Sigrid Kaag presenteerde zich het afgelopen weekend als kandidaat voor het leiderschap van D66. Zij voegde daaraan toe dat “als je meedoet, je ook voor het hoogste ambt [moet] gaan.” en dus ook kandidaat-premier was. In de Peilingwijzer staat D66 meer dan 30 zetels achter op de VVD. Natuurlijk, peilingen kunnen nog alle kanten opgaan, maar de kans dat D66 de grootste partij wordt, is klein. En daarmee ook de kans dat Kaag premier wordt.
In die laatste zin zit een belangrijke aanname, namelijk dat de grootste coalitiepartij de premier levert. Dat is slechts een gebruik in Nederland en geen wet; historisch gezien is het bovendien een vrij recente conventie. Sinds 1918 waren slechts zeven van de tien premiers afkomstig uit de grootste coalitiepartij. Hoe is die regel ontstaan en waarom?
De grootste coalitiepartij levert de premier
Als we kijken naar de lijst van premiers dan is er een breuk zichtbaar in 1973. Sinds Den Uyl zijn alle premiers afkomstig uit de grootste coalitiepartij. Den Uyl maakte de machtsvraag inzet van de verkiezingen. Hij presenteerde een schaduwkabinet onder zijn leiding dat de macht zou overnemen als de progressieven een meerderheid kregen.
Zo ver kwam het niet. De rommelige formatie van 1972-73 leverde een staatkundig curieuze constructie op. Het parlement was deels een normaal parlementair kabinet: de progressieve partijen, PvdA, D66 en PPR, committeerden zich volledig aan het kabinet. De ARP en de KVP tolereerden het kabinet maar hun ministers werden op persoonlijke titel benoemd en de partijen committeerden zich niet aan een regeerakkoord. Maar de norm dat de politiek leider van de grootste coalitiepartij de premier zou leveren, was hiermee gezet.
De verkiezingen voor de Tweede Kamer worden sindsdien sterk geframed door politieke partijen en de media als een strijd om het premierschap. Lubbers vroeg de kiezers expliciet of hij zijn karwei als premier mocht afmaken. Zeker in de laatste 20 jaar vallen leider zijn van een partij en kandidaat voor het premierschap steeds meer samen. Omroepen organiseren debatten tussen lijsttrekkers als kandidaat-premiers en politici gaan hier gretig op in. Een uitzondering hierop is Wouter Bos die in 2003 expliciet Job Cohen als zijn kandidaat-premier presenteerde. Maar in 2006 ging Bos wél direct het debat aan met Balkenende als kandidaat-premier. Sybrand Buma, Alexander Pechtold, Geert Wilders, Jesse Klaver, Jan Marijnissen meldden zich allemaal aan als kandidaat-premier.
Dat Kaag zichzelf als kandidaat-premier presenteert, is in die zin helemaal logisch. Wil je in het huidige tijdsgewricht serieus genomen worden bij de verkiezingen als leider van een middelgrote partij dan moet je jezelf presenteren als kandidaat-premier.
Het premierschap als rodeo-stier
Voor 1973 was dit echter helemaal niet het gebruik. In de periode 1918-1973 was slechts de helft (52%) van de premiers afkomstig uit de grootste coalitiepartij.
Gedurende het interbellum werd slechts vier van de tien kabinetten geleid door iemand die afkomstig was uit de grootste coalitiepartij. Dat heeft alles te maken met de politieke omstandigheden van de jaren ’20 en ’30. De drie confessionele partijen (ARP, CHU en RKSP) vormden toen bijna altijd het kabinet (of de kern daarvan). De RKSP was veel groter dan de ARP en de CHU, maar toch leverde zij niet altijd de premier.
Die formaties gingen niet gemakkelijk omdat de drie confessionele partijen inhoudelijk steeds verder uit elkaar kwamen te staan, zowel waar het ging om vragen rond de nationale identiteit als de economische ordening. Het werd lastig voor de partijen een kabinet te vormen met een gezamenlijk programma.
Formeren leek daarmee op zo’n rodeo-stier op de kermis. De formatie verliep iets anders dan nu: er waren geen verkenners of informateurs, de koningin benoemde een formateur die meteen ging proberen een kabinet te vormen. Wie het uiteindelijk vol hield om de betrokken partijen bij elkaar te krijgen, kon premier worden. Dus wisselden premiers van de RKSP, de CHU en de ARP elkaar af.
Het opvallende daarbij is dat bij de Katholieken niet de politiek leider, Wiel Nolens, premier werd. Nolens was een priester en hij vond het zelf onwenselijk om als priester premier te worden. ARP-leider Colijn was juist wel expliciet leider van de ARP en van verschillende kabinetten. Hij vond dat Nederland in die periode juist écht politiek leiderschap nodig had. Hij deed dit slechts één keer als de leider van de grootste partij in de coalitie: het kabinet Colijn V maar dat kabinet werd al na 2 dagen werd weggestemd door de Tweede Kamer.
De periode van de Tweede Wereldoorlog laten we hier buiten beschouwing omdat de Tweede Kamer toen niet functioneerde. De toenmalige premier Gerbrandy was lid van de ARP, niet de grootste coalitiepartij als we zouden kijken naar de in 1937 gekozen Tweede Kamer.
Het premierschap als pion
Tussen 1946 en 1973 werden ongeveer zes van de tien kabinetten geleid door iemand uit de grootste coalitiepartij: Drees, bijvoorbeeld, werd in 1948 premier terwijl de PvdA 5 zetels kleiner was dan de KVP. De KVP zag af van het premierschap toen de PvdA in ruil daarvoor accepteerde dat de CHU en VVD tot het kabinet toetreden. Het premierschap was toen slechts een pionnetje in het grotere spel van de formatie. Bij de verkiezingen van 1952 werd de PvdA wél groter dan de KVP en werd Drees dus wel zowel leider van de grootste partij als premier van Nederland.
In de 14 jaar die daarop volgden was de premier wel afkomstig uit de grootste partij. In 1966 kwam aan deze lijn een einde en werd Jelle Zijlstra (ARP) premier van een rompkabinet nadat twee verschillende kabinetten waren gevallen. De laatste echte uitzondering is dat de ARP’er “Mooie” Barend Biesheuvel in 1971 premier werd, terwijl de KVP de grootste partij in de coalitie was. In 1967 werd Biesheuvel al naar voren geschoven als kandidaat-premier door Zijlstra, maar werd hij door de VVD gevetood, niet vanwege zijn partijlidmaatschap maar vanwege oude kinnesinne uit de periode Marijnen en Cals. Toen de persoonlijke relaties verbeterd waren, waren er geen bezwaren meer tegen Biesheuvel en kon hij in 1971 aan de slag.
Opnieuw is opvallend dat de katholieke premiers – Beel, De Quay, Marijnen, Cals en De Jong – niet de politiek leiders van de KVP waren. Dat waren Carl Romme (tussen 1946 en 1961) en Nortbert Schmelzer (tussen 1963 en 1971). Zij lieten, net als Nolens, het premierschap aan zich voorbijgaan, omdat zij vanuit de Tweede Kamer een veel invloedrijkere positie hadden. Het partijleiderschap van de machtigste partij en het premierschap vielen in die tijd niet samen.
Kaag kandidaat-premier
Dat Kaag haar kandidatuur voor het leiderschap van D66 verbindt aan de kandidatuur voor het premierschap is in het huidige tijdsgewricht niet meer dan logisch: kandidaat-premier zijn en partijleider vallen steeds meer samen.
Of het verbinden van het politiek leiderschap en kandidaat-premierschap de enige mogelijke manier is om tot een premier te komen of een wenselijk model daarvoor is een tweede. Tussen 1918 en 1973 waren de premier en de politiek leider van de grootste coalitiepartij slechts zes jaar dezelfde persoon.
De relatie tussen de uitslag van de Tweede Kamerverkiezingen en het premierschap geeft duidelijkheid aan de kiezer. We weten wat er waarschijnlijk gaat gebeuren als we en masse op Mark Rutte of Sigrid Kaag stemmen. Dat beoogde Den Uyl ook toen hij samen met de progressieve partijen een schaduwkabinet vormde. Nederlandse kiezers hebben voor hun gevoel zelfs nu nog weinig grip op de formatie, laat onderzoek voor de commissie Remkes zien.
Tegelijkertijd is het vermengen van de verkiezing van de Tweede Kamer en de vraag wie er premier moet worden onwenselijk omdat hiermee de rol van de Tweede Kamer als volksvertegenwoordiging en de rol van verkiezingen als belangrijk moment voor democratische representatie ondersneeuwen.
R. Heijman zegt
Een goed historisch overzicht van premierschappen, maar geeft geen analyse van de stelling van Kaag.
De achtergrond van haar stelling zou kunnen zijn:
– Kaag heeft als een van de weinige politici een lange termijn visie en – strategie. Ze gaat in de tijd bouwen aan haar positie om op enig moment premier te worden.
– haar doelstelling is verder om van D66 op termijn weer een dominante partij te maken
– zij streeft ernaar om een groot deel van de vrouwen in NL aan haar te binden, een veel niet conservatieve mannen
– Kaag is als geen ander in staat om partijen en mensen te binden, en kan tegengestelde belangen overbruggen. Ze heeft dat in de meest moeilijk denkbare internationale situaties volop bewezen
– Kaag heeft de NL politici leren kennen, haar conclusie: de meeste zijn relatief zwak, zij is veel sterker
– ze is ook de enige die Marc Rutte aankan en kan overvleugelen
– Kaag zal inzetten op een brede coalitie van progressieve- en midden partijen. Dit om populisten en extreem rechts de wind uit de zeilen te nemen. Zij is de enige die dat succesvol kan
– Kaag zal een andere, menselijke, maatschappelijke, meer vertrouwenwekkende politiek voeren, zonder haantjesgedrag.
– Nederland zal onder Kaag meer politieke rust krijgen, waar veel mensen naar snakken.
– Kaag zal een groot deel van het electoraat aanspreken, als men haar leert kennen.
– Haar ministerschap was een stageplek, om van daaruit door te stoten naar het premierschap.
– ze zal voor alle goedwillende politici de ideale premier zijn, bij wie zij zich graag aansluiten