Jochem van Noord is socioloog en promovendus aan de Vrije Universiteit Brussel.
Laatste berichten door Jochem van Noord
Opleidingscategorieën aan het werk
De sterke oververtegenwoordiging van hoogopgeleiden onder politici doet sommigen spreken van de groei van een ‘diplomademocratie’. In maatschappelijke discussies wordt ‘meer onderwijs’ te pas en te onpas aangehaald als oplossing voor de meest uiteenlopende individuele en sociale problemen. En in het publieke debat wordt gretig gebruik gemaakt van labels zoals ‘hoog-’ en ‘laaggeschoolden’.
Tegen die achtergrond hebben wij in een recente studie onderzocht of burgers gevoelig zijn voor verwijzingen naar hun onderwijspositie. Specifiek hebben we bekeken of de bereidheid om deel te nemen aan een burgerforum – een initiatief waar men gewone burgers bij elkaar brengt met als doel te spreken over maatschappelijke problemen en uitdagingen en waarbij men samen probeert oplossing te formuleren – verandert wanneer mensen bewust worden gemaakt van het bestaan van opleidingsverschillen en/of hun eigen onderwijspositie.
Opleidingscategorieën en politieke participatie
Startpunt van het onderzoek is het idee dat om politiek actief te worden het niet volstaat om in politiek geïnteresseerd te zijn, over politiek geïnformeerd te zijn, en formele kansen te krijgen om deel te nemen aan politiek. Deelnemen aan politiek is een sociale handeling die op de eerste plaats een gevoel van entitlement vereist – zeker als het gepaard gaat met face-to-face interactie zoals in een burgerforum. Gevoelens van entitlement hebben niet zozeer te maken met vragen als ‘Kan ik het?’ (technisch zelfvertrouwen) maar verwijzen veeleer naar vragen als ‘Zou ik moeten? Is het aan mij om deel te nemen in politiek, om in het publiek een opinie te uiten?’ (sociaal zelfvertrouwen).
Een gebrek aan gevoelens van sociaal zelfvertrouwen leidt tot vermijdingsgedrag en zelf-uitsluiting. Sterke gevoelens van sociaal zelfvertrouwen, daarentegen, doen mensen conformeren aan de normen (bv. een actieve en betrokken burger te zijn) en verwachtingen (bv. een mening te hebben over allerhande maatschappelijke discussies) verbonden met een bepaalde sociale categorie, in dit geval hoogopgeleiden. De activering van sociaal zelfvertrouwen hangt af van hoe sterk de context mensen aanzet om aan opleidingscategorieën te denken.
Onze verwachting was dat in hedendaagse Westerse samenlevingen onderwijscategorieën als teken van status functioneren en dat het saillant maken van deze categorieën de bereidheid tot politieke activiteit beïnvloedt op zo’n manier dat opleidingsverschillen in politieke participatie groter worden.
We hebben deze hypothese in twee experimenten getoetst: één in Vlaanderen, een tweede in de Verenigde Staten. Primair doel van ons onderzoek was het verwerven van inzicht in hoe onderwijsgebonden classificatie werkt. In het eerste experiment maakten we gebruik van een vrij brute stimulus: we vertelden deelnemers dat hoogopgeleiden vaker deelnemen aan burgerfora. In het tweede experiment werkten we daarnaast met een veel meer subtiele, en dus meer reële, stimulus: we stelden deelnemers simpelweg enkele vragen over hun opleidingsniveau aan het begin van de studie. In het tweede experiment vroegen we ook naar de redenen waarom mensen niet bereid waren deel te nemen aan een burgerforum.
Respondenten werd eerst uitgelegd dat sommige mensen pleiten om burgers nauwer bij de politiek te betrekken en in dat licht voorstellen meer burgerfora te organiseren. Bij zo’n burgerforum bespreken gewone burgers maatschappelijke thema’s en zoeken daarbij samen naar oplossingen. Na deze uitleg werd respondenten gevraagd of ze bereid waren deel te nemen aan zo’n initiatief.
Bewustmaking van verschillen beïnvloedt participatiegeneigdheid
In beide steekproeven vonden we een aanzienlijk opleidingsverschil in de algemene bereidheid tot deelname aan het burgerforum. Dat stemt overeen met onderzoek bij de effectieve deelnemers van de G1000 waarin vastgesteld werd dat hoogopgeleiden uiteindelijk dubbel zo sterk vertegenwoordigd waren in vergelijking met hun aandeel in de bevolking. Kijken we naar de motivaties die mensen in onze onderzoeken geven voor niet deelnemen, zien we dat laagopgeleiden veel vaker dan hoogopgeleiden teruggrijpen naar verantwoordingen zoals ‘ik laat deelname liever aan anderen die beter geplaatst zijn dan ik om deel te nemen’.
Ook bevestigen de experimentele manipulaties de algemene verwachting: wanneer opleidingscategorieën saillant worden, nemen de opleidingsverschillen in de bereidheid tot politieke participatie toe. In de manier waarop dat effect tot stand komt zijn er wel verschillen. In het eerste experiment bleken vooral hoogopgeleiden gevoelig voor een verwijzing naar opleidingsverschillen. Zij werden meer geneigd deel te nemen wanneer ze bewust gemaakt werden van opleidingsverschillen. Dat effect werd bovendien sterker naarmate opleiding voor mensen een belangrijker deel van hun sociale identiteit was.
Bij laagopgeleiden vonden we geen algemeen effect. Dat was er wel bij de laagopgeleiden die zich sterk identificeren met hun opleidingsgroep. Bij deze laatste subgroep, leidde het saillant maken van opleidingsverschillen tot minder bereidheid tot deelname aan het voorgestelde initiatief. In het tweede experiment vonden we geen effect onder hoogopgeleiden maar wel een effect bij laagopgeleiden. Zij werden minder bereid deel te nemen zodra opleidingsverschillen saillant waren en dit ongeacht de opleidingsidentificatie.
Uit het tweede experiment bleek bovendien dat de sterkte van het effect onafhankelijk was van de sterkte van de stimulus. Indien opleidingsverschillen op subtiele wijze saillant werden gemaakt, leverde dit een qua sterkte even groot effect op in vergelijking met de meer ruwe manipulatie. Het toont dat zelf-categorisatie-effecten heel weinig nodig hebben om in werking te treden én mensen zeer gevoelig zijn voor opleidingsverschillen.
Het belang van opleidingscategorieën
Betekenen deze resultaten dat we niet geloven in het potentieel van burgerschapsfora en deliberatieve initiatieven? Zeker niet. Maar het lijkt wel veilig om te stellen dat wat betreft het verkleinen van de ongelijkheid in politieke participatie en politieke invloed dergelijke initiatieven hun vermeend potentieel zeker niet automatisch zullen realiseren (zie ook hier).
Vandaag de dag wordt veel onderzoek verricht naar de optimale condities om burgerfora en deliberatieve initiatieven te organiseren. Er zou in dat onderzoek veel meer aandacht besteed moeten worden aan de rol van zelf-categorisatie-effecten. In de sociologie en politieke wetenschappen wordt de aandacht voor sociale identiteiten nog heel vaak verengd tot die identiteiten waar mensen sterk emotioneel aan gehecht zijn en waar expliciete politieke mobilisatie rond bestaat. Een opleidingsidentiteit zal om verschillende redenen waarschijnlijk nooit die vorm aannemen. Dat betekent echter geenszins dat mensen niet vertrouwd zijn met opleidingscategorieën, weten tot welke groep ze door anderen gerekend worden en welke stereotypes er aan verbonden zijn. Mensen zijn wel degelijk gevoelig voor verwijzingen naar die opleidingscategorieën. Ons onderzoek toont dat een minimale sailliante van opleiding de bereidheid tot politieke participatie beïnvloedt op zo’n manier dat opleidingsverschillen groter worden.
Afbeelding: Education Key door GotCredit (via Flickr).
Meer steun voor law-and-order partijen in wanordelijke wijken?
In maatschappelijke discussies wordt vaak gesuggereerd dat de leefomgeving, en dan in het bijzonder de wijk of buurt, belangrijk is voor het stemgedrag van burgers. Onderzoek wijst erop dat lokale criminaliteit en de etnische samenstelling van de buurt inderdaad van belang zijn: beide hangen samen met steun voor anti-immigratiepartijen. Maar hoe zit het met andere lokale omstandigheden? Al geruime tijd gaat in de lokale politiek veel aandacht uit naar de leefbaarheid van wijken, waarbij het tegengaan van wanorde een speerpunt is. Neem bijvoorbeeld de Rotterdamse wethouder Joost Eerdmans, die in 2015 met een ‘hufterboete’ een ‘zwerfvuiloffensief’ lanceerde om de ‘verrommeling van onze publieke ruimte tegen te houden’: ‘Ik zie te veel troep op straat. Mensen gooien soms onnadenkend hun vuil op de stoep, waardoor de stad vies wordt en Rotterdammers zich onveiliger voelen.’ In een recent gepubliceerd artikel hebben wij onderzocht of dit soort wanorde in een wijk van belang is voor het stemgedrag van wijkbewoners.
Wanorde en stemgedrag
Geïnspireerd door de broken windows theory, die stelt dat rommel op straat, geluidsoverlast en kapotte ramen een broedplaats voor serieuzere criminaliteit vormen, maken politici en beleidsmakers zich al lange tijd zorgen om wanorde in de buurt. Het thema leefbaarheid, aangeduid als ‘schoon, heel en veilig’, staat dan ook hoog op de politieke agenda. Tegen deze achtergrond is het aannemelijk dat burgers wanorde in hun wijk in het stemhokje laten meewegen; mogelijke zorgen over troep in de buurt zijn waarschijnlijk extra prangend in een politiek klimaat waarin hier sterk de nadruk op wordt gelegd.
Welke partijen zullen hiervan het meeste profiteren? Uiteraard zijn er weinig partijen die zich inzetten voor meer wanorde. Maar er bestaan wel duidelijke verschillen tussen partijen in de mate waarin ze pleiten voor het naleven van wetten en regels en maatregelen tegen ordeverstoringen. Partijen die hier sterk de nadruk op leggen worden vaak law-and-order partijen genoemd. Kiezen burgers vaker voor dit soort partijen als ze wonen in wanordelijker wijken? [1]
Om dit te onderzoeken hebben we allereerst bekeken welke partijen als law-and-order partijen kunnen worden aangemerkt. Aan de hand van een database waarin verkiezingsprogramma’s zijn gecodeerd en gekwantificeerd hebben we vastgesteld hoeveel nadruk verschillende partijen leggen op law and order. Weinig verrassend bleken de VVD en de PVV eruit te springen (zie Figuur 1).
Figuur 1: De mate waarin er positieve aandacht is voor law and order in partijprogramma’s van de Tweede Kamerverkiezingen van 2003, 2006 en 2010 (gecodeerd naar range 1-10).
Vervolgens hebben we gebruik gemaakt van een uitgebreide vragenlijst die rond 2009 is afgenomen onder een steekproef uit de Nederlandse bevolking, waarin onder meer is gevraagd aan welke partij respondenten de voorkeur geven. Ook hebben respondenten aangegeven hoe vaak er in hun buurt sprake is van het bekladden van muren of gebouwen, overlast van groepen jongeren, beschadiging of vernieling van de openbare ruimte, geluidsoverlast, zwerfvuil en hondenpoep op straat, overlast van alcohol en drugsgebruik en hinderlijk verkeersgedrag, zoals te hard of gevaarlijk rijden. Door de antwoorden van inwoners van dezelfde wijken samen te nemen konden we (na een test voor de statistische betrouwbaarheid) vaststellen hoeveel wanorde er per wijk is.
Nadat we ook een reeks achtergrondfactoren hadden vastgesteld die het stemgedrag kunnen beïnvloeden, zoals het inkomen en opleidingsniveau van inwoners en de etnische diversiteit en uitkeringsafhankelijkheid op buurtniveau, hadden we een bestand met gegevens over 1678 respondenten en de 180 wijken waarin zij wonen. Onze analyse van deze gegevens laat zien dat er geen algemeen verband is tussen de mate van wanorde in de wijk waarin mensen wonen en het prefereren van law-and-order partijen boven andere partijen. Hoewel we niet kunnen uitsluiten dat dit komt doordat we stemvoorkeuren in nationale in plaats van lokale verkiezingen hebben onderzocht, is er nog een verklaring voor deze uitkomst.
Verschillende reacties op wanorde
Wanorde betekent waarschijnlijk niet voor alle burgers hetzelfde. Het is plausibel dat de manier waarop burgers naar de werkelijkheid kijken bepaalt hoe ze reageren op wanorde in hun wijk. Dit sluit aan bij inzichten over zogenaamde culturele frames. Diverse studies laten zien dat burgers met verschillende wereldbeelden anders reageren op de wereld om hen heen, of dit nu gaat om informatie over beleid of technologie of om omstandigheden in de buurt. Dezelfde ‘prikkel’ levert verschillende reacties op, zo leert eerder cultuursociologisch onderzoek.
In dit verband is autoritarisme waarschijnlijk relevant. Dit duidt op een afkeer van diversiteit en een voorkeur voor conformisme en een rigide sociale orde. Het is aannemelijk dat burgers die sterk autoritair zijn, wanorde in hun wijk als een groot probleem zullen zien en zich tot partijen zullen wenden die harde maatregelen voorstellen om ordeverstoringen tegen te gaan. Burgers die weinig autoritair zijn, zullen daarentegen waarschijnlijk een stuk onverschilliger staan tegenover bijvoorbeeld zwerfvuil, en mogelijk kunnen ze graffiti juist waarderen. Het is dus aannemelijk dat het verband tussen wanorde in de wijk en een voorkeur voor law-and–order partijen niet universeel is, maar alleen bestaat onder autoritaire inwoners.
Dit is precies wat onze analyse uitwijst. Zoals Figuur 2 laat zien is er onder burgers die weinig of gemiddeld autoritair zijn geen verband tussen wanorde in de wijk en voorkeur voor partijen met een law-and-order profiel. Onder sterk autoritaire wijkbewoners bestaat er echter een bijzonder sterke relatie. Autoritaire burgers zijn vanzelfsprekend sowieso meer geneigd om op law-and-order partijen te stemmen, maar dit is veel sterker het geval in meer wanordelijke wijken. In wijken met de minste wanorde stemt een kleine 40% van de sterk autoritaire wijkbewoners op de PVV of de VVD, terwijl dat ongeveer 90% is in de meest wanordelijke wijken. [2]
Figuur 2: Het verband tussen wanorde in de wijk en een voorkeur voor law-and-order partijen, gesplitst naar autoritarisme. Gearceerde gebieden geven de 95% betrouwbaarheidsintervallen aan.
Objectieve omstandigheden en subjectieve reacties
Ons onderzoek wijst erop dat lokale wanorde een rol speelt bij het stemgedrag, maar alleen onder burgers met een autoritair profiel. Of de hufterboete van Joost Eerdmans helpt om wanorde in wijken te verminderen kunnen we niet zeggen, maar het lijkt erop dat autoritaire inwoners van wijken met veel wanorde zo’n maatregel waarderen.
Meer in het algemeen benadrukt ons onderzoek nog eens dat schijnbaar objectieve wijkkenmerken niet per se een objectief electoraal effect hebben. De politieke relevantie van lokale omstandigheden hangt af van de manier waarop deze door inwoners zelf worden geïnterpreteerd.
Noten
[1] Aangezien law-and-order partijen in het algemeen ook een anti-immigratieagenda hebben, richten we ons bij het beantwoorden van deze vraag net als eerder onderzoek op Nederlanders zonder migratieachtergrond.
[2] Uiteraard hebben we hierbij rekening gehouden met diverse controlevariabelen. In verdere analyses hebben wij bovendien gekeken of de mate van criminaliteit of stedelijkheid (beide gemeten op stadsniveau) de resultaten beïnvloeden, wat niet het geval bleek te zijn.