Voor de tweede keer in twee weken neemt een oppositiepartij afscheid van een zittend Kamerlid en de daaraan verbonden Kamerzetel. En dat nog wel tijdens het parlementair reces. De wijze van deze afsplitsingen verschilt echter flink. Het eerste geval was Femke Merel van Kooten-Arissen, die vorige week uit de Tweede Kamerfractie van de Partij voor de Dieren stapte om als zelfstandig Kamerlid verder te gaan. Daarop is ze door haar partijbestuur geroyeerd als lid van die partij. Het tweede geval is Henk Otten, die afgelopen woensdag door het Forum voor Democratie uit de partij werd gezet, en vervolgens op Twitter reageerde dat hij zijn zetel in de Eerste Kamer zal behouden. Dat hij lid zal blijven van de FvD-fractie in de Eerste Kamer is evenwel zeer onwaarschijnlijk.
Over afsplitsingen is al veel geschreven, ook door wetenschappers in interviews, blogs en boeken. Afsplitsingen zijn politieke partijen een doorn in het oog, maar zonder grondwetswijziging niet te verbieden. De ultieme uitvlucht van een afsplitsing zou bovendien een noodzakelijk tegenwicht zijn tegen de nu al dwingende fractiediscipline.
Maar in deze publicaties is nauwelijks gekeken naar de publieke opinie over afsplitsingen. Het Nationaal Kiezersonderzoek van 2017 biedt een inkijkje in de opvattingen van kiezers hierover.
Tegen afsplitsingen
Twee vragen zijn in dit kader interessant. De meest evident relevante stelling uit het NKO 2017 luidt: “Tweede Kamerleden die uit hun partij stappen, moeten hun zetel teruggeven aan de partij en mogen niet in de Tweede Kamer blijven zitten.” Deze sluit beter aan op de casus Van Kooten-Arissen / PvdD (die immers zelf uit de fractie stapte) dan op de casus Otten / FvD (die uit de partij werd gezet en bovendien in de Eerste Kamer zetelt).
We zien dat onder Nederlandse kiezers grote steun bestaat voor de norm dat afsplitsers hun zetel moeten opgeven.Maar liefst 81% van de Nederlanders steunt die norm, slechts 6% wijst deze expliciet af.
Maar ook tegen fractiediscipline
Een tweede stelling uit het NKO 2017 luidt: “Tweede Kamerleden moeten vrij zijn om te stemmen zoals zij willen, ook als dat afwijkt van anderen in hun partij.” Ook deze sluit beter aan op de casus Van Kooten-Arissen / PvdD (die naar eigen zeggen gemotiveerd werddoor fractiedruk) dan op de casus Otten / FvD (die volgens de eerste het gevolg is van een richtingenstrijd, en volgens de tweede het gevolg is van financieel wangedrag).
Onder Nederlandse kiezers bestaat eveneens grote steun voor stemmen zonder fractiediscipline: 64% is het eens met de stelling; 11% wijst deze af.
Geen dilemma
Ruime meerderheden van de bevolking zijn dus tegen fractiediscipline en tegen afsplitsingen. Sterker nog, op individueel niveau zien we eveneens een positieve correlatie. Dat wil zeggen dat kiezers die bovenmatig tegenstander zijn van fractiediscipline vaker ook bovenmatig tegenstander zijn van afsplitsingen – en vice versa. Deze samenhang is niet sterk, maar blijkbaar worden de twee opvattingen door veel kiezers niet beschouwd als een dilemma.
Dat is overigens niet onterecht: de hoge mate van fractiediscipline in Nederland is ten dele ingegeven door een politieke cultuur en mediaomgeving die niet vanzelfsprekend hoeven te zijn.
PvdD- en FvD-sympathisanten
Hoe zit dit onder PvdD- en FvD-sympathisanten? In het NKO van 2017 is het aantal daadwerkelijke stemmers op die partijen relatief klein. Daarom onderscheid ik hier groepen kiezers op basis van de door henzelf gerapporteerde kans dat ze in de toekomst ooit op respectievelijk PvdD en FvD zullen stemmen. Die kans kan laag zijn (score 1 tot 4), middelmatig (5 of 6) of hoog (7 tot 10).
Potentiële kiezers van de Partij van de Dieren wijken niet wezenlijk af van het nationale gemiddelde in hun steun voor beide stellingen. Dat geldt wel voor potentiële kiezers van het Forum voor Democratie. Zij zijn zowel stelliger tegen fractiediscipline als stelliger tegen afsplitsingen.
Alleen al om begrip op te wekken voor het behoud van zijn Kamerzetel na zijn royement van het FvD doet Henk Otten er daarom verstandig aan zijn onenigheid met het FvD-bestuur te framen als een richtingenstrijd.
De afsplitsing an sich is prima zonder grondwetswijziging te verbieden. Het reglement van orde gaat immers over hoe de fracties gevormd worden.
In Spanje en Italië vormen afsplitsers geen nieuwe fractie, maar vormen ze met eventueel andere afgesplitsten en leden van kleine partijen die de fractiedrempel niet gehaald hebben, de zogenoemde ‘gemengde fractie’.
Goed artikel, slechts een maar. Jammer dat het huidige grondwet artikel, “individueel gekozen leden, zonder last en ruggespraak” er niet bij vermeld is.
vriendelijke groet, Hans van Bakel.
Dat blijft een mooie bepaling, inderdaad. Maar ‘en ruggespraak’ is in 1983 geschrapt uit de grondwet.
Het is uiteraard absurd dat leden van de Tweede Kamer die het ‘bij nader inzien’ toch niet eens zijn met het gedachtegoed van de partij waar ze ooit maar al te graag graag kandidaat voor wilden zijn, de zetel met conflicterende ideeën bezet blijven houden. DENK (vooral niet) is ook zo’n gedrocht. Het is hoog tijd dat hier d.m.v. een wetswijziging een einde aan wordt gemaakt.
Het is uiteraard absurd dat fracties in de Tweede Kamer die het bij nader inzien niet eens zijn met het gedachtegoed van een van de fractieleden die ze eens maar al te graag als kandidaat wilden hebben, weigeren deze door de Nederlandse bevolking gekozen parlementariër hiervoor de ruimte te geven. Hier helpt helaas geen wetgeving tegen.
Als we met z’n allen vinden dat zetelroof niet is toegestaan, waarom hebben we dan eigenlijk nog een parlement met zetels? Veel parlementsleden zijn gewoon stemvee, die tot laat aan de bar van de tweede kamer blijven hangen voor het geval dat er nog een stemming komt.
Kunnen we niet gewoon elke partij één stem geven, die weegt naar rato van de verkiezingsuitslag? Scheelt een hoop nutteloos gedoe, en het resultaat is eigenlijk hetzelfde, want het gros van de Nederlander stemt op een partij, niet op een persoon.
We zijn dan ook meteen van al dat restzetel gedoe af. Je kunt de weging van de stemmen zo nauwkeurig maken als je zelf wilt. Dus als een partij 31,23475% van de stemmen krijgt, dan telt de stem van deze partij voor 31.23475% in het totale besluit.