Op 93-jarige leeftijd overleed vorige week prof.dr. Andries Hoogerwerf. Zonder twijfel was Hoogerwerf (1931-2024) één van de meest invloedrijke Nederlandse politicologen. Hij was de eerste afgestudeerde politicoloog aan de Vrije Universiteit (VU) (1960 cum laude), waar hij promoveerde (1964) en als lector werkte (tot 1969). Tussen 1969 en 1975 was hij hoogleraar Politicologie aan de Katholieke Universiteit Nijmegen, alvorens hoogleraar Beleidsprocessen in het Openbaar Bestuur te worden aan de Universiteit Twente (1975-1993). Hoogerwerf heeft bijna 30 boeken op zijn naam staan, waaronder het wellicht bestverkochte Nederlandstalige boek in de Politicologie: Overheidsbeleid. Hoogerwerf was lid van de KNAW (1991–) en mocht veel andere prijzen en onderscheidingen in ontvangst nemen, waaronder de L.P. van de Spiegelprijs van de Vereniging voor Bestuurskunde (2013).
Op 4 februari 2015 had ik het grote genoegen hem bij hem thuis te spreken over zijn drijfveren, zijn kijk op de ontwikkeling van de politicologie, en zijn waardering voor maar ook kritische kanttekeningen bij de hedendaagse beoefening van de politicologie. Dit interview verscheen in 2015 in de bundel Politicologie in Nederland: Van Politisering naar Professionalisering, onder redactie van Rudy Andeweg en mijzelf, die verscheen ter gelegenheid van het 65 jaar bestaan van de Nederlandse Kring voor de Wetenschap der Politiek. In verband met het overlijden van Andries Hoogerwerf op 26 maart 2024 herplaatsen we het interview hier.
DRIJFVEREN DOOR DE TIJD
Voordat je* politicoloog werd, werkte je 12 jaar als journalist. Waarom de overstap naar de Politicologie?
‘De interesse voor de politiek heb ik van huis uit meegekregen—een antirevolutionair milieu—en deze interesse versterkte met de jaren. Op de HBS voerden we veel politieke discussies en ontdekte ik van schrijven te houden, vandaar de keuze voor de journalistiek. In mijn journalistieke periode (1948-1960) kreeg ik de behoefte om dieper te graven. Ik haalde de Akte Staatsinrichting MO (Recht en Parlementaire Geschiedenis) en de examinerende hoogleraar adviseerde me om Rechten te gaan studeren. Mijn hoofdredacteur—Evert Diemer—vond dat niet zo’n goed idee—er waren al zoveel juristen (waaronder hijzelf)—en raadde me aan om Politieke en Sociale Wetenschappen in Amsterdam (UvA) te gaan studeren. Ik heb daar een jaar ingeschreven gestaan maar de intensiviteit van de studie ging niet samen met mijn werk als redacteur. Toen er een nieuwe opleiding Politicologie aan de VU werd gestart, met zes eerstejaars, ben ik dan ook overgestapt. Ik combineerde dat met mijn baan op de nachtredactie van Trouw: tussen 18.00 en 01.00 redacteur en dan om 9.00 weer in de collegebanken’.
Ook altijd al geïnteresseerd in wetenschap?
‘Mijn eerste moment van wetenschappelijke ontroering was op de HBS bij de bespreking van het periodiek systeem van de elementen. Het orde scheppen in de chaos sprak me zeer aan. Dat is ook mijn ambitie geweest voor de Politicologie, bijvoorbeeld door het ontwikkelen van een algemeen aanvaard begrippenapparaat. In de beleidswetenschap is dit redelijk goed gelukt; in de politicologie minder’.
Wat was je drijfveer?
‘Ik heb er altijd naar gestreefd om de aanwezige kennis aan te vullen, bijvoorbeeld met het kiezersonderzoek en het beleidsonderzoek. Ook wilde ik aansluiten bij de politieke actualiteit. Dit laatste wordt duidelijk uit de titels van mijn oraties, zoals ‘De geachte afgevaardigde’ (openbare les VU 1968) en ‘Het verval van de politiek’ (afscheidsrede UT, 1993). En uit de titels van mijn boeken, zoals Haat tegen Minderheden (2011) en Wegwijzers voor Politici (2004)’.
Was je helemaal vrij in je onderwerpskeuze?
‘Nee. Ik werd ook gedreven door wat er op mijn pad kwam. Bijvoorbeeld als student-enquêteur in het Nieuwer Amstelonderzoek (1956), bedacht door Jelle Jan de Jong. Voor mijn proefschrift heb ik een enquête gedaan onder 900 respondenten in Delft van verschillende kerkgenootschappen om iets over de relatie tussen protestantisme en progressiviteit—de titel van mijn proefschrift—te kunnen zeggen. Na mijn promotie, als medewerker bij Kuypers aan de VU, stelde hij voor een landelijke enquête onder kiezers te doen. Dit was ‘De Nederlandse Kiezers in 1967’, een dusdanig opzienbarend onderzoek dat Het Parool er mee opende’.
Was ‘De Nederlandse Kiezers in 1967’ de blauwdruk voor het Nederlandse Kiezersonderzoek (NKO) dat sinds 1972 wordt gehouden?
‘Niet echt. ‘De Nederlandse Kiezers in 1967’ was opgezet volgens Kuypers’ zogenaamde finale methode. Hierin gaat alles over de relatie tussen doeleinden en middelen (stem uitbrengen is iets met een doel) en de vragen waren daarop geijkt. Deze methode wijkt af van het NKO maar ook van wat ze bijvoorbeeld in de Amerikaanse kiesonderzoeken deden. Over de Amerikaanse politicologie heb ik veel geleerd toen ik na mijn promotie vier maanden in de Verenigde Staten zat en heb kunnen spreken met coryfeeën als Angus Campbell, David Easton en Gabriel Almond. De belangrijkste les uit die gesprekken was dat de empirische politicologie veel beloften behelsde. Maar ik vond het wel belangrijk dat het ook echt politicologisch bleef—sommige Amerikanen zaten soms wat te veel in de hoek van de psychologen’.
Wat zie je als je mooiste bijdrage aan het vakgebied?
‘Politiek als evenwichtskunst (1995 en 2003) was een synthese van wat ik eerder gedacht en geschreven heb; het eerste boek na mijn emeritaat. Misschien niet mijn beste boek, maar wel een belangrijk boek omdat het in dilemma’s opgezet is (overheid—markt bijvoorbeeld). Dit was ook echt een boek dat ik pas tijdens mijn emeritaat kon schrijven; toen had ik de tijd en de rust om een dergelijke overzichtsstudie te schrijven en in kaart te brengen waar de interessante vragen liggen.
Mijn meest geliefde werk voor mijzelf is De Onweerstaanbare Gelijkheid (2001)waarin ik meer dan 50 denkers over gelijkheid sinds Aristoteles op een rijtje zet. Ik ben van oudsher geobsedeerd door het gelijkheidsdenken. Niet in de zin dat iedereen evenveel moet hebben, maar op Aristoteles’ manier. Aristoteles stelt dat de politiek gaat over gerechtigheid. Maar over gerechtigheid kun je niet praten zonder het over gelijkheid te hebben. En gelijkheid heeft weer te maken met het verdelingsvraagstuk. Volgens Aristoteles staat het doel van de verdeling centraal. Zo moet de mooiste fluit naar de beste fluitspeler omdat je zo tot het beste fluitspel komt. Het doel bepaalt dan het benodigde verdelingscriterium. Over gelijkheid bestaat nog altijd grote verwarring. Uit mijn boek blijkt dat Aristoteles het eigenlijk het beste heeft gezien. Zijn ideeën zijn nog goed toepasbaar. Ik zie ‘De Onweerstaanbare Gelijkheid’ echt als een aanvulling op de bestaande politicologische literatuur, waarin verdelingsvraagstukken veel te weinig aandacht krijgen’.
KIJK OP ONTWIKKELING VAN DE POLITICOLOGIE
Hoe kijk je aan tegen de ontwikkelingen van de Politicologie in de afgelopen 65 jaar?
‘Veelal positief. Positieve ontwikkelingen zijn de toegenomen institutionalisering (bijvoorbeeld leerstoelen), de oprichting van de NKWP (1950) en Acta Politica (1965). De politicologische kennis is onmiskenbaar toegenomen. In het begin, rond 1950, was de aarde van de politicologie in Nederland woest en ledig. Sindsdien zijn steeds meer witte vlekken ingekleurd. Ik heb daarvan een eerste systematisch overzicht gegeven in Acta Politica in 1979. Er is een toegenomen verscheidenheid van theoretische en methodische benaderingen: van historisch-filosofische en institutionele benadering naar systeem-, proces-, en gedragsbenaderingen. Ook de groeiende verscheidenheid van deelgebieden zie ik als positief (zoals internationale betrekkingen, vergelijkende politicologie en beleidswetenschap), evenals de toegenomen verscheidenheid aan onderwerpen (naast politieke ideeën, kiezers, parlement, kabinet en politieke partijen ook politieke stelsels, Europese Unie, belangengroepen, media, vrouwenstudies, mensenrechten en de inhoud, processen en effecten van overheidsbeleid). De kwaliteitsverbetering zit vooral in methoden en technieken, minder in theoretisch opzicht. Ik heb altijd een voorkeur gehad voor medewerkers die cum laude afgestuurd waren met de specialisatie methoden en technieken; die reikte je een probleemstelling aan en daar konden ze mee verder.
Wat was het dieptepunt in de afgelopen 65 jaar?
‘De tegenstellingen rond het dogmatische en intolerante neomarxisme (ongeveer 1969-1975). Dit speelde in alle universiteiten, en bij vele opleidingen; bij mij in mijn Nijmeegse periode. De studentenprotestbeweging die ook elders in opkomst was, nam in Nederland dogmatische neomarxistische trekken aan. Het ging er onverdraagzaam aan toe. Het instituut voor Politicologie was 106 dagen bezet—een wereldrecord. Ik kwam in die tijd in de clash met studenten over de aanstelling van een nieuwe medewerker. Zij wilden een marxist; ik een politicoloog met M&T. Het ging er hard aan toe. Er bleken zelfs plannen geweest te zijn om mijn kinderen te ontvoeren, zo vernam ik jaren later. Hoewel ik de eerste jaren prettig in Nijmegen gewerkt heb, was later het klimaat volledig verstoord. Na die periode heb ik eerst een jaar bij het NIAS gezeten en werd daarna gevraagd hoogleraar in Twente te worden. Een aanbod dat ik met beide handen aangegrepen heb. Al met al heeft de neomarxistische periode veel schade aan het vak aangericht. Hij heeft voor stagnatie gezorgd, de verhoudingen op scherp gesteld, en vrijwel geen belangrijke wetenschappelijke bijdragen opgeleverd’.
KIJK OP HUIDIGE BEOEFENING VAN HET VAK
Hoe doet de Nederlandse politicologie het vandaag de dag?
‘Een alomvattend beeld van de Nederlandse Politicologie is lastig te krijgen, maar zeker is dat nog altijd veel respectabel werk wordt verricht. Mijn sleutelwoorden voor goed onderzoek zijn objectiviteit, systematiek, analyse en exactheid; op die criteria scoort de Politicologie goed of zelfs heel goed’.
Wat zou je anders willen zien?
‘Ik denk weleens aan de scherpe opmerking van Jacques de Kadt dat de Politicologie voorzichtige kanttekeningen maakt bij de schijngestalten van de politiek. De hedendaagse Politicologie is te weinig gericht op fundamentele theoretische vragen rond sleutelbegrippen als de staat, macht, beleid, conflict en samenwerking, communicatie en (ongelijke) verdeling. Wat weten we nu eigenlijk precies over deze onderwerpen?’
Kun je dit wat nader toelichten?
‘Politicologen zouden ook meer dan nu geïnspireerd moeten worden door problematische verschijnselen in de samenleving (gegeven een bepaalde maatstaf). Aan een aantal studies daarover heb ik een bijdrage proberen te leveren. Bijvoorbeeld het neoliberalisme (meer markt, minder overheid), dat ik onder meer besproken heb in mijn artikel De Markt als Metafoor van de Politiek en in Politiek als Evenwichtskunst. Een essentiële taak van de overheid is het beschermen van de zwakken en dat gebeurt te weinig onder het neoliberalisme. Een ander voorbeeld is onverdraagzaamheid waarvan ik de ontwikkeling over een periode van 20 eeuwen heb bestudeerd. Zulk onderzoek leert ons bijvoorbeeld lessen over het emanciperen van minderheden’.
En wat betreft de benadering?
‘Er is veel kwantitatief onderzoek—waarbij de operationalisering soms mager is, bijvoorbeeld in het kiezersonderzoek—, en te weinig kwalitatief, beschrijvend en participatief onderzoek. Ik pleit voor veelzijdigheid. Veel studies zijn eenzijdig empirisch met onvoldoende aandacht voor normatieve vragen—voorafgaand, tijdens en na het onderzoek. Dit empirisme kan leiden tot scepticisme en cynisme en tot te weinig realisme gecombineerd met idealisme. Dit laatste kan bereikt worden door een wetenschappelijke waarderelativistische positie in te nemen, zoals Arnold Brecht in 1958 in Political Theory voorstelde. Wetenschappelijke resultaten moeten zoveel mogelijk vrij zijn van waardeoordelen. Maar dat betekent niet dat de wetenschap een bestaande situatie niet kan beoordelen onder verwijzing naar een maatstaf (bijvoorbeeld een waarde of beleidsdoel). Normatieve maatstaven confronteren met empirische gegevens dus’.
Is sturing van buiten de wetenschap, zoals de Wetenschapsvisie [inmiddels hernoemd tot de Nationale Wetenschapsagenda] voor ogen heeft, in wat wetenschappers bestuderen dan een goed idee?
‘Nee, absoluut niet. Er is wel te veel onderzoek op de vierkante centimeter en te weinig op de vierkante meter of zelfs vierkante kilometer. Ook worden hedendaagse onderzoekers soms alleen geleid door wetenschappelijke vraagstellingen, terwijl zij ook zouden moeten kijken naar wat maatschappelijk en politiek relevant is. Maar het primaat van de wetenschappelijke agenda moet bij wetenschappers blijven liggen. Het Ministerie is in dezen veel te sturend bezig’.
Hoe kijk je aan tegen de internationalisering van het politicologisch onderzoek?
‘In eerste instantie positief; ik heb er ook aan bijgedragen bijvoorbeeld door het organiseren van ECPR workshops en door te publiceren in het Engels. Maar de hedendaagse Politicologie is hierin doorgeslagen. Ik begreep dat bij sommige afdelingen alleen nog publicaties in het Engels tellen. Dat is waanzin; het staat namelijk haaks op een primaire taak van de Nederlandse Politicologie: het duiden van Nederlandse verschijnselen voor een Nederlands publiek. Het bestaand universitaire beoordelingssysteem moet volledig van tafel. Net als vroeger moeten prestaties van wetenschappelijke medewerkers worden beoordeeld aan de hand van de kwaliteit van publicaties, of dit nu in het Engels of in het Nederlands is. Nu ligt de nadruk veel te veel op kwantiteit. Dat is wellicht makkelijk tellen, maar daar is dan ook alles mee gezegd’.
En de overstap van Acta Politica naar het Engels?
‘Daar was ik tegen; een strijd die ik heb verloren. Sinds Acta Politica in het Engels wordt uitgegeven, is het geen echt tijdschrift van de Nederlandse Politicologie meer. Dat vind ik jammer, ondanks dat het een zeer respectabel tijdschrift is. Res Publica heeft deze leemte niet voldoende gevuld; boekbesprekingen ontbreken bijvoorbeeld. De Nederlandse Politicologie is al jarenlang voor het Nederlandse publiek onvoldoende herkenbaar. De slechte tekst over Politicologie op Wikipedia helpt hier niet bij—daar zie ik een rol voor de NKWP. Al met al is de Nederlandse Politicologie doorgeslagen qua internationalisering. Hierdoor levert zij druppels in de oceaan in plaats van steentje in de Hofvijver’.
Hoe ben je in je eigen werk aanvullend te werk gegaan?
‘Mijn boeken vanaf 1993 zijn in grote lijnen op te delen in twee typen. Enerzijds boeken die een onderwerp over een lange periode (eeuwen) bestuderen, bijvoorbeeld Wij en Zij: Intolerantie en Verdraagzaamheid in 21 Eeuwen (2002) en Wegwijzers voor Politici: Van Hammoerabi tot Heden (2004). En anderzijds boeken die bestaande kennis en theorieën over een kortere periode systematiseren, zoals Geweld in Nederland (1996) en Haat tegen Minderheden (2011).
Is zulke synthese nodig?
‘Ja, zeker. De Nederlandse politicologie is een legpuzzel, met interessante vormen, maar te weinig veralgemenisering. En ook te weinig cumulatie; politicologen beginnen steeds weer opnieuw. Er zouden meer overzichtsartikelen moeten zijn en ook meer handboeken; dan krijgen we een veel beter zicht op de bijdragen van de Nederlandse Politicologie’.
Wat wil je aan de jonge politicologen meegeven?
‘Politicologie is een prachtig vak. Er liggen nog legio onbeantwoorde vragen. Op een bescheiden manier kun je bijdragen aan meer kennis en nieuwe inzichten, maar ook aan een betere politiek en samenleving. De akker ligt klaar om geploegd te worden. Voor mij persoonlijk heeft de Politicologie mijn blik, mijn horizon verruimd’.
* Andries Hoogerwerf wilde graag getutoyeerd worden.
Foto: Bron (Beeldbank Utwente)
Ronald Heijman zegt
Dit interview inspireert mij tot de volgende vragen:
. Welke aanwijsbare rol speelt de nederlandse, hoogontwikkelde politicologie in de concrete politiek?
. Welke concrete invloed heeft de politicologie op de politiek?
. Wat doen de wetenschappers politicologie, naast publiceren van hun onderzoek en onderwijs, aan daadwerkelijke, proactieve beinvloeding van de politiek, en hoe succesvol zijn zij daarin?
. In hoeverre zien politicologen het als hun kerntaak om politici te sturen op politieke feiten en onderbouwde politieke alternatieven voor beleid?
. Als politicologie dan in de kern het streven naar gerechtigheid is, waarom is er dan nog zo veel ongerechtigheid?
. Is de politicologie in Nederland maatschappelijk effectief?
. Is de politicologie vooral naar buiten gericht, naar de maatschapij en politiek, of naar binnen, op zich zelf, op de eigen groep gericht?