Na 20 jaar heerschappij trad de Algerijnse dictator laziz Bouteflika op 2 april af. Als gevolg van wekenlange protesten verloor hij de steun van het leger en werd hij gedwongen een stap terug te zetten. Deze gebeurtenissen lijken een echo van de ‘Arabische Lente’ die zeven jaar geleden de politiek in het Midden-Oosten en Noord-Afrika (‘Midden-Oosten’) op haar grondvesten deed daveren. Wat suggereren de gebeurtenissen van toen voor Algerije, haar politiek bestel en democratische waarden, zoals tolerantie en gendergelijkheid?
Algerije is (niet) anders
In februari kondigde Bouteflika – die na een beroerte in 2013 nauwelijks meer in het openbaar gezien werd – aan zich opnieuw verkiesbaar te stellen voor de Algerijnse presidentsverkiezingen van april dit jaar. Ofwel: hij kondigde aan opnieuw vijf jaar president te zijn. Dit leidde tot miljoenenprotesten en stakingen. Steeds meer politici – ook uit Bouteflika’s eigen gelederen – sloten zich aan bij de aanhoudende protesten. Uiteindelijk beloofde de president niet mee te doen met de verkiezingen, en na verdere druk trad hij af. Maar de protesten gaan door: meer regeringswijzigingen en veranderingen worden geëist.
Deze gebeurtenissen in Algerije vertonen duidelijke gelijkenis met de opstanden die eind 2011 in Tunesië startten en zich verspreidde over zo’n beetje het gehele Midden-Oosten. Hoewel het startpunt gelijkaardig was, hadden ze verschillende consequenties in verschillende landen. Jemen en Syrië stortten bijvoorbeeld in burgeroorlog, maar in Tunesië stabiliseerde zich een redelijk functionerende democratie, en na een kortstondige electorale machtsovername van islamisten in Egypte kwam dat land weer onder gezag van het leger staat.
De types dictatuur, de bevolkingssamenstelling, en het soort sociale bewegingen variëren sterk in het Midden-Oosten en dat leidt tot unieke configuraties. Zo is ook Algerije weer net anders. Dit betekent echter niet dat er geen patronen te zien waren. En juist die patronen helpen nu om realistische inschattingen te maken van de Algerijnse toekomst.
Democratie of islamisme?
De analyse van Brownlee, Masoud en Reynolds van de Arabische Lente liet zien dat er eigenlijk alleen een echte regimeverandering gebeurde als er (1) geen koninklijke familie was die de sleutelposities in een land controleerde of (2) geen regering was die niet met forse olie-inkomsten de bevolking tevreden kon houden of onderdrukken.[ Het is vooral de factor olie die nu het Algerijnse regime in de problemen bracht: met fors gekelderde olieprijzen was ze stevig onthand.
Een potentiële regimeverandering behoort dus zeker tot de mogelijkheden, maar dat betekent echter nog geen (blijvende) democratisering. Zoals ik eerder al noemde, greep het leger in Egypte bijvoorbeeld in toen Islamisten de verkiezingen wonnen en dit is ook exact wat eerder gebeurde in Algerije toen in 1991 de Islamistische FIS de verkiezingen won. Het leger ziet zich als bewaker van de orde (lees: belangen van een elite). Als er al echte vrije verkiezingen komen is het maar de vraag of de legerleiding (en de internationale politiek) een ongewenste uitslag accepteert. Een voortdurende (militaire) dictatuur is waarschijnlijker, maar dan met wat initiële democratisering die de kracht van de protestbeweging vermindert.
De bevolking ontwaakt?
Maar hebben de protesten de democratische vlam onder de bevolking opnieuw aangewakkerd dan? Publieke-opinieonderzoek suggereert het tegenovergestelde.[1] Na de ‘Arabische Lente’ nam de wens voor democratie niet toe. In sommige landen daalde deze zelfs: waar de protesten fors waren, de regimes tekenen van institutionele democratisering lieten zien, maar er toch geen democratie kwam raakten mensen teleurgesteld in het idee democratie. De mogelijke stapjes ‘richting democratie’ die het leger toelaat zullen dan vooral de honger naar democratie verminderen.
En juist als de politieke leiders na deze ‘democratisering’ hun beloften niet inlossen schaadt dit ook het vertrouwen in de politiek en instituties schaadt. Bovendien, als de nieuwe (misdragende) politici via vrije verkiezingen gekozen zijn, dan schaadt dit ook het vertrouwen in de gewone medemens. Een scenario dat voor Algerije het meest waarschijnlijk lijkt.
Hoewel het onderzoek dus een grimmig beeld schetst voor Algerije, is het goed ons te realiseren dat juist een gebrek aan vertrouwen de legitimiteit van het regime ondermijnt en daarmee een bodem legt voor latere omwentelingen. De vorm daarvan kan wel verschillen, zoals de divergentie tussen de omwentelingen in Jemen en Tunesië illustreert. In de religieus verdeelde landen is na een machtsvacuüm een burgeroorlog niet onwaarschijnlijk. Bovendien toont publiek-opinie onderzoek4 dat in het hele Midden-Oosten de etno-religieuze tolerantie daalde na de opstanden en de ontstane conflicten in Jemen, Libië en Syrië.
Aan de ene kant is Algerije zelf religieus vrij homogeen, waardoor een burgeroorlog niet direct op de loer ligt. Aan de andere kant triggerde de legercoup in 1991 juist wel een burgeroorlog in het land. Nadat de Islamisten de verkiezingen wonnen, maar deze winst werd hen afgenomen door het leger. Dit accepteerden ze niet en een burgeroorlog tussen leger en de Islamisten volgde. Juist deze achtergrond lijkt voor nu vooral de kans te vergroten dat in eventuele verkiezingen onder auspiciën van het leger Islamistische partijen beperkte kansen krijgen.
7 jaar later
De belangrijkste les van de Arabische lente is dat de
huidige protesten en het aftreden van Bouteflika geenszins betekenen dat er
morgen of over weer zeven jaar een democratie gevestigd is in Algerije. Die
kans is miniem. Maar niet onmogelijk. De legerleiding heeft de sleutel in
handen en over het algemeen winnen daarbij orde en elitebelang het van
democratisering. Tegelijkertijd kunnen de huidige protesten wel degelijk
bijdragen aan de verdere ondermijning van autoritaire politiek.
Foto by Magharebia, license
[1] Spierings, N. (2018). ‘Democratic Disillusionment? Desire for Democracy after the Arab Uprisings’. Working paper, Radboud University Nijmegen.
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.