Ruim 30 jaar geleden, in 1991, karakteriseerde de politicoloog Gladdish de Nederlandse politiek als ‘besturen vanuit het centrum’. In belangrijke mate kwam dit door de sterke middelpuntvliedende krachten van het partijstelsel. En dit was weer een gevolg van de decennialange sleutelpositie van de christendemocraten: sinds het eind van de Eerste Wereldoorlog was er geen kabinet geweest zonder het CDA en de daarin opgegane partijen.
Het staat buiten kuif dat het Nederlandse politieke landschap anno 2023 fundamenteel verschilt van dat van 1991. Desondanks is de karakterisering van de Nederlandse politiek als ‘besturen vanuit het centrum’ nog altijd treffend, zo betogen wij in een recente publicatie. Ondanks de vele veranderingen is er opvallend weinig veranderd in de manier van regeren, via het centrum. Wel is dat centrum door de tijd heen meer naar centrumrechts opgeschoven, vooral door de prominentere rol van de VVD.
Het effect van de jarenlange sleutelpositie van het CDA
Wanneer er vandaag de dag over ‘de grote drie’ wordt gesproken, gaat het niet over deze combinatie van partijen. Maar van oudsher werd met ‘de grote drie’ die partijen bedoeld die de premier leverden sinds de Tweede Wereldoorlog: het CDA, de PvdA en de VVD. In de jaren tachtig van de vorige eeuw werden de PvdA en de VVD door de sleutelpositie van het CDA gedwongen naar het midden te bewegen om (weer) in de regering te komen. Interessant genoeg faciliteerde dit ook de ‘paarse’ coalities van PvdA, VVD en D66 tussen 1994 en 2002. Ook zonder deelname van het CDA continueerden, en wellicht zelfs versterkten, de paarse kabinetten het ‘besturen vanuit het centrum’ in deze periode. Tot 2002 werd de Nederlandse politiek dus gekenmerkt door sterke middelpuntvliedende krachten.
Tabel 1. Veranderingen in het Nederlandse partijsysteem sinds 1981
Verkiezingsjaar | Systeem-polarisatie (% stemmen anti-establishment partijen)a, 1 | Fragmentatie (effectief aantal partijen)a | Aantal partijen in Tweede Kamerb | % stemmen PvdA, CDA, VVDb | Party system closurea |
1981 | 11.7 | 4.3 | 10 | 76 | 91.7 |
1982 | 12.8 | 4 | 12 | 83 | 91.23 |
1986 | 8.4 | 3.5 | 9 | 85 | 91.82 |
1989 | 10.2 | 3.8 | 9 | 81.8 | 91.69 |
1994 | 17.9 | 5.4 | 12 | 66.2 | 91.77 |
1998 | 18.1 | 4.8 | 9 | 72.1 | 92.23 |
2002 | 35.8 | 5.8 | 10 | 58.4 | 92.14 |
2003 | 22 | 4.7 | 9 | 73.8 | 91.94 |
2006 | 31.5 | 5.5 | 10 | 62.4 | 92.15 |
2010 | 35 | 6.7 | 10 | 55.5 | 91.63 |
2012 | 26.5 | 5.7 | 10 | 59.9 | 91.36 |
2017 | 39.3 | 8.1 | 13 | 39.7 | 91.52 |
2021 | 35.7 | 8.5 | 17 | 37.1 | 91.88 |
De Fortuynrevolte
De verkiezingen van 2002 waren baanbrekend vanwege de plotselinge doorbraak van de Lijst Pim Fortuyn (LPF). Deze doorbraak volgde na een turbulente verkiezingscampagne waarin de moord op Pim Fortuyn – negen dagen voor de verkiezingen – het begin markeerde van roeriger tijden in de Nederlandse politiek. Een manier om de ontwikkelingen sindsdien weer te geven, is via de zogenoemde maatstaf voor partijstelselpolarisatie van Casal Bértoa (2022). Dit wordt gemeten aan de hand van de electorale steun voor zogenoemde anti-establishment partijen,1 waarbij geldt: hoe hoger de score, hoe groter de polarisatie in het partijstelsel. Zoals Tabel 1 laat zien, is de partijstelselpolarisatie bijna verdubbeld tussen de verkiezingen in 1998 en die in 2002, van ongeveer 18% naar 36%, en is sindsdien niet teruggekeerd naar het vorige niveau. Tabel 1 geeft ook het niveau van fragmentatie weer, gemeten aan de hand van het effectief aantal partijen (zie dit SRV-blog). Hierbij valt vooral de sterke stijging tussen 2012 en 2017 op.
(Veel) meer partijen en tanende invloed van ‘de grote drie’
De toegenomen fragmentatie in het Nederlandse partijstelsel weerspiegelt twee, deels verschillende trends (zie Tabel 1): (1) de ook absolute toename van het aantal partijen in de Tweede Kamer sinds 2012; (2) de aanzienlijke daling in het percentage stemmen voor ‘ de grote drie’ (PvdA, CDA en VVD). Wat betreft deze tweede trend: hoewel het aandeel stemmen voor ‘ de grote drie’ aanzienlijk daalde tot <60% bij de 2002-verkiezingen, steeg dit aandeel bij de 2003-verkiezingen weer tot >70%. Dit aandeel nam af tot ongeveer 60% bij de 2012-verkiezingen en kelderde vervolgens tot <40% bij de 2021-verkiezingen. Deze ontwikkeling is vooral het gevolg van de afname in stemmen voor de PvdA en de geleidelijke neergang van het CDA.
Ongeacht welke indicator hiervoor wordt gebruikt, is het Nederlandse partijstelsel sinds Gladdish’ uitspraak over ‘besturen vanuit het centrum’ ingrijpend veranderd. Dit betekent echter niet dat ook de wijze van regeren in Nederland veranderd is. Hier is juist vooral continuïteit zichtbaar, zo betogen we.
Meer partijen in de coalitie
Het wellicht meest zichtbare effect van het veranderde partijstelsel op regeringsformatie is de toename van het aantal coalitiepartners. Waar in de jaren 1980 regeringen bestonden uit twee partijen, nam dit toe tot doorgaans drie partijen van 1994 tot 2017, tot vierpartijen coalities nu.
Maar vooral veel continuïteit en voorspelbaarheid
Wat betreft welke partijen deelnemen aan de regering is de continuïteit echter opmerkelijk. Ondanks de sterke toename van het aantal partijen in de Tweede Kamer wist slechts één partij zich te vestigen als nieuwe regeringspartij: de ChristenUnie, een partij in het politieke centrum. Wat veranderde is dat de VVD de positie heeft verworven als grootste partij. Dit betekende in de praktijk dat de VVD de dominante actor was bij de vorming van de afgelopen kabinetten, waardoor de Nederlandse regeringen inhoudelijk wat naar (centrum)rechts opschoven.
De maat party system closure – ontwikkeld door Casal Bértoa en Enyedi (2021) op basis van een idee van Peter Mair – geeft weer hoe stabiel en voorspelbaar regeringscoalities zijn. Hoe hoger de score op een schaal van 0 tot 100, hoe meer gesloten het partijstelsel is. De Nederlandse cijfers in Tabel 1 zijn zeer stabiel, wat een indicatie is van een hoge mate van voorspelbaarheid van de coalities (ondanks de soms zeer lange duur van de formatie). Het contrast tussen het turbulente Nederlandse partijstelsel en de stabiele patronen van coalitievorming rond het centrum is opmerkelijk.
Met de komst van Nieuw Sociaal Contract, de GroenLinks-PvdA samenwerking en de opkomst van BBB is het waarschijnlijk dat het Nederlandse partijstelsel na de komende verkiezingen wat minder gesloten wordt. Wat betreft het ‘besturen vanuit het centrum’ verwachten wij echter voortzetting van de continuïteit.
1 Welke partijen gelden als anti-establishment? Hiervoor gebruikt Casal Bértoa (2022) drie criteria: (1) de partij ziet zichzelf als een uitdager van de partijen die onderdeel zijn van het politieke establishment; (2) de partij stelt dat er een fundamenteel onderscheid is tussen het politieke establishment en het volk (hetgeen impliceert dat alle partijen in het establishment in feite hetzelfde zijn, ongeacht of ze deel uitmaken van de regering of de oppositie); en (3) de partij is het oneens met de status quo van zowel belangrijke beleidsonderwerpen als het politiek systeem zelf. Bij de 2021-verkiezingen in de Tweede Kamer verkozen partijen zijn: PVV, Partij voor de Dieren, SP, SGP, JA21 en Forum voor Democratie.
Afbeelding: Bron
Ronald Heijman zegt
We leven, naar nederlandse maatstaven, in een tijd van (potentieel) grote politieke veranderingen, maar vooral, en wellicht ook daardoor, in grote verwarring:
. De van oudsher grote politieke partijen zijn kleiner geworden; PvdA en CDA zelfs geminimaliseerd. D66 heeft 2/3 aanhang verloren in 2 jaar tijd. De combinatie PvdA/GL weet niet de verwachte groei te realiseren. Hun waarden en meerwaarde zijn kennelijk niet meer geloofwaardig genoeg, geven geen geloofwaardige oplossingen voor de grote problemen. Ook al bieden hun programma’s daarop wel uitzicht.
. Nieuwe partijen met snel opgebouwde omvang hebben kennelijk een leemte weten te vullen: NSC: vertrouwen en zekerheid door 1 goeroe, BBB: anti vooruitgangs vertegenwoordigers van het platte land. In hoeverre zij concrete oplossingen aandragen is zeer onduidelijk.
. Nieuwe kleine partijen met brede meerwaarde groeien, zoals Partij voor de Dieren en Volt. Zij hebben echter nooit bewezen de grote problemen te kunnen oplossen en zijn daarvoor ook te klein.
. Oude kleine partijen stagneren reeds lang, en zijn obsoleet geworden, zoals SP, SGP en CU. Zij hebben lang genoeg de tijd gehad concreet hun oplossend vermogen duidelijk te maken, maar zijn daarin kennelijk niet geloofwaardig.
. De relatief grote PVV heeft zich door onfatsoelijk gedrag en houding, jarenlang onacceptabel gemaakt om mee te regeren. Van de ene op de andere dag, verandert Wilders in een cooperatieve, spinnende poes, en ziet kans om kieren van deuren open te zetten en zich te positioneren als fatsoenlijk sluitstuk voor een regering via rechts.
. De VVD als dominante partij in de laatste decennia, wordt, samen met CDA, gezien als veroorzakers van de grote problemen waarin Nederland is vastgelopen, maar wordt waarschijnlijk de grootste partij. Zonder uitzicht op oplossingen.
Nederland is in grote verwarring, en krijgt waarschijnlijk een regering die het achteraf niet gewenst heeft, en die de grote problemen niet kan en gaat oplossen. Voor niemand bevredigend, behalve voor de huidige minderheid van tevredenen.