Hoogleraar Sociologie aan de Universiteit van Amsterdam
Laatste berichten door Herman van de Werfhorst
Wetten, wiskunde en werk in het Nederlandse onderwijs: meer economie dan burgerschap
De zojuist verschenen International Civic and Citizenship Study (ICCS 2016) verzameld onder leerlingen in de tweede klas van het voortgezet onderwijs toont aan dat het treurig is gesteld met de burgerschapsvaardigheden van Nederlandse jongeren. De “PISA van de burgerlijke betrokkenheid” laat zien dat verschillende burgerschapscompetenties een stuk minder goed ontwikkeld zijn dan onder jongeren in vergelijkbare landen zoals Zweden, Noorwegen, Denemarken, Finland en België (Vlaanderen). Kennis over bijvoorbeeld politiek en de Grondwet is beperkter, vertrouwen in maatschappelijke instituties lager. Scholieren maken zich minder zorgen om klimaatverandering, zijn minder bereid om politiek actief te zijn, en steunen gelijke rechten voor etnische minderheden in mindere mate dan elders. Bovendien zijn de verschillen in burgerschap tussen leerlingen in Nederland ook groot, met name tussen leerlingen uit verschillende sociale milieus en van verschillende scholen.
Allemaal potentiële bronnen van conflict. Maar we staan erbij en kijken er naar. Dit probleem komt echter niet vanzelf goed.
Zijn wetenschappers links?
De Tweede Kamer heeft een motie aangenomen op initiatief van Pieter Duisenberg (VVD), waarin de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) wordt gevraagd onderzoek te doen naar zelfcensuur onder wetenschappers. De reden die wordt aangevoerd is, aldus de motie, dat er “in het buitenland discussies worden gevoerd over homogeniteit, zelfcensuur en gebrek aan diversiteit in de wetenschap”. De vraag is dus eigenlijk: zijn die wetenschappers niet gewoon ontzettend links? En belemmert dat minder activistische rechts geörienteerde wetenschappers in hun onderzoek?
Als alle buitenlandse discussies moeten worden geïmporteerd dan zijn we nog wel even bezig, maar goed. Het is op zich een interessante vraag of wetenschappers vaker links zijn dan andere professionals. Er zijn overigens genoeg redenen om te denken dat het met de verlinksing van de wetenschap nog wel meevalt. De Chicago School in de economie, grondlegger van de liberalisering van de financiële markten in de jaren tachtig, heeft juist flink aan terrein gewonnen de afgelopen decennia. Ook is het nogal twijfelachtig dat een minderheidsopinie tot zelfcensuur zou leiden. Als iets de universiteit kenmerkt is het juist dat er hevig gedebatteerd wordt over bestuurlijke en organisatorisch-politieke kwesties, zoals bijvoorbeeld onlangs nog bleek naar aanleiding van de Diversiteitscommissie aan mijn universiteit.
Maar eerder onderzoek heeft gevonden dat onderzoekers in de sociale psychologie de afgelopen decennia steeds meer ‘liberal’ zijn geworden (Duarte et al. 2015). Verklaringen daarvoor zijn bijvoorbeeld zelf-selectie. Misschien voelen liberals zich meer thuis bij de onderwerpen die worden bestudeerd of zijn ze daar succesvoller in. Of misschien is er sprake van discriminatie in de zin dat divergente meningen niet worden getolereerd en buitenstaanders zo worden geweerd. Een andere verklaring zou kunnen zijn dat meer kennis over de vraagstukken die centraal staan in veel sociale en geesteswetenschappen, zoals sociale of etnische ongelijkheden, de politieke oriëntatie van die wetenschappers kleurt. In dat geval zouden we verschillen tussen studierichtingen verwachten, die bovendien versterken gedurende de opleiding (Hillygus 2005). Maar dit zou ook betekenen dat deze verschillen tussen studierichtingen ook gevonden zouden moeten worden onder andere professionals dan enkel universitaire medewerkers.
Wat zeggen de data?
Voordat de KNAW aan het werk gaat kunnen we aan de hand van bestaande data al enig licht schijnen op de vraag of wetenschappers verschillen in hun politieke oriëntatie ten opzichte van andere professionals. In de European Social Survey, die tweejaarlijks wordt verzameld onder de volwassen bevolking (2002-2014), kunnen we de politieke opvattingen van docenten in het hoger onderwijs vergelijken met die van andere beroepsgroepen. Wetende dat de categorie ‘professionals’ gemiddeld een meer linkse oriëntatie heeft dan managers en leidinggevenden met hetzelfde opleidings- en beroepsniveau (Van de Werfhorst & De Graaf 2004), is de vergelijkingsgroep ‘andere professionals’. Dit zijn bijvoorbeeld ingenieurs, architecten, artsen, fysiotherapeuten, geologen, beleidsambtenaren, softwareontwikkelaars, en advocaten. De vraag is immers niet of professionals in het algemeen verschillen van andere beroepsgroepen, maar of het hoger onderwijs een bastion is van linkse denkbeelden. De onderzoekspopulatie betreft dus mensen met een internationale beroepscode tussen de 2000 en de 2999. In totaal hebben we gegevens over ongeveer 42.000 respondenten in deze beroepsgroepen in heel Europa, waarvan 2300 Nederlanders. Hiervan zijn 1500 Europeanen en 74 Nederlanders docent op universiteit of hbo.
In drie van de enquêtejaren (2004, 2006 en 2008) is tevens gevraagd wat de studierichting was van de hoogst afgemaakte opleiding. Dit maakt het mogelijk om bijvoorbeeld geesteswetenschappers (gedefinieerd als docenten in het hoger onderwijs die zelf een opleiding in de kunsten of geesteswetenschappen hebben gevolgd) te onderscheiden van natuurwetenschappers en ingenieurs. Gezien de geringe aantallen in deze data doe ik deze uitgesplitste analyse naar studierichting alleen voor heel Europa.
Drie uitkomsten staan centraal: de zelfplaatsing op een schaal van rechts naar links (van 1-10; 1 is rechts, 10 is links), een persoonlijke houding dat de overheid de inkomensongelijkheid moet verminderen, en een tolerante opvatting over immigranten. Met deze variabelen krijgen we zicht op traditionele economische links-rechtsissues en culturele links-rechtsissues, evenals een meer algemene maat voor ideologie.
Medewerkers in het hoger onderwijs versus de rest
Allereerst gaan we na wat de verschillen zijn in politieke oriëntatie tussen docenten en andere professionals, zonder uit te splitsen naar de studierichting (Figuur 1). Dat maakt het mogelijk om ook alleen naar Nederland te kijken. Figuur 1 laat zowel voor Nederland als de rest van Europa zien dat docenten zich gemiddeld iets linkser plaatsen dan de andere beroepsgroepen (de zwarte lijntjes geven het 95% betrouwbaarheidsinterval aan; hoe korter de lijntjes, des te preciezer zijn de geschatte verschillen). Het verschil is in Nederland iets groter dan in de rest van Europa (en in beide gevallen statistisch significant).
De opvattingen over de inkomensongelijkheid verschillen niet tussen hoger onderwijsdocenten en andere professionals in Nederland, en maar klein beetje in andere Europese landen. Medewerkers in het hoger onderwijs zijn wel toleranter over immigranten dan andere professionals. Als we dit duiden vanuit het perspectief van traditionele ‘economische’ links-rechts issues (inkomensverdeling) en nieuwere, ‘culturele’ links-rechts issues (immigratie) zijn hoger onderwijsdocenten iets linkser dan andere professionals op de culturele issues, maar niet zozeer op economische issues.
Figuur 1: Opvattingen van medewerkers van universiteit en hbo versus andere professionals, in Nederland en de rest van Europa
De verschillen per studierichting
Vervolgens kunnen we ook per studierichting kijken wat de verschillen zijn tussen docenten en niet-docenten. Dit doen we uitsluitend voor heel Europa, omdat de aantallen te klein zijn om deze uitsplitsing voor Nederland te doen.
In figuur 2 is te zien dat de links-rechts zelfplaatsing verschilt tussen personen uit verschillende studierichtingen. Men identificeert zichzelf in de humaniora iets meer dan gemiddeld als links, en wat meer als rechts in de economie en de medische hoek. Ook zien we dat er verschillen bestaan tussen docenten en niet-docenten, maar niet in alle studierichtingen. Het verschil tussen docenten en niet-docenten is het grootst in de humaniora en de technische/natuurwetenschappen. In andere studierichtingen is het verschil tussen universitaire of hbo-medewerkers en andere professionals en managers klein.
Figuur 2: Links-rechts zelfplaatsing van medewerkers van universiteit en hbo versus andere professionals en managers, per studierichting (heel Europa)
In figuur 3 zien we dat docenten in het hoger onderwijs met een geesteswetenschappelijke achtergrond eerder geneigd zijn overheidsingrijpen in de inkomensverdeling te steunen dan andere professionals met dezelfde opleiding. Economen zijn juist (iets) rechtser. Voor het overige zijn de verschillen tussen docenten en andere professionals klein.
Figuur 3: Opvatting dat de overheid inkomensverschillen moet verkleinen van medewerkers van universiteit en hbo versus andere professionals, per studierichting (heel Europa)
Interessant genoeg zien we dat niet alleen docenten uit de humaniora toleranter zijn ten opzichte van immigranten dan andere professionals, maar datzelfde kan ook gezegd worden van natuurwetenschappers en docenten uit de economische hoek (zie figuur 4). Dus Europese economen werkzaam in het hoger onderwijs lijken zich te kenmerken door een cultureel links, maar economisch rechts profiel, vergeleken met hun voormalige studiegenoten die in andere sectoren aan de slag zijn gegaan.
Figuur 4: Opvattingen over migranten van medewerkers van universiteit en hbo versus andere professionals, per studierichting (heel Europa)
Conclusies
Docenten op de universiteit en in het hbo zijn in sommige opzichten iets linkser dan vergelijkbare groepen buiten de universiteit. Met name voor wat betreft culturele issues werd dit gevonden, maar minder op economische issues. Opvallend genoeg schatten docenten zichzelf linkser in zowel in de humaniora als in de technische/natuurwetenschappen. Docenten in de sociale wetenschappen onderscheiden zich nauwelijks van andere professionals. Docenten in de economie zijn cultureel linkser dan andere professionals met een economieopleiding, maar economisch gezien wat rechtser.
Of de verschillen in rechts-links zelfplaatsing in de humaniora en technische/natuurwetenschappen verklaard worden door uitsluiting van rechtse onderzoekers valt op basis van deze resultaten niet te zeggen. Alternatieve verklaringen zijn dat rechtse technici en natuurwetenschappers het belangrijker vinden om in economisch opzicht succesvol te zijn, en om die reden een andere weg kiezen dan de wetenschap. Of mogelijkerwijs raakt men als gevolg van jarenlange studie in de humaniora meer overtuigd van een maatschappijkritisch wereldbeeld, zonder dat hier per se uitsluitingsprocessen aan ten grondslag liggen.
Technische verantwoording
De plaatjes zijn marginal plots van regressievergelijkingen waarin de uitkomstvariabele werd voorspeld met de beroepsgroep ‘docent in het hoger onderwijs’ (ISCO88 code 2310), die vervolgens werd vergeleken met andere mensen in de beroepen van niveau 2 in de ISCO88 classificatie (professionals). In het model achter figuur 1 is opgenomen: docent, geslacht en studierichting (en landen-fixed effects voor Europa, in totaal 33 landen). In het model achter figuren 2-4 is opgenomen: docent, geslacht, studierichting, het interactie-effect docent*studierichting, en landen-fixed effects. Alle analyses zijn gewogen met de weegvariabelen geleverd door de European Social Survey.
De tolerantieschaal over migranten wordt gemeten aan de hand van drie items: (1) Denkt u dat het in het algemeen slecht of goed is voor de economie in [het land] dat mensen uit andere landen hier komen wonen? (2) Denkt u dat het culturele leven in [het land] verslechtert of verrijkt door mensen uit andere landen die hier komen wonen? (3) Is [het land] een slechtere of een betere plek om te wonen als gevolg van de mensen uit andere landen die hier zijn komen wonen?
Afbeelding: Noodle snacks – eigen werk, CC BY-SA 3.0
Gelijke onderwijskansen in de partijprogramma’s van 2017: lippendienst of meer?
Wie de onderwijsparagrafen leest van de verkiezingsprogramma’s voor de komende verkiezingen kan niet zijn ontgaan dat het rapport van de Onderwijsinspectie van vorig jaar effect heeft gehad. Gelijke kansen staan weer hoog op de politieke agenda. Brede brugklassen, de terugkeer van de studiebeurs, allemaal egalitaire standpunten die we zien bij partijen over het politieke spectrum.
De cynicus en de optimist
Sommige partijen hebben hun standpunt ten aanzien van gelijke onderwijskansen drastisch aangepast vergeleken met de verkiezingen van 2012. Zo zien we een pleidooi voor de brede brugklas in de plannen van het CDA, PvdA, GroenLinks en D66, terwijl van deze partijen alleen GroenLinks daar ook in 2012 over sprak.
Een optimist ziet dit als een leereffect na de degelijke studie van de Onderwijsinspectie; we zijn met de neus op de feiten gedrukt dat de ongelijkheid in het Nederlandse stelsel toeneemt, en daar willen we wat aan doen. De Inspectie leverde daarmee informatie vergelijkbaar met de koopkrachtplaatjes van het Centraal Planbureau; door degelijke rekenexercities voor subgroepen heeft de Nederlandse politiek informatie tot zijn beschikking die geïnformeerde stellingnames bevordert (en toenemende ongelijkheden kan beteugelen).
Maar een cynicus zou zeggen dat deze standpunten een lippendienst zijn aan de publieke discussie die in 2016 woedde. Wie krijgt gelijk, de cynicus of de optimist? Dat hangt af van de vraag of men in de komende kabinetsformatie echt maatregelen gaat nemen om de kansengelijkheid te bevorderen, bijvoorbeeld met betrekking tot de bevordering van de brede brugklas? Vergt dat niet meer sturing dan partijen wensen, en dan de VO-raad accepteert?
Gelijke kansen en autonomie: gaat dat wel samen?
Zoals ik al eerder schreef in het NRC en het Nederlands Tijdschrift voor Onderwijsrecht en Onderwijsbeleid, zou de politiek eerst moet onderkennen dat er een spanningsveld bestaat tussen een gelijke kansenbeleid en de grote autonomie die we in Nederland aan scholen toedichten. En ook in de verkiezingsprogramma’s van dit jaar spat dit spanningsveld van het papier.
Zo wil D66 experimenteren met een driejarige brugperiode, en wil bovendien dat er geen selectie aan de poort belemmerend werkt voor de overstap van vmbo naar havo. Maar tegelijkertijd stelt D66 dat er ‘minder regels’ moeten komen in het onderwijs, en stelt dat verantwoording vooral onderling tussen leraren, ouders en kinderen moet plaatsvinden (en niet zozeer naar de staat toe). In haar poging om een echt brede brugperiode (vmbo-havo-vwo) niet al te veel door de strot van scholen te duwen wil de PvdA dat iedere leerling een gemengd advies krijgt en dat scholen de brugklassen indelen op deze driedeling (havo/vwo, mavo/havo of vmbo). Zou dat nu echt de strategische keuzes van ouders veranderen? De brede brugklas komt er niet mee terug.
Strategisch gedrag van ouders en scholen
Het is opmerkelijk dat de PvdA opeens het licht ziet van gelijke kansen, terwijl de maatregelen van minister Bussemaker vooral het tegendeel lijken te hebben opgeleverd (denk aan de verlate cito-toets of de afschaffing van de basisbeurs). Voor een beleid dat kansengelijkheid in het onderwijs serieus neemt moeten politici meer inzicht hebben in het strategisch gedrag van gezinnen en scholen.
Inzicht in het gedrag van gezinnen zou doen beseffen dat het heel lastig is om gelijke kansen te bevorderen. Ouders handelen begrijpelijkerwijs strategisch om hun kinderen het beste mee te geven, en minder overheidssturing maakt deze strategieën meer effectief. Inzicht in het strategisch gedrag van scholen leert ons dat scholen de “bovenkant” van brede brugklassen niet gevuld krijgen, zodat ze hun scholen en brugklassen noodgedwongen versmallen.
Een lippendienst?
Gelijkheidsbevorderend onderwijsbeleid zou inhouden dat een vermindering van de sturing vanuit Den Haag deze strategische keuzes meer aan de oppervlakte brengt. Als er echt een leereffect zou zijn opgetreden vorig jaar dan zou je verwachten dat het spanningsveld tussen autonomie en gelijke kansen meer leidend zou zijn geweest in de verkiezingsprogramma’s.
Afbeelding: Werkplaats Kindergemeenschap Klaslokaal door Onderwijsgek (license).
En nu de inhoud: Voor of tegen vroege differentiatie van klassen?
De discussie over het CPB rapport Kansrijk Onderwijsbeleid (zie hier, hier en hier) lijkt te ontaarden in een stammenstrijd tussen enkele sociologen en economen. Hoewel we hier zelf ook aan hebben bijgedragen, leidt het af van de inhoudelijke vraag: moeten we de vroege differentiatie van klassen nu wel of niet steunen? En als differentiatie dan plaats vindt, hoe zou dat moeten en wat zijn de mogelijke effecten?
[Read more…] about En nu de inhoud: Voor of tegen vroege differentiatie van klassen?
Over de publieke taak van de maatschappijwetenschappen
De bijdragen op dit blog (hier en hier) waarin we de discussie over het CPB-rapport Kansrijk Onderwijs hebben geduid als onderdeel van een bredere discussie over methoden in de maatschappijwetenschappen werden niet door iedereen even goed begrepen. Hoogleraar onderwijseconomie Lex Borghans vermoedt dat de sociologische kanttekeningen bij de handelswijze van het CPB worden gemotiveerd door ressentiment over de vooraanstaande rol die economen volgens hem tegenwoordig zouden spelen in het publieke debat.
Het omgekeerde is het geval.
De reden dat sociologen de laatste decennia minder zichtbaar zijn geworden in het publieke debat, is omdat zij over het algemeen veel voorzichtiger zijn geworden met het doen van “harde” uitspraken over hoe de wereld in elkaar zit. Sociologen zien dat als kracht, en niet als zwakte: het is bescheidenheid die voortkomt uit een diep begrip van de beperkingen van de gebruikte methoden.
[Read more…] about Over de publieke taak van de maatschappijwetenschappen