• Skip to primary navigation
  • Skip to main content
  • Skip to primary sidebar
StukRoodVlees

Politicologie en actualiteit

  • OVER SRV
  • AUTEURS
  • CATEGORIEËN
  • ARCHIEF
  • CONTACT

Archives for oktober 2021

Hoe realistisch is de ambitie voor een beknopt regeerakkoord?

door Rick van Well 25/10/2021 1 Reactie

Toen informateurs Remkes en Koolmees de opdracht kregen om onderhandelingen tussen VVD, D66, CDA en ChristenUnie over een nieuw kabinet te begeleiden, namen zij voor ‘echt iets nieuws’ te gaan proberen. Daarbij hoort onder meer een ‘beknopt’ regeerakkoord ‘op hoofdlijnen’ dat ten goede moet komen aan de veel besproken gewenste nieuwe bestuurscultuur. Wat zegt de politicologie over de omvang van coalitieakkoorden?

Waartoe dient een regeerakkoord?

In een regeerakkoord leggen toekomstige regeringspartijen afspraken over de hoofdlijnen van het overheidsbeleid vast. Het is als het ware een politiek ‘contract’ waarmee regeringsfracties en ministers zich aan elkaar binden. De regeringsfracties fungeren hier als opdrachtgevers (principals) van de ministers (de gemachtigden of agents).

Deze situatie kan conflicten veroorzaken als ministers (maar ook de coalitiefracties) tijdens het beleidsproces hun eigen beleidsagenda bepalen en te veel afdwalen van de coalitiebelangen (minsterial drift of moral hazard). Om conflicten tussen de regeringspartijen tijdens de kabinetsperiode te voorkomen, worden daarom beleidsafspraken tussen de coalitiepartners van tevoren schriftelijk vastgelegd.

Waar hangt de omvang van regeerakkoorden vanaf?

Hoewel beleidsvoornemens waarover regeringspartijen het makkelijk eens worden ook in een regeerakkoord opgenomen kunnen worden om daadkracht uit te stralen, ligt het voor de hand dat partijen die zich voornemen om een dun regeerakkoord te schrijven zich beperken tot die beleidsvraagstukken die een bron voor coalitieconflicten kunnen vormen. Regeerakkoorden zijn niet voor niets ‘gestold wantrouwen’ genoemd.

De potentie voor conflicten neemt toe met het aantal regeringspartijen en de complexiteit van de actuele beleidsvraagstukken. Een relatief hoog aantal onderhandelende partijen (4) en de aard van de urgente beleidskwesties (bijv. klimaat, stikstof, wonen, toeslagenstelsel) zijn momenteel dus geen gunstige omstandigheden voor een beknopt regeerakkoord. Maar de belangrijkste factor die de omvang van coalitieakkoorden beïnvloedt, is in hoeverre regeringspartijen programmatisch van elkaar verschillen.

Wanneer doen programmatische verschillen ertoe?

Onderzoek van Heike Klüver en Hanna Bäck toont aan dat programmatische verschillen vooral leiden tot meer aandacht in coalitieakkoorden wanneer álle regeringspartijen het betreffende beleidsterrein van groot belang vinden (bijv. economie, sociale zekerheid, milieu). Klüver en Bäck onderzochten 224 coalitieakkoorden en de verkiezingsprogramma’s van regeringspartijen in 24 Europese landen sinds 1945 en categoriseerden de (quasi-)zinnen hierin naar beleidsterrein.

Hun analyse wijst uit dat coalitiepartijen minder geneigd zijn iets over een specifiek beleidsterrein vast te leggen in een coalitieakkoord wanneer zij dit van minder belang achten, zelfs als zij hierover diep van mening verschillen (bijv. onderwijs, internationale politiek, defensie). Als slechts één regeringspartij grote waarde hecht aan een bepaald beleidsvraagstuk wordt de relevante minister van deze partij enige autonomie op het betreffende beleidsterrein gegund.

De tijd en moeite (transactiekosten), en het eventuele gezichtsverlies van een extra compromis dat gesmeed zou moeten worden (publiekskosten), is het de partijen dan niet waard om afspraken vast te leggen in een coalitieakkoord; mogelijke toekomstige conflicten over dergelijke beleidsonderwerpen zullen immers niet zo snel hoog oplopen en leiden tot een kabinetscrisis.

Rutte IV: écht ‘iets nieuws’?

Hoewel het aantal regeringspartijen, onderlinge programmatische verschillen en relevante beleidsvraagstukken de kans op een gedetailleerd regeerakkoord vergroten, kúnnen partijen natuurlijk heel goed een beknopt regeerakkoord schrijven als zij dat zelf maar graag genoeg willen. Een regeerakkoord is echter slechts één manier om kabinet en regeringsfracties aan elkaar te binden. Als regeringspartijen vervolgens naar andere middelen grijpen om voor een (te) dun regeerakkoord te compenseren, komt er van een nieuwe bestuurscultuur met meer dualistische verhoudingen tussen kabinet en Kamer nog steeds niet veel terecht.

Filed Under: Politieke partijen, Regering en beleid Tagged With: bestuurscultuur, coalitie, coalitieak, coalitieformatie, coalitiepartijen, coalitieregering, coalities, coalitievorming, conflict, dualisme, Formatie, kabinetsformatie, kabinetsformatie 2021, monisme, onderhandelingen, partijen, Partijen & parlementen, partijstrategie, Politieke partijen, verkiezingsprogramma, verkiezingsprogramma's

De Mens(ch) in de Politiek

door Femke E. Bakker 13/10/2021 7 Reacties

Ik zal het maar bekennen, voor een politicoloog houd ik helemaal niet zo van ‘de politiek’. Als fenomeen fascineert het me, maar vooral omdat ik steeds weer merk dat ik simpelweg niet goed begrijp waarom mensen die politiek bedrijven (en dat zijn er overigens nog veel meer dan alleen beroepspolitici) zo antagonistisch moeten zijn. Waarom het een strijd moet zijn over wie er gelijk heeft, over wie wat wanneer en hoe krijgt (om maar even met Lasswell te spreken). Hoewel die fascinatie intrinsiek persoonlijk is, merk ik steeds weer dat het wel degelijk de drijfveer is voor al mijn onderzoek. 

Mijn onderzoek wordt op het diepste niveau gedreven door een prangende vraag: waarom doen mensen wat ze doen, waarom denken ze wat ze denken? In een ‘vorig’ leven, hoewel ook weer niet zo lang geleden, werkte ik als acteur. Al op de toneelschool hield ik me bezig met diezelfde vraag. Mijn onderzoeksmethode was interpretatief, mijn meetinstrument was mijn eigen gevoelsleven en mijn voorstellingsvermogen: ik kroop in de huid van personages om zo te ontdekken wat er achter hun woorden en daden school om daar vervolgens middels een vertolking van de rol mijn bevindingen te kunnen delen. 

Tegenwoordig is mijn onderzoek wetenschappelijk, positivistisch zelfs en gebruik ik ‘Popper-waardige’ experimenten om mijn vragen te beantwoorden. De vragen zijn breder geworden, maatschappelijker ook, maar diezelfde kernvraag ligt daar nog steeds onder; mijn interesse betreft menselijk gedrag. Tijdens mijn studie politicologie merkte ik op dat veel politicologische theorieën de mens als een constant gegeven beschouwen. Dat ervanuit wordt gegaan dat structuren – in brede zin, dus van wetten tot instituties tot landen tot geïnternaliseerde normen – gedrag van individuen bepalen en wel op dezelfde wijze. Er is weinig ruimte in die theorieën voor individualiteit, voor de mogelijkheid van variatie onder individuen. Elke theorie die structuur vooropzette, leek dat te kunnen doen door te bouwen op assumpties die gaan over generaliseerbaar gedrag van mensen, ook wel de microfundamenten (zie hier – helaas achter een paywall – een mooie uitleg hierover) van een theorie genoemd. 

Die vast aannamen inclusief verwachtingen schuurde diep in mij, daar leek iets niet te kloppen. Het raakte aan mijn persoonlijke aversie tegen de hokjesgeest, het plakken van labels op mensen met een pak aan verwachtingen over dat label. Als wetenschapper besloot ik die assumpties te gaan testen, om zo te ontdekken welke microfundamenten empirisch ondersteund werden en welke niet kloppen.  

Zo onderzocht ik bijvoorbeeld de assumpties waarop de democratische vrede theorie, een theorie die ontwikkeld is om te kunnen verklaren waarom democratieën doorgaans niet met andere democratieën in oorlog gaan, gebouwd is. De onderliggende assumptie over mensen die onder deze theorie ligt, stelt dat mensen die in westerse liberaal-democratieën opgroeien zich vredelievender zullen opstellen tijdens een ernstig interstatelijk conflict met een andere democratie dan mensen die in niet-democratieën zijn opgegroeid. Met andere woorden: er wordt verwacht dat de structuur van een bepaald regime (liberaal-democratie in dit geval) een ‘opvoedende functie’ heeft die kan leiden ander, lees: beter, bedrag. Zo’n assumptie mag plausibel klinken, tenslotte moedigde ik (als een democratisch burger) mijn kinderen toen ze nog klein waren ook niet aan om erop los te slaan als ze ruzie hadden maar deed ik mijn best hen te leren dat erover praten meestal tot een betere, veiligere en vriendelijkere oplossing zou leiden. Maar tegelijkertijd vond ik de gedachte dat een moeder in een niet-democratisch land niet hetzelfde aan haar kinderen zou leren bespottelijk. Hetgeen mij deed vermoeden dat conflict-oplossend gedrag niet zozeer bepaald zou worden door de invloed van een externe structuur (zoals een regimetype), maar eerder door hoe individuen in elkaar steken – hun overtuigingen over conflictoplossing. Middels een experiment dat ik in de VS, Rusland en China uitvoerde, wist ik deze assumptie (en nog wat andere) te toetsen, en ontdekte ik dat de superstructuur van een regime inderdaad niet bepalend is voor menselijke besluitvorming tijdens conflict-oplossing, maar wel degelijk de al bestaande havikachtige dan wel duifachtige overtuigingen over hoe conflicten met andere landen opgelost zouden moeten worden. En dat bleek in zowel de VS, als China als Rusland de beste verklaring te zijn, het regime deed er niet toe maar het individu des te meer. Mocht je meer over dit onderzoek willen weten, lees dan hier op SRV en hier meer over de resultaten. 

In één van mijn huidige onderzoeksprojecten onderzoek ik of het beoefenen van een meditatie die focust op het cultiveren van compassie en vriendelijkheid van invloed kan zijn op politiek gedrag. Om precies te zijn: of mensen eerder bereid worden om mensenrechten toe te kennen aan illegale immigranten nadat ze zeven weken lang dagelijks 12 minuten gemediteerd hebben. De meditatie die gebruikt wordt is een intentionele: er worden bewust gevoelens van compassie gegenereerd, zowel voor de persoon zelf als anderen. Het genereren van die compassie vergt een verschuiving van het perspectief dat mensen op politiek hebben: de meditatie vraagt van je om te accepteren dat er op abstract niveau altijd een gemene deler te vinden is onder mensen: iedereen streeft naar ‘het goede leven’, in filosofische zin. Hoezeer je het ook oneens kunt zijn met de visie van een ander op wat het goede leven is, hoezeer je ook de levensstijl en opvattingen van een ander zou willen verwerpen, door te durven te onderkennen dat iedereen in de eerste plaats een mens(je) is dat streeft naar een dak boven hun hoofd, brood op de plank, een gezond en veilig leven kan dat perspectief gaan verschuiven. En omdat de meditatie inzet op de ander dat recht niet alleen toe te willen kennen maar hen dat zelfs toe te gaan wensen kan er een perspectief verschuiving plaatsvinden. De grote vraag is dan, of die verschuiving inderdaad plaats gaat vinden en of deze ook van invloed zal zijn op gedrag. Omdat deze verschuiving niet van buitenaf door een structuur is opgelegd, maar juist een innerlijk en daarmee individueel proces is geweest. Met andere woorden: kan door meditatie de mensch in de mens weer vaker aan bod komen in politieke situaties?

 

Het antwoord of meditatie kan helpen om mensen weer meer samen te laten werken om een maatschappij te creëren die voor iedereen een thuis kan zijn zal wat mij betreft geworteld zijn in empirie, hoewel er voldoende anekdotische aanwijzingen zijn die een voorzichtig ‘ja’ aangeven. Ik zit midden in de analyses, dus het antwoord laat nog heel even op zich wachten. Maar ik beloof: ik kom erop terug! 

Filed Under: Civil society, Overig Tagged With: democratische vrede, microfundamenten, politiek gedrag, politieke psychologie

Weinig vertrouwen in de briefstem

door Tom van der Meer, Marcel Lubbers 12/10/2021 3 Reacties

Op maandag 11 oktober verstuurde Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) een discussienota naar de Tweede Kamer over de toekomst van het briefstemmen. Bij de verkiezingen van 2021 was het vanwege de impact en beperkingen van de pandemie mogelijk gemaakt voor 70+’ers om te stemmen per post. In de nota van de minister komen verschillende voor- en vooral nadelen van het toestaan van briefstemmen naar voren.

Wat in het stuk echter ontbreekt, is duidelijkheid in hoeverre de stemmethode betrouwbaar wordt geacht door de Nederlandse bevolking. Dat het vertrouwen van burgers niet vanzelfsprekend is, weten we al uit eerdere onderzoeken. In eerdere jaren was de briefstem nog hypothetisch; in 2021 werd deze in de praktijk gebracht. Wat betekende dat voor de perceptie van eerlijkheid van verkiezingen?

Het Nationaal Kiezersonderzoek 2021 helpt hier duidelijkheid over te geven. We hanteren hier de ongewogen uitkomsten. Een volledig onderzoeksrapport naar aanleiding van het NKO2021 verschijnt volgende maand.

Eerlijke verkiezingen

Vooropgesteld: Nederlandse verkiezingen staan niet alleen onder experts maar ook onder kiezers bekend om hun eerlijkheid. En dat was ook in 2021 onder kiezers het geval. Ruim 85% van de Nederlanders die een stem uitbracht noemde de verkiezingen van 2021 eerlijk of zeer eerlijk. Ook van de niet-stemmers was een groot deel (70%) overtuigd van de eerlijkheid van het proces. De laagste percentages vinden we onder kiezers van het FvD (29%) en van de PVV (52%). In totaal noemt slechts 6% van alle kiezers de verkiezingen oneerlijk of zeer oneerlijk. Zij verwijzen daarbij naar het op voorhand uitsluiten van partijen bij de coalitieonderhandelingen, naar de kwaliteit van de campagne, en naar de fraudegevoeligheid rond de briefstem.

Met de volgende drie figuren kijken we achtereenvolgens naar de vermeende betrouwbaarheid van stemmen in het stembureau, stemmen per volmacht, en briefstemmen. De groene balken geven de Nederlanders aan die de stemmethode (zeer) betrouwbaar vinden; de rode balken de Nederlanders die de stemmethode (zeer) onbetrouwbaar vinden. Grijs zijn de mensen die er geen uitgesproken mening over hebben.

Stembureau het meest betrouwbaar

Stemmen in het stembureau wordt als de meest betrouwbare vorm beschouwd. Maar liefst 94% van de kiezers noemt de fysieke stem in het stembureau betrouwbaar. Ook kiezers van FvD (70%) en PVV (80%) kunnen zich daar goeddeels in vinden.

Minder vertrouwen in volmachtstem

Stemmen per volmacht wordt aanzienlijk minder betrouwbaar beschouwd (68%), ook door kiezers van FvD (46%) en PVV (55%).

Grote polarisatie rond briefstem

Wat het meest afsteekt is de betrouwbaarheid van de briefstem. Gemiddeld genomen noemt 62% van de Nederlandse kiezers de briefstem betrouwbaar. Dat is niet eens veel lager dan de gemiddelde betrouwbaarheid van de stem per volmacht. Maar de partijpolitieke polarisatie is enorm: van de FvD-stemmers noemt maar één op de negen kiezers de briefstem betrouwbaar; van de PVV-stemmers is dat één op de drie. Daarmee is de briefstem een potentiële ondermijning van de gepercipieerde legitimiteit van de verkiezingen onder een deel van de bevolking.

Wantrouwen onder toch al wantrouwende kiezers

Daar staat tegenover dat de briefstem bovengemiddeld betrouwbaar werd geacht door de beoogde doelgroep ervan. De briefstem wordt betrouwbaarder genoemd naarmate kiezers zich meer zorgen maken over corona, naar mate zij een zwakkere gezondheid hebben, en naar mate zij ouder zijn.

De briefstem kan dus een oplossing bieden voor de opkomst van een specifieke groep kiezers die vooral om gezondheidsredenen (en versterkt door sociaal isolement) geen alternatieve mogelijkheden hebben. Maar het is een stemmethode die wordt gewantrouwd door een groep kiezers die toch al weinig vertrouwen heeft in de politiek. Deze groep heeft wel vertrouwen in de traditionele stemmethoden. Dit lijkt een belangrijke argument in de afweging waar de Tweede Kamer voor staat.

Filed Under: Kiezers en publieke opinie Tagged With: briefstem, Eerlijkheid, post, verkiezingen

Come out and vote

door Niels Spierings 11/10/2021 1 Reactie

Vandaag, 11 oktober, is het internationale Coming-outdag. Een dag waarop aandacht gevraagd wordt voor de positie van LHBTIQA+ mensen, 1 niet in de laatste plaatst door politieke partijen. Maar hoe denkt de Nederlandse bevolking anno 2021? En hoe hangt dit samen met hu stemgedrag; stemmen homo’s bijvoorbeeld echt vooral PVV?

Voorloper Nederland: 1 op 8 tegen zelfbeschikking

In internationaal onderzoek scoort Nederland steevast hoog op steun voor LHBTIQA+ emancipatie. Volgens de European Social Survey-data van 2018 vindt ruim 94% van de Nederlandse bevolking dat ‘homo’s en lesbiennes vrij zijn hun leven te leiden zoals ze willen’. Van de andere 28 onderzocht landen is alleen in IJsland de steun hoger.

Het gaat echter wat te snel om nu te concluderen dat de Nederlandse samenleving één groot warm bad is. Als we kijken naar hand-in-hand lopen of kinderen adopteren, dan neemt de (steun voor) gelijkheid af, zo liet het Sociaal Cultureel Planbureau voor 2014 zien. En uit dat SCP-onderzoek bleek ook dat mensen nog fiks moeite hadden met non-binariteit.

Rond de afgelopen verkiezingen nam het Nationaal Kiezersonderzoek  drie concrete vragen op die ook inn het SCP-onderzoek zaten. Hoe staan we er nu, zeven jaar later, voor?

Begrip voor non-binariteit is sterker gestegen. In 2014 gaf 1 op 4 mensen aan dat ze vonden dat ‘er iets mis is met mensen die zich geen man en geen vrouw voelen’. Zeven jaar later was dit ongeveer 1 op 6. Het percentage mensen dat het (helemaal) oneens was met de stellig steeg van 47% naar 64%. Deze stijging is fors lijkt een weerspiegeling van de recente maatschappelijk aandacht voor non-binaire mensen, zoals bij EenVandaag, Ik Durf Het Bijna Niet Te Vragen, en De NieuwsBV.

De ‘roze radicaal rechtse’ stem bestaat niet

Op alle drie de punten hierboven is inmiddels een meerderheid van de kiezers pro-emancipatie. Het lijkt daarmee voor politieke partijen goed dit te volgen, maar uiteraard zijn er verschillen tussen de achterbannen van partijen.

De figuur hieronder geeft per achterban een totaalscore weer.2 Deze score reflecteert alle drie de items hierboven. Als iedereen in een achterban het ‘helemaal eens’ is met de eerste twee stellingen en ‘helemaal oneens’ met de derde stelling, dan is de score 100.

Het patroon is opvallend consistent en in lijn met wat menigeen zou verwachten. De vier meest progressieve (of: ‘postmateriele’) partijen voeren de index aan, GroenLinks en D66 voorop. Het minste steun voor LHBTIQA+ emancipatie vinden we bij de achterban van drie partijen die zich sterk religieus positioneren, zowel christelijk als islamitisch. Opvallend is wel het grote gat tussen de SGP en de andere partijen, ook met de ChristenUnie en DENK.

Na de achterbannen van de religieuze partijen zien we het minste steun voor LHBTIQA+ emancipatie bij de drie radicaal rechtse partijen en seniorenpartij 50Plus. Dat laatste is saillant, omdat Henk Krol als bekend voorvechter van homorechten lange tijd het gezicht van 50Plus was.

De positie van radicaalrechts is misschien wat dubbel: ze scoren positief (>50) maar wel in de onderste helft. Dit echoot echter wel de posities van de partijen.3 Wilders zijn standpunten zijn hierbij illustratief: aan de ene kant steunt hij sommige emancipatiemaatregelen, ook los van het islamdebat, waaronder het een einde maken aan weigerambtenaren; aan de andere kant reageert hij fel negatief als bijvoorbeeld de NS besluit om treinreizigers aan te spreken als ‘beste reizigers’.4 Voor populistische partijen in Nederland is het logische om homo-emancipatie in de algemene zin te steunen omdat ook het publiek dit doet. Echter, het past ook bij hun achterban om ‘niet te overdrijven’ met genderneutrale toiletten en of geen homograppen meer mogen maken als het niet kwaad bedoeld is. 

Overigens is door eerdergenoemde Henk Krol met wat hulp van de serieuze pers de ‘volkswijsheid’ de wereld in gebracht dat homo’s vooral PVV stemmen. In 2010 was hij nog hoofdredacteur van de GayKrant, en op haar website hield ze een verre van representatieve peiling. De uitkomst: PVV het populairst was onder homoseksuele kiezers. Om dit te ‘fact checken’ zijn representatieve politieke gegevens van homoseksuele kiezers nodig. Die zijn zeldzaam. Echter, het recente NKO vroeg voor het eerst in haar geschiedenis juist naar de seksuele gerichtheid van respondenten. Van 149 homo-, bi- en panseksuele kiezers weten we of ze gestemd hebben en op welke partij.

De figuur hierboven vat het stemgedrag van heterokiezers en niet-heterokiezers samen. Onder de niet-heterokiezers zijn vooral de progressieven partijen – GroenLinks, PvdA, Partij voor de Dieren en VOLT – populairder dan onder de heterokiezers. De religieuze partijen doen het beduidend minder. Ten slotte, terugkomend of de ‘roze rechtsradicale stem’, zien we dat Forum voor Democratie het inderdaad wat beter lijkt te doen onder de niet-heterokiezers. Echter de PVV, Forum voor Democratie en JA21 samen scoren lager (18% versus 14,5%). Zouden enkel homo- en bi-seksuele kiezers gestemd hebben dan was radicaal rechts niet groter geweest; haar liberale aartsrivalen wel. .5

1 Lesbisch, Homoseksueel, Biseksueel, Transgender, Intersekse, Queer, Aseksueel en alle andere groepen die zich niet identificeren als cisgender of heteroseksueel. 

2 Met achterban bedoel ik niet de mensen die op een partij gestemd hebben, maar de mensen de aangeven dat de kans groot is dat ze ooit op een bepaalde partij zouden stemmen. Concreet gebruik ik hiervoor de vraag ‘hoe waarschijnlijk het is dat u ooit op [partij] zult stemmen?’ die loopt van 1 (nooit) tot 10 (zeker ooit), waarbij ik per partij de mensen meeneem die 8, 9 of 10 als antwoord gaven.

3 Zie dit overzichtshoofdstuk voor een verdere bespreking van de complexe relatie tussen radicaalrechts en gender & seksualiteit: https://www.degruyter.com/document/doi/10.14361/9783839449806-003/html

4 In plaats van een gegenderde aanspraakvorm zoals ‘Beste dames en heren’.

5 Deze uitkomst is ook in lijn met een eerdere verkenning: https://academic.oup.com/ijpor/article/33/1/171/5811110

Afbeelding: Bron (cc3.0)

Filed Under: Kiezers en publieke opinie Tagged With: coming outdag, LGBT, lgbti

De liefde tussen D66 en de Europese liberale familie

door Simon Otjes 05/10/2021 1 Reactie

Op 4 oktober verscheen het boek Tussen Bestormen en Besturen. 55 jaar D66 in de Nederlandse Politiek, waarin een aantal politicologen en historici in de geschiedenis van D66 duiken. In dit boek schrijf ik een bijdrage over D66 en haar Europese bondgenoten. Een verkorte voorpublicatie.

D66 is altijd een pro-Europese partij geweest. Opvallend genoeg heeft de partij zich in het Europees Parlement niet altijd thuis gevoeld: immers de lakens worden hier uitgedeeld door de liberalen, Christendemocraten en sociaal-democraten. Deze fracties vertegenwoordigen de oude ideologieën waar de partij niets mee had. Jarenlang droomde de partij van de mogelijkheid om een nieuwe ‘vierde stroming’ te vormen van burger-radicalen, links-liberalen en progressief-democraten. Langzaam, soms tergend langzaam, groeide in D66 het besef dat zij op haar plek was in de liberale familie.

Ik schets hier -in verkorte versie- de relatie tussen D66 en de Europese liberale partijfamilie tussen de jaren zeventig en nu. Het geeft hiermee niet alleen een bijzonder inzicht in de internationale activiteiten van de Democraten, maar ook in hun strategische positionering, de ontwikkeling van hun gedachtegoed, en hun zelfbeeld.

1979: Het dilemma van D66

In de jaren zeventig stond D66 aan de rand van de afgrond. In de partij was een felle discussie ontvlamd over de identiteit van de partij. Twee stromingen stonden tegenover elkaar: oprichter Hans van Mierlo zag zichzelf eerder als ‘sociaal-democraat’ en koos voor intensieve samenwerking met de PvdA. Aan de andere kant stond zijn opvolger als partijleider Jan Terlouw, die voorstander was van een onafhankelijke positionering van D66 als progressieve partij. De vraag tot welke Europese fractie D66 zou toetreden, hing sterk samen met deze discussies over identiteit en strategie.

In 1977 stelde Laurens Jan Brinkhorst, dat D66 twee opties had: toetreden tot de liberale fractie of de socialistische fractie. Volgens Brinkhorst was de liberale fractie een ‘volière met vogels van verschillende pluimage’. Binnen de groep waren er zowel conservatief-liberale als progressief-liberale partijen. Het zwaartepunt van de liberale fractie ligt echter duidelijk aan de rechterkant. Aan de linkerkant van de fractie stonden de potentiële bondgenoten van D66 (zie Figuur 1).

Onder de keuze voor een fractie in het Europees Parlement lag een politieke kwestie die de partij verdeelde: de toetreding tot de socialistische fractie zou het beeld dat de partij een bijwagen van de PvdA kunnen versterken. Daarentegen werd toetreden tot de liberale fractie gezien als een samenwerking met de VVD, een partij waar D66 in 1979 op landelijk terrein oppositie tegen voerde.

Figuur 1: D66 en haar potentiële bondgenoten in 1979. Posities van Europese partijen volgens de Ray expert-survey (uit 1984). De horizontale as is een algemene links-rechtslijn met als minimum 0 (links) en als maximum 10 (rechts). Alleen de middenwaarden worden getoond. De verticale as is een pro/anti-Europese integratie lijn met als minimum 1 (Eurosceptisch) en als maximum 7 (pro-Europees). Er wordt slechts de bovenste helft getoond. Dit zijn schattingen van experts. Dit moet met een korrel zout genomen worden, onder meer omdat deze deskundigen de termen ‘links’ en ‘rechts’ anders kunnen invullen. Cirkels zijn leden van de socialistische fractie. Plustekens zijn leden van de liberale fractie. In zwart de potentiële partners van D66, de PvdA en de VVD en naar zetel gewogen gemiddelde posities van de liberale fractie (LD) en de socialistische fractie (SOC). Behalve deze fracties zijn de overige tekens naar rato van zeteltal. In grijs de overige partijen in deze fracties.

Het partijbestuur besloot de kool en de geit te sparen. Op termijn wilde D66 een nieuwe Europese partij oprichten met burger-radicalen, links-liberalen, progressief-democraten. Het bestuur verwachtte wel dat de partij na de verkiezingen van 1979 zich bij een fractie zou aansluiten en neeg naar de liberalen, omdat de meeste links-liberale partijen daar lid van waren.

Deze discussie doorkruiste de keuze voor een lijsttrekker voor de verkiezing van het Europees Parlement. Hans van Mierlo overwoog zich te melden voor het lijsttrekkerschap. Hij toonde zich op het partijcongres sceptisch over toetreding tot de liberale fractie: ‘Het leek me nogal inconsequent en irreëel om daar tijdelijk onderdak te vragen, waar je van zins bent de zaak leeg te stelen.’ In plaats daarvan pleitte hij ervoor lid te worden van de socialisten. De speech van Van Mierlo leidde tot onvrede bij de Tweede Kamerfractie onder leiding van Terlouw. Daarop besloot Van Mierlo zich niet te kandideren.

Aar de Goede werd lijsttrekker. In zijn congrestoespraak sprak hij zich uit tegen de langetermijnstrategie van de partij: ‘Wel wil ik mijn scepsis tot uitdrukking brengen ten opzichte van diegenen die spreken over een vierde stroming in Europa, die tot stand zou moeten komen door samenwerking van partijen die niet tot de drie hoofdstromingen willen behoren zoals – voorlopig – D’66. (….) Laten we ons niet overgeven aan mateloze overmoedigheid dat wij wel eens eventjes de bezem door het politiek Europa van vandaag zullen halen’. In 1979 won D66 twee zetels in het Europees Parlement. De Europarlementariëers opereerden vijf jaar als onafhankelijken.

Figuur 2: D66 en haar potentiële bondgenoten in 1984. Posities van Europese partijen volgens de Ray expert-survey (uit 1984). Cirkels zijn leden van de socialistische fractie. Plustekens zijn leden van de liberale fractie. Driehoeken zijn leden van andere fracties.

1984: Een radicale deceptie

Tussen 1979 en 1984 ontstond in D66 de hoop om na de verkiezingen van 1984 een nieuwe fractie. Belangrijke partner was de Franse sociaal-liberale partij, Mouvement des Radicaux de Gauche. Ook het Deense Radikale Venstre en de Italiaanse Partito Radicale, en zouden ook tot deze nieuwe fractie kunnen toetreden. Deze waren verdeeld over de socialistische groep (Franse Radicalen), de liberale groep (Deens Radicalen) en een technische groep van onafhankelijken (Italiaanse Radicalen). In Figuur 2 toont hun posities. De vorming van een nieuwe fractie zou tot een herschikking kunnen leiden in het Europees Parlement, zoals De Goede voorzag: ‘[d]e druk op bestaande fracties kan zo groot worden dat afsplitsingen een feit worden’. In 1984 tekenden de Deens en Franse Radicalen en D66 een gemeenschappelijke verklaring. Na de Europese verkiezingen zou deze samenwerking in een aparte radicaal-sociaal-democratische fractie moeten uitmonden. D66 verwachtte de spin in het web te zijn van deze nieuwe Europese formatie. Deze samenwerking was echter niet succesvol. Geen van de drie partijen, won ook maar één zetel bij de verkiezingen voor het Europees Parlement van 1984.

Figuur 3: D66 en haar potentiële bondgenoten in 1989. Posities van Europese partijen volgens de Ray expert-survey (uit 1989).

1989: De Spaans-Nederlandse droom

Richting de Europees Parlementsverkiezingen van 1989 stak de kwestie van de fractievorming opnieuw de kop op. D66 koos ervoor om eerst een zelfstandige fractie met geestverwante partijen te onderzoeken en als dat niet lukte, toetreden te verkennen tot de liberale fractie. Als geestverwante partijen zag de partij nu het Spaanse Centro Democratico y Social, de de Deense Radicalen en de Ierse Progressive Democrats. Het opvallende was dat deze partijen over het politieke landschap verdeeld waren (zie Figuur 3). Meer dan hun specifieke ideologische positie was hun organisatorische ongebondenheid aantrekkelijk voor D66.  In 1989 won D66 één zetel. Na de verkiezingen koos de CDS voor aansluiting bij de liberale fractie. D66 volgde Spanjaarden.

1994: Tussen Skylla en Charibdis

Deelnemen aan de liberale fractie was geen eindstation. De partij bleef hopen dat de partij na de verkiezingen van 1994 een progressief-liberale/burger-democratische beweging kon vormen. Een opvallende ontwikkeling was de Europese kandidatuur van de zakenman-politicus Bernard Tapie. Hij was lid van de Franse Radicalen, al jarenlang een potentiële bondgenoot van D66. Hij werd op dat moment vervolgd vanwege match fixing door zijn voetbalclub Olympique de Marseille.

D66 deed het goed bij de verkiezingen voor het Europees Parlement van 1994: ze haalde vier zetels. Tapie haalde met de Franse Radicalen dertien zetels. De D66-Europarlementariërs zouden eerst te kijken naar een links-liberaal samenwerkingsverbond en als dat geen perspectief had, lid blijven van de liberale fractie. Dit werd door de onderhandelaars omschreven als ‘laveren tussen Skylla en Charibdis’: immers als D66 met te veel overtuiging zou aan kloppen bij de Franse Radicalen, dan zou ze de deur naar de Europese liberalen wel eens definitief kunnen sluiten.

Figuur 4: D66 en haar potentiële bondgenoten in 1994. Posities van Europese partijen volgens de Ray expert-survey (uit 1994). Ruiten zijn leden van de ERA-fractie. Plustekens zijn leden van de liberale fractie. Driehoeken zijn leden van andere fracties. In zwart de potentiële partners van D66, de VVD en naar zetel gewogen gemiddelde posities van de liberale fractie (ELDR) en de radicale fractie (ERA).

Jarenlang wilde D66 een aparte links-liberale fractie vormen. Nu waren de Democraten terughoudend om toe te treden tot zo’n fractie met de Franse Radicalen. ‘Op papier’ was het programma van de Radicalen ‘niet oninteressant’. De centrum-linkse fractie van de European Radical Alliance stond dichterbij D66 dan de centrumrechtse liberale fractie (zie Figuur 4). In de praktijk had D66 echter grote zorgen over Tapie, die door partijbestuurslid Marjanne de Kwaasteniet omschreven werd als een ‘populist’ en ‘vermeende oplichter’. Toch ging de partij het gesprek aan, toen Tapie werd gearresteerd wegens corruptie, staakte D66 gesprekken met de Franse Radicalen. De partij besloot buiten de centrumlinkse pro-Europese ERA-fractie te blijven, waar juist allerlei potentiële bondgenoten lid van werden.

Figuur 5: D66 in de Europese liberalen. Posities van Europese partijen volgens de CHES expert-surveys. Eindpunt (2014) is waar de partijnaam staat.

Nadat de fractievorming in 1994 was afgerond D66 zich ook aan bij de liberale europartij. De liberale eurofractie en europartij bleken goed bij D66 te passen. Geleidelijk werd deze pasvorm steeds beter. D66 trok langzaam richting de kern van de liberale familie: de partij schoof in sociaaleconomisch opzicht van centrumlinks naar centrumrechts (zie Figuur 5). D66 was niet langer de linksbuiten van de Europese liberale familie, maar stond in het centrum.

2019: De stardust van Macron

De opkomst van de Franse sociaal-liberale partij van de Franse president Emmanuel Macron, La République En Marche werd door D66’ers met grote belangstelling gevolgd. Die partij werkte samen met onder meer de Franse Radicalen. Voor En Marche was lid worden van de liberale fractie geen optie. Zij wilden een nieuwe beweging vormen waartoe de liberalen ook zouden kunnen toetreden. In de redenen waarom En Marche geen lid wilde worden van de Europese liberalen komen bekend voor. De ambitie van Macron was om het Europese partijenlandschap te herschikken en een nieuwe progressieve pro-Europese fractie te vormen. De hoop was dat deze fractie de pro-Europese krachten, die nu verdeeld waren over de christendemocraten, de liberalen, de sociaaldemocraten en de groenen, kon verenigen.

Figuur 6: D66 en haar potentiële bondgenoten 2019. Posities van Europese partijen volgens de CHES expert-surveys.

Binnen met name de Haagse top van D66 was er een korte bevlieging: D66 zou zich direct bij En Marche kunnen aansluiten en zich losmaken van de Europese liberale groep. Volgens D66-Europarlementariër In ’t Veld kwam dat door de ‘stardust’ van ‘rising star’ Macron. De betovering zakte al snel weg, omdat er nuchtere politiek-strategische overwegingen tegenover stonden: de Europese liberale fractie zou de grotere partner zijn in een mogelijk samengaan en Macronistes de kleinere partner. Machtspolitiek gezien was het logischer om Macron bij de liberale fractie te krijgen. Figuur 6 toont de posities van de partijen.

D66 zette zich dus in voor de samenwerking tussen En Marche en de liberalen. De VVD trok met meer gewicht aan dezelfde kant van het touw: premier Rutte realiseerde samen met andere liberale regeringsleiders voor samenwerking tussen de Marconistes en de liberale fractie.

Conclusie

De keuze om toe toetreden tot een Europese politieke partij was het einde van het onbezonnen idee dat D66 als kleine partij uit een kleine lidstaat het Europese partijsysteem zou kunnen opblazen. Eind jaren zeventig loste de partij haar eigen interne strategische en identiteitsstrijd op met het idee dat ze de vorming van een nieuwe vierde stroming in het Europees Parlement zou kunnen forceren. Tot 1989 bleven zulke dromen een manier om gevoelige interne discussies te ontlopen. De hoop van een nieuwe fractie met de Franse Radicalen gloorde altijd nét achter de horizon. Maar toen D66 eenmaal tot de liberalen toegetreden was, was de partij ook bevrijd van deze ambitie. Toen de Franse Radicalen een nieuwe sociaal-liberale fractie op wilde zetten, bleef D66 bij de liberalen. Zelfs toen een paar decennia later Macron eenzelfde ambitie had, verkoos D66 de liberalen boven de Macronistes.

Filed Under: Politieke partijen Tagged With: ALDE, d66, ELDR, europa, liberalen, sociaalliberalisme, VVD

Primary Sidebar

Volg ons

  • Facebook
  • Twitter
  • RSS Feed

Populaire berichten

De ideologie van Forum voor Democratie

De ongemakkelijke realiteit van de antivaccinatie-beweging

Wat als… Nederland het Britse kiesstelsel zou hebben?

Willekeurige berichten

Wat zijn vuistregels en gebruiken politici ze, net als iedereen?

Lokale partijen: de grootste politieke familie. Ook weer in 2022?

Episode 82 – A return to Brexitland, with Rob Ford

Podcast

Episode 106 – “I’m f**king furious and I don’t f**king care anymore”, with Rob Ford

Rob Ford (University of Manchester) joins us to discuss the resignation of Liz Truss and the sorry … [Lees verder...]

Episode 105 – A new prime minister and a new monarch, with Rob Ford

For the first time ever, the UK acquired a new prime minister and a new monarch in the same week. … [Lees verder...]

Aflevering 104 – Terugblik gemeenteraadsverkiezingen, met Josje den Ridder, Simon Otjes en Tom van der Meer

We gaan de gemeenteraadsverkiezingen nabeschouwen met Josje den Ridder (SCP), Simon Otjes … [Lees verder...]

Populisme

Plaatjes van de electoraatjes: de radicaal-rechtse ruimte

Over anderhalve week stemmen we voor de Provinciale Staten en de waterschappen. Waar zullen we – … [Lees verder...]

Analyse van raadsinstrumenten laat zien: ook in gemeenteraden heerst het monisme

Het is alweer ruim een half jaar geleden dat de gemeenteraadsverkiezingen plaatsvonden. Inmiddels … [Lees verder...]

Gevoelens van culturele afstand als verklaring voor de opleidingskloof in anti-establishment-opvattingen en -gedrag

In veel Westerse democratieën leven onder een aanzienlijk deel van de bevolking … [Lees verder...]

Blogroll

  • Andrew Gelman
  • Ballots & Bullets
  • Fight Entropy
  • FiveThirtyEight
  • The Monkey Cage
  • The Upshot
  • Wonkblog
  • OVER SRV
  • AUTEURS
  • CATEGORIEËN
  • ARCHIEF
  • CONTACT

© 2023 StukRoodVlees

Copyright © 2023 · SRV Theme op Genesis Framework · WordPress · Log in