste plaats afhankelijk van welke regel je intuïtief rechtvaardig vindt. Het systeem van grootste gemiddelden probeert ervoor te zorgen dat in de woorden van Van der Klok “elke zetel (…) zoveel mogelijk kiezers vertegenwoordigt”. Het grootste overschotten-systeem probeert ervoor te zorgen dat het absolute verschil tussen de percentuele verdeling in stemmen en de (percentuele) verdeling in zetels zo klein mogelijk is.

Dat zijn andere noties van wat een eerlijke verdeling is. En welke correct is, is uiteindelijk afhankelijk van je basale intuïties over rechtvaardigheid. Op basis van beide criteria alleen kan je lastig beslissen maakt het lastig om te beslissen welke verdeling het meest fair is. Dat wordt eigenlijk altijd een cirkelredenering.

Ik kan zeggen dat de benadering van Van der Kolk oneerlijk is omdat het overduidelijk is dat proportionaliteit inhoudt dat je de afstand tussen de percentages en de zetels zo klein mogelijk wil maken. Of dat de meest breed geaccepteerde maat van proportionaliteit (de Gallagher Index) onder politicologen ook proportionaliteit benadert als verschillen (zoals het systeem van grootste overschotten doet) in plaats van verhoudingen (zoals het systeem van grootste gemiddelden zou doen). Maar dat is weinig productief. We moeten dus kijken naar argumenten die niet per sé afhankelijk zijn van de intuïtieve notie van rechtvaardigheid.

Twee soorten restzetels

Een ding aan de argumentatie van Van der Kolk intrigeert mij: de notie dat zetels eigenlijk ’te duur’ waren en dat je eigenlijk moet kijken naar de verdeling als de zetels ‘goedkoper’ zijn.

Het idee is dus dat de kiesdeler eigenlijk te hoog is. Hoe kan de kiesdeler te hoog zijn? Stel: de helft van de stemmen wordt uitgebracht op partijen die niet in de Kamer komen. De reguliere verdeling van zetels kan dan maar slechts de helft van de zetels toekennen. Eigenlijk is de kiesdeler in dit geval te hoog.

Het ligt voor de hand om in dat geval de uiteindelijke zetelverdeling te verdubbelen. Dat is immers ook de uitkomst die je krijgt als je meteen de stemmen op partijen die geen zetels halen, weggehaald zou hebben uit de berekening (als je de kiesdeler gehalveerd had). Partijen die al groter zijn, krijgen er zo dus meer zetels bij dan kleinere partijen.

Dit is precies de systematiek van grootste gemiddelden. Naar mate er meer stemmen gaan naar partijen die geen zetel gehaald hebben, is dit een grotere bron van restzetels. Dan zou grootste gemiddelden gerechtvaardigd zijn.

Er is echter een tweede bron van restzetels: afrondingsfouten. Zelf als slechts twee partijen mee doen aan een verkiezing, is de kans heel groot op een restzetel. Want alleen als de uitslag toevallig precies zou uitkomen op twee ronde getallen zijn er geen restzetels te verdelen. Voor die zetels ligt het niet voor de hand om deze aan grotere partijen te geven. Immers als we in het normale leven afronden telt alleen het getal achter de komma: 1,5 ligt dichter bij 2 dan dat 14,2 bij 15 ligt.

Dergelijke restzetels door afrondingsfouten is het gevolg van het aantal partijen dat zetels haalt. Grofweg kan je zeggen dat er zo een halve restzetel per partij die zetels haalt, bijkomt. Naar mate er meer partijen zetels halen, is dit een grotere bron van restzetels en is grootste overschotten dus rechtvaardiger.

Het is dus een empirische vraag welk systeem van restzetelverdeling voor de hand ligt: als de meeste restzetels komen door partijen die geen zetels halen is grootste gemiddelden meer voor de hand liggend, als de meeste restzetels komen door afrondingsfouten, ligt grootste overschotten meer voor de hand.

De figuur toont het totaalaantal restzetels en het deel daarvan (in grijs) dat komt door partijen die geen zetels halen.

Figuur 2 toont het totale aantal restzetels in Nederland tussen 1946 en 2021 (als er voortdurend gebruik was gemaakt van de huidige 150 zetels en er geen lijstverbindingen waren). Ook toont het welk deel van de stemmen ging naar partijen die geen zetels halen (uitgedrukt in 150 zetels). Dit laatste is zichtbaar in grijs, de rest van de restzetels staat in zwart. Gemiddeld zijn er 8 restzetels. Ongeveer 2,5 zetels aan stemmen zijn gegaan naar partijen die geen zetels halen. Dat is dus minder dan een derde. Maar bij één verkiezing was meer de helft van restzetels het gevolg van partijen die geen zetels haalden (1998). Meer restzetels zijn dus het gevolg van afrondingsfouten dan van partijen die geen zetels halen.

Kortom: als we kijken naar hoe restzetels ontstaan, ligt grootste overschotten meer voor de hand dan grootste gemiddelden.

Lijphart-criterium

Grotere partijen krijgen onder het systeem van grootste gemiddelden dus meer restzetels dan kleine partijen. Grotere partijen maken bovendien ook een grotere kans om in het kabinet te komen. Het gevolg hiervan is dat er een gerede kans is dat de partijen die een kabinet steunen geen meerderheid van stemmen hebben. Dat was het geval in 1977, 2010 en 2017, zoals zichtbaar in Figuur 3. CDA en VVD haalden in 1977 samen 49,8% van de stemmen maar een meerderheid van 77 zetels. VVD, CDA en PVV haalden in 2010 49,6% van de stemmen en een meerderheid van 76 zetels. De huidige coalitie CDA-VVD-D66-CU haalde 49,3% van de stemmen en ook meerderheid van 76 zetels. Zo ontstaat er een onechte meerderheid, een “manufactured majority”.

De figuur toont het aantal stemmen en Kamerzetels van de coalities in 1977, 2010 en 2017 (VVD: donkerblauw, CDA : geel, PVV: oranje; D66: paars; CU: lichtblauw) met de onderbroken lijn op 50%.

Dit is een klacht die politicologen, waaronder Arend Lijphart, vaak inbrengen tegen het Britse politieke stelsel: hier kan een partij een meerderheid in het parlement winnen, zonder een meerderheid van de stemmen. Een belangrijke democratische tekortkoming. In het Nederlandse stelsel kan dit, ondanks de proportionaliteit, dus nog steeds.

De kans op zo’n meerderheid in het parlement zonder meerderheid onder kiezers is minder groot onder grootste gemiddelden: zetels worden hier verdeeld onafhankelijk van het aantal al behaalde zetels. Grote partijen worden hier immers niet bevoordeeld worden en partijen kunnen hier niet meerdere restzetels kunnen halen. Dit is echter niet per sé onmogelijk. Gemiddeld scoorden de partijen die een kabinet steunden onder grootste gemiddelden 1,7 procentpunt beter in het parlement dan onder kiezers. Dat is 0.002 procentpunt onder grootste overschotten.

Sterker nog: het kabinet dat de VVD nu voorstelt voor Nederland (VVD-CDA-D66-JA21) heeft ook geen meerderheid onder de kiezers (48.7%) maar wel in de Kamer (76 zetels). Regeringen steunen tegenwoordig steeds vaker steunen op zeer nauwe Kamermeerderheden. Daarom is het nog belangrijker dat ze ook rusten op meerderheden onder de kiezers.

Eerlijker en democratischer

Er zijn wat mij betreft dus twee redenen om grootste overschotten te verkiezen boven grootste gemiddelden: ten eerste omdat meer restzetels ontstaan vanwege afrondingsfouten dan vanwege partijen die geen zetels halen. Ten tweede omdat grootste gemiddelden een meerderheid in het parlement kunnen maken die geen meerderheid onder de kiezers heeft. Het Nederlandse kiesstelsel kan dus eerlijker en democratischer.

Filed Under: Kiezers en publieke opinie, Politicologie en Methodologie, Politieke partijen Tagged With: restzetels

  • « Go to Previous Page
  • Go to page 1
  • Go to page 2
  • Go to page 3
  • Go to page 4
  • Go to Next Page »

Primary Sidebar

Volg ons

  • Facebook
  • Twitter
  • RSS Feed

Populaire berichten

De ideologie van Forum voor Democratie

De ongemakkelijke realiteit van de antivaccinatie-beweging

Wat als… Nederland het Britse kiesstelsel zou hebben?

Willekeurige berichten

Het doet er niet meer toe of kiezers geschikt zijn

Lange formatie, stabieler kabinet? Economen slaan plank mis

Hoe beïnvloeden de ideeën van politiek leiders beleids- en besluitvorming in tijden van crisis?

Podcast

Episode 106 – “I’m f**king furious and I don’t f**king care anymore”, with Rob Ford

Rob Ford (University of Manchester) joins us to discuss the resignation of Liz Truss and the sorry … [Lees verder...]

Episode 105 – A new prime minister and a new monarch, with Rob Ford

For the first time ever, the UK acquired a new prime minister and a new monarch in the same week. … [Lees verder...]

Aflevering 104 – Terugblik gemeenteraadsverkiezingen, met Josje den Ridder, Simon Otjes en Tom van der Meer

We gaan de gemeenteraadsverkiezingen nabeschouwen met Josje den Ridder (SCP), Simon Otjes … [Lees verder...]

Populisme

Plaatjes van de electoraatjes: de radicaal-rechtse ruimte

Over anderhalve week stemmen we voor de Provinciale Staten en de waterschappen. Waar zullen we – … [Lees verder...]

Analyse van raadsinstrumenten laat zien: ook in gemeenteraden heerst het monisme

Het is alweer ruim een half jaar geleden dat de gemeenteraadsverkiezingen plaatsvonden. Inmiddels … [Lees verder...]

Gevoelens van culturele afstand als verklaring voor de opleidingskloof in anti-establishment-opvattingen en -gedrag

In veel Westerse democratieën leven onder een aanzienlijk deel van de bevolking … [Lees verder...]

Blogroll

  • Andrew Gelman
  • Ballots & Bullets
  • Fight Entropy
  • FiveThirtyEight
  • The Monkey Cage
  • The Upshot
  • Wonkblog
  • OVER SRV
  • AUTEURS
  • CATEGORIEËN
  • ARCHIEF
  • CONTACT

© 2023 StukRoodVlees

Copyright © 2023 · SRV Theme op Genesis Framework · WordPress · Log in