Hoe selecteren politieke partijen hun leiders? En wanneer veranderen zij de regels omtrent de selectiemethode voor de partijleider? Onder welke omstandigheden worden vrouwen vaker tot partijleider verkozen? Hoelang blijven partijleiders aan de macht? En heeft een leiderschapswisseling positieve of negatieve electorale gevolgen? Een boek vers van de pers – “The Politics of Party Leadership: A Cross-National Perspective” geredigeerd door Bill Cross en Jean-Benoit Pilet – beantwoordt deze vragen. Ik geef een overzicht van de 6 belangrijkste bevindingen uit het boek. De analyses zijn gebaseerd op een dataset van 107 partijen, in 14 landen (vanaf 1965), met 568 partijleiders en 1192 leiderschapsverkiezingen.
1.De meeste partijen laten afgevaardigden op een partijconferentie de partijleider selecteren (54%). Selectie door een verkiezing onder partijleden wordt populairder (25%) met name onder groene, radicaal-linkse en liberale partijen.
2. Veranderingen in de manier waarop partijleiders worden geselecteerd vinden voornamelijk plaats als een partij in de oppositie zit. Deze veranderingen vinden vaak plaats vlak voor de selectie van een nieuwe leider.
3. Bij de meerderheid van de leiderschapsverkiezingen (54%) is er geen tegenkandidaat. Een leiderschapsverkiezing is dus eerder een kroning, dan een competitie.
4. Negen van de tien partijleiders in de dataset zijn mannen. Sommige partijen hebben wel vaker vrouwelijke partijleiders dan anderen. Dat verschil wordt niet verklaard door de selectiemethode van de partijleider. Structurele en culturele factoren verklaren dit verschil wel. Eerder besprak Tom van der Meer op dit blog een studie die aantoont dat vrouwelijke partijleiders ook harder worden afgerekend op electoraal verlies dan mannelijke partijleiders.
5.De kans dat een partijleider vertrekt is het grootst als de partij net een verkiezing heeft verloren of haar positie in de regering is kwijtgeraakt. Verliezen heeft overigens een veel sterker effect op de duur van partijleiderschap dan winnen. Een partijleider loopt ook meer risico om afgezet te worden als deze is gekozen door de leden (klik hier en hier voor eerdere blogs over dit onderwerp). Kennelijk geeft de winst van een ledenverkiezing de partijleider niet meer autoriteit.
6. Leiderschapswisselingen veroorzaken een kleine boost in de peilingen. Deze verdwijnt weer na een paar maanden – gemiddeld genomen. Dit effect is het sterkste als een leider via een ledenverkiezing is verkozen. Eerder liet ik op dit blog zien dat juist een strijd tussen meerdere kandidaten een sterkere boost in de peilingen oplevert. De studie vindt verder geen effect van leiderschapswisselingen op verkiezingsuitslagen.
Meer weten?
– Deze eerdere bijdrage gaat o.a. over de potentie van leiderschapsverkiezingen om mensen te mobiliseren en nieuwe leden aan te trekken.
– Over 5 mogelijke effecten van de leiderschapswisseling bij GroenLinks: Klaver voor van Ojik.
– En een bijdrage over hoe moeilijk het is om een langzittende en populaire leider te vervangen (SP, Marijnissen).
de derde constatering is natuurlijk de meest essentiële: een partijleider (aka politiek leider) kun je niet echt aanwijzen, die moet zich manifesteren. en veelal zijn het de omstandigheden, waardoor zich in een partij een nieuwe leider aandient.
in mijn eigen partij zijn zo achtereenvolgens Paul Rosenmöller, Femke Halsema en Bram van Ojik opgetreden. Rosenmöller na de teleurstellende stembusuitslag olv Brouwer/Rabbae, Halsema na bedreigingen Rosenmöller en Van Ojik na verkiezingsverlies Sap. zowel de eerste als de laatste opvolging vond plaats nadat de partij bewust een nieuwe lijsttrekker/politiek leider had aangewezen. Jesse Klaver is denk ik de eerste politiek leider in GroenLinks die zich min of meer geleidelijk naar die positie heeft ontwikkeld; het wordt spannend hoe zijn positie rond de volgende kamerverkiezingen zal zijn.