In 2012 haalde GroenLinks 219.896 stemmen. De Partij voor de Dieren haalde 182.162 stemmen. Dat is bijna 40.000 stemmen verschil. GroenLinks kreeg vier zetels en de Partij voor de Dieren twee. 40.000 extra stemmen GroenLinks leverden twee extra zetels op. Dit kwam omdat GroenLinks in een lijstverbinding zat met de SP en de PvdA en de Partij voor de Dieren onafhankelijk de verkiezingen in ging.
Dit was misschien wel de laatste keer dat dit had kunnen gebeuren. De Tweede Kamer nam dinsdag een motie aan om een einde te maken aan de verbindingen. Wie heeft er voordeel gehad van dit stelsel en wie nadeel?
Winnaars en verliezers
We kijken hier naar lijstverbindingen bij landelijke verkiezingen sinds 1977. Uitslagen met lijstverbindingen zijn vergeleken met hypothetische uitslagen als die lijstverbindingen er niet geweest zouden zijn. Partijen kunnen zetels verloren hebben aan het systeem van lijstverbindingen als ze zonder een lijstverbinding meer zetels hadden gehad en partijen kunnen zetels gewonnen hebben dankzij lijstverbindingen. Absolute getallen zeggen niet zo heel veel: de ouderenpartij AOV heeft één zetel gewonnen dankzij een lijstverbinding – in 1994 met de andere ouderenpartij Unie 55+ – maar dit was ook de enige keer dat de ouderenpartij zetels heeft gewonnen. Het CDA heeft in totaal vijf zetels verloren aan lijstverbindingen maar haalde in de onderzochte periode gemiddeld 40 zetels per verkiezing. We relateren de verschuiving daarom aan het totale aantal zetels dat partijen hebben gehaald. Zo kunnen we zien welk deel van de zetels een partij heeft gewonnen dankzij een lijstverbinding en welk deel ze heeft verloren.
We zien in de figuur hierboven dat partijen hier een relatief groot voordeel van hebben: de Protestants-Christelijke RPF en de ouderenpartij AOV hebben beiden één op zes zetels die ze gehaald hebben te danken aan een lijstverbinding. Voor de communistische CPN is het één op de acht, voor de progressief-Christelijke PPR, de Protestants-Christelijke SGP en GPV één op de tien. De ChristenUnie ligt daar net onder. GroenLinks heeft maar één van de 61 zetels die ze ooit heeft gehaald te danken aan een lijstverbinding. De voordelen worden dus gedragen door met name kleine partijen.
De ‘kosten’ worden gedragen door de grote partijen. De grote vier partijen zouden ongeveer 1% groter zijn geweest dan dat ze zijn geweest. Alleen voor de Partij voor de Dieren is de pil erg bitter. Van de 7 zetels die ze in totaal bij de drie laatste verkiezingen gehaald zouden kunnen hebben, heeft ze er één niet gehaald.
Contra-intuïtieve uitslagen
Het idee van lijstverbindingen is curieus omdat het kan leiden tot contra-intuïtieve uitslagen: bij de Europees Parlementsverkiezingen haalde D66 bijna 15.000 meer stemmen dan het CDA, maar het CDA kreeg dank zij een lijstverbindingen met ChristenUnie-SGP één zetel meer. Hetzelfde overkwam de PPR en de CPN bij de verkiezingen van 1977: de communistische CPN had ongeveer 2500 stemmen meer maar haalde toch één zetel minder dan de progressief-Christelijke PPR.
En in 2012, als de Partij voor de Dieren 500 stemmen meer had gehaald in 2012 had de partij de restzetel wel gehaald, maar niet ten koste van GroenLinks. Vanwege de curieuze werking van lijstverbindingen was de zetels weggegaan bij de Partij van de Arbeid. Dit laatste omdat er binnen lijstverbindingen anders met restzetels wordt omgegaan als daarbuiten. Buiten lijstverbindingen worden restzetels verdeeld naar rato van de grootste gemiddelden, een regime dat relatief gunstig is voor grote partijen. Binnen lijstverbindingen worden restzetels verdeeld naar rato van de grootste overschotten een regime dat relatief gunstig is voor kleine partijen.
Grootste overschotten
De enige verdediging van lijstverbindingen die hout snijdt is dat ze zetels van grote partijen die daar relatief weinig voor hoeven in te leveren overplaatsen naar kleine partijen die daar een relatief groot voordeel van hebben. Stel je eens voor dat de PvdA 35 in plaats van 36 zetels in de Tweede Kamer zou hebben, dan zou die fractie misschien een woordvoerder Sport en Dierenwelzijn moeten missen; terwijl voor de ChristenUnie het feit dat ze vijf in plaats van vier Kamerleden hebben ervoor zorgt dat ze aan 20% meer debatten deel kunnen nemen: als ze Carla Dik geen Kamerlid was geweest, had één van de andere vier ChristenUnie Kamerleden milieu, landbouw, energie, infrastructuur én zorg erbij moeten doen.
Lijstverbindingen zouden inderdaad afgeschaft kunnen worden, maar in plaats daarvan zou Nederland ervoor kunnen kiezen om het stelsel van grootste overschotten in te voeren bij alle verkiezingen. Dat geeft kleine partijen -onafhankelijk van of ze nu wel of geen grotere partner kunnen vinden om mee samen te werken- iets meer ruimte in de Tweede Kamer kunnen geven. In de figuur hieronder zijn uitslagen van verkiezingen weergegeven onder het stelsel van grootste gemiddelden vergeleken met het stelsel van grootste overschotten (in beide gevallen zonder lijstverbindingen). Twee eenmansfracties zouden verdubbeld zijn (Boerenpartij in 1977 en Unie 55+ in 1994). Allerlei kleine partijen (RPF, links-socialistische PSP, extreem-rechtse CD, 50Plus, GPV, CPN, SGP) zouden er aanzienlijk op voor uit zijn gegaan. Deze partijen zouden meer bijgedragen kunnen hebben aan het Kamerwerk. Daar staat tegenover dat de grote partijen 2 tot 3% van de zetels minder zouden hebben gehaald.
Zo zou je de zetels een beetje kunnen nivelleren tussen groot en klein.
tjark reininga zegt
het enige argument voor het handhaven van de mogelijkheid een lijstverbinding aan te gaan, is dat daarmee mogelijk meer zetels aan een blok met ‘geestverwanten’ kan toevallen, doordat de combinatie vaker de kiesdeler haalt dan de verbonden partijen afzonderlijk. die machtsvorming zou bij het afschaffen van de lijstverbinding verdwijnen.
of dat jammer is? wellicht.