• Skip to primary navigation
  • Skip to main content
  • Skip to primary sidebar
StukRoodVlees

Politicologie en actualiteit

  • OVER SRV
  • AUTEURS
  • CATEGORIEËN
  • ARCHIEF
  • CONTACT

Marcel Lubbers

Marcel Lubbers is hoogleraar Interdisciplinaire sociale wetenschap: relaties tussen groepen en culturen aan de Universiteit Utrecht. Hij coördineert het European Research Centre on Migration and Ethnic Relations (ERCOMER). Hij doceert en onderzoekt processen van in- en uitsluiting.

Laatste berichten door Marcel Lubbers

Zullen de energiecrisis en inflatie radicaal-linkse partijen populairder maken?

door Marlou Ramaekers, Mark Visser, Marcel Lubbers, Twan Karremans 27/01/2023 1 Reactie

De Europese economie lijkt er niet bijzonder goed voor te staan. De economische groei stagneert, er is hoge inflatie en zelfs de Europese Centrale Bank lijkt onzeker over de toekomst. Dit wordt door gewone Europeanen gevoeld. Mensen maken zich zorgen over hoe ze moeten rondkomen met de hoge energieprijzen en inflatie. Ook zijn er zorgen dat vooral mensen die het al niet breed hebben dit zullen gaan voelen. De bestaande ongelijkheid zal hierdoor verder worden blootgelegd.

Deze omstandigheden lijken ideaal voor radicaal-linkse partijen, zoals de socialistische en communistische partijen in Europa vaak worden genoemd. Zij zetten zich namelijk in voor meer (economische) gelijkheid in de samenleving en willen de economie radicaal omvormen om dat doel te bereiken. Een aantal van deze partijen maakte zijn opmars tijdens de economische crisis van 2008-2009. Voorbeelden daarvan zijn SYRIZA (Griekenland) en Podemos (Spanje). Daarnaast werd er in deze tijd van economische crisis ook meer gestemd op radicaal-linkse partijen in Duitsland (Die Linke), Portugal (Bloco de Esquerda) en Denemarken (Enhedslisten).

Dit is in lijn met eerder onderzoek in Europa en de verwachtingen dat mensen meer geneigd zijn om radicaal links te stemmen wanneer de economische omstandigheden slechter zijn of wanneer mensen minder tevreden zijn over de economie. Door de energiecrisis en de inflatie lijken radicaal-linkse partijen dus een nieuwe groep kiezers aan te kunnen spreken. Recent onderzoek gebaseerd op de European Social Survey laat echter zien dat mogelijk niet alle mensen uit deze groep potentiële nieuwe kiezers ook echt op een radicaal-linkse partij zal stemmen.

Minder tevreden, meer radicaal-links

In het onderzoek dat we afgelopen jaar publiceerden in European Societies hebben we het stemmen op een radicaal-linkse (socialistisch en communistische) partij in 19 Europese landen bestudeerd in de periode tussen 2002 en 2018. Radicaal-linkse partijen werden in het onderzoek gezien als de partijen die zichzelf aan de uiterst linkerkant (voorbij sociaaldemocratische en groene partijen) van het politieke spectrum plaatsen, economische ongelijkheid als het grootste probleem in de maatschappij zien, en dat willen oplossen door een sterke herverdeling van inkomens. Ze profileren zich vaak als partijen die opkomen voor de belangen van de arbeidersklasse en mensen die moeilijk rondkomen en daarom hun stem vertegenwoordigen. Een Nederlands voorbeeld van een dergelijke partij is de SP.

In de periode van het onderzoek waren er aanzienlijke verschillen in economische omstandigheden tussen landen en over de tijd. Daardoor konden we goed uitzoeken waarover kiezers die op een radicaal-linkse partij stemmen vooral ontevreden waren en onder welke macro-economische omstandigheden zij op deze partijen stemden. We onderzochten de rol van sociale klasse en drie vormen van individuele ontevredenheid, namelijk ontevredenheid met de economie, met de politiek en met de mate van inkomensongelijkheid. Daarnaast bestudeerden we de rol van drie indicatoren voor macro-economische omstandigheden die van invloed zouden kunnen zijn op radicaal-links stemmen. Dit waren algehele welvaart (gemeten door BBP per hoofd van de bevolking), het werkloosheidspercentage en inkomensongelijkheid (gemeten met de GINI coëfficiënt).

Zoals we op het eerste gezicht zouden verwachten, hebben mensen een grotere kans om op een radicaal-linkse partij te stemmen als ze zich tot de arbeidersklasse rekenen en naarmate ze minder tevreden zijn over de economie, over het functioneren van de democratie en over inkomensongelijkheid. De verschillen tussen Europese landen in de mate waarin er op radicaal-links wordt gestemd zijn fors. Dit hangt deels samen met de verschillen in inkomensongelijkheid: mensen die in een land wonen met meer inkomensongelijkheid stemmen vaker op een radicaal-linkse partij. In een land waar de werkloosheid stijgt, stemt men ook vaker radicaal-links.

Niet iedereen naar radicaal-links

Deze resultaten over verschillen tussen landen zijn in overeenstemming met gangbare verwachtingen over radicaal-links stemmers. Als we ons slechts op deze resultaten baseren, ligt de verwachting dat radicaal-linkse partijen zullen profiteren van de verslechterende economische omstandigheden voor de hand. Echter, wanneer we verder inzoomen, blijkt dat het beeld genuanceerder is. De arbeidersklasse stemt weliswaar vaker op radicaal-linkse partijen, maar het verschil is niet groter in economisch minder gunstige omstandigheden. Ook onderzochten we in hoeverre ontevredenheid mensen in een sterkere of minder sterke mate naar radicaal-linkse partijen trekt wanneer de macro-economische omstandigheden verslechteren. Hieruit blijkt dat ontevreden mensen niet zomaar op radicaal-linkse partijen stemmen wanneer de economische omstandigheden minder goed zijn.

Juist in landen met een relatief lage welvaart heeft ontevredenheid met de economie en met inkomensongelijkheid minder invloed op het radicaal-links stemmen. In landen als Portugal, Tsjechië en Griekenland, die een relatief lage welvaart kennen, is het verband tussen ontevredenheid over de economie en inkomensongelijkheid en radicaal-links stemmen dus minder sterk dan in landen met een relatief hoge welvaart, zoals Nederland, Denemarken en Zweden. Dit wordt voor ontevredenheid met inkomensongelijkheid geïllustreerd in Figuur 1. Hierin is te zien dat invloed van ontevredenheid met inkomensongelijkheid kleiner is in landen met een lage welvaart dan in landen met een hoge welvaart. Dit patroon zien we ook wanneer we geen landen vergelijken, maar naar de trend binnen een land kijken. Wanneer de welvaart binnen een land afneemt, is het verband opnieuw zwakker. Nederland kent een hoge welvaart, maar deze nam tussen 2008 en 2009 wel af. De bevindingen van onze studie suggereren dat mensen die toen ontevreden waren over de economie en inkomensongelijkheid minder geneigd waren om op een radicaal-linkse partij te stemmen dan tussen 2013 en 2015, toen de algehele welvaart steeg. Hetzelfde patroon is zichtbaar wanneer we landen vergelijken op basis van de inkomensongelijkheid. In landen met een hoge inkomensongelijkheid, zoals Italië en Griekenland, is het verband tussen ontevredenheid en radicaal-links stemmen zwakker dan een landen met een lage inkomensongelijkheid, zoals Noorwegen en België.

Figuur 1 – Invloed van ontevredenheid met inkomensongelijkheid op radicaal-links stemmen, afhankelijk van de welvaart in een land

Deze resultaten impliceren niet per se dat radicaal-linkse partijen minder kiezers trokken in landen met een lage welvaart of hoge inkomensongelijkheid. In Griekenland stemde in 2012 alsnog 26,9% van de kiezers op SYRIZA, de radicaal-linkse partij daar. Het betekent echter wel dat de verschillen tussen kiezers die ontevreden en tevreden waren over de economie en inkomensongelijkheid kleiner zijn in zo’n land.

In eerste instantie lijken deze bevindingen wellicht vreemd. In de landen die het economisch gezien niet goed doen, zou men verwachten dat de economische onderwerpen juist een grotere rol zouden spelen in de verkiezingen en dat ontevredenheid hierover de aantrekkingskracht van radicaal-linkse partijen zou vergroten. Er zijn echter twee plausibele verklaringen voor deze bevinding. Ten eerste kunnen politieke partijen de thema’s waar ze op inspelen aanpassen aan de economische situatie. Andere partijen kunnen bijvoorbeeld ook aandacht besteden aan economische ongelijkheid of lage inkomens ten tijde van een recessie. Ze kunnen zelfs ideeën of wetsvoorstellen overnemen van radicaal-linkse partijen. Daardoor kunnen kiezers die ontevreden zijn over de economie of inkomensongelijkheid bij meer partijen terecht dan alleen radicaal-linkse partijen en stemmen ze dus minder snel radicaal-links wanneer ze ontevreden zijn.

Ten tweede suggereert eerder onderzoek dat radicaal-linkse partijen vooral kiezers trekken onder groepen die zich achtergesteld voelen. Dit zou vooral optreden wanneer het economisch goed gaat en iedereen, op een kleine groep na, profiteert. Omgekeerd zou het gevoel van achterstelling kunnen verdwijnen wanneer het economisch slechter gaat. Op dit moment worden zaken als de energiecrisis en de problemen op de woningmarkt bijvoorbeeld vaak gepresenteerd als problemen die iedereen ervaart. Daardoor hebben mensen die ontevreden zijn over de inkomensongelijkheid en de economie wellicht minder sterk het idee dat zij achterblijven; iedereen heeft er immers mee te maken. Vervolgens acht deze ontevreden groep radicale veranderingen in het economisch systeem wellicht niet meer noodzakelijk, waardoor radicaal-linkse partijen hun aantrekkingskracht verliezen.

De bevinding dat het verband tussen economische ontevredenheid en radicaal-links stemmen zwakker is wanneer het slecht gaat met de economie, wordt echter niet voor alle indicatoren gedaan. Wanneer we kijken naar hoe de inkomensongelijkheid binnen een land verandert, vinden we het tegenovergestelde. In Noorwegen is de inkomensongelijkheid bijvoorbeeld over het algemeen laag. Deze steeg echter tussen 2011 en 2016. In een dergelijk geval suggereren onze resultaten dat het verband tussen ontevredenheid over de economie en inkomensongelijkheid en steun voor radicaal-linkse partijen ook sterker wordt. Dit betekent dat de aantrekkingskracht van radicaal-linkse partijen onder ontevreden kiezers groter is.

De toekomst van radicaal-links

Wat betekenen deze bevindingen voor het politieke landschap in Europa de komende tijd? Het antwoord op deze vraag hangt natuurlijk af van het verdere verloop van de energiecrisis en de inflatie en hoe ontevreden mensen zijn over de economie, democratie en inkomensongelijkheid. Echter, de resultaten van ons onderzoek suggereren dat wanneer de werkloosheid stijgt en mensen meer ontevreden raken, radicaal-linkse partijen meer kiezers weten te trekken. Een belangrijke bevinding is echter ook dat waarschijnlijk niet alle ontevreden mensen zich tot een radicaal-linkse partij richten wanneer de economie slecht draait. Door verschuivende partijposities, bijvoorbeeld van radicaal-rechtse partijen, en een gebrek aan het gevoel van achterstelling oriënteren mensen die ontevreden zijn over de economie en inkomensongelijkheid zich breder en stemmen ze niet alleen op radicaal-linkse partijen.

In Nederland lijkt het erop dat de economie afgelopen jaar licht is gekrompen en dat mensen zich zorgen maken over hun financiële positie. Dit zou kunnen leiden tot meer steun voor de SP. Echter, we zien ook dat vrijwel iedere politieke partij de noodzaak ziet van het ondersteunen van lagere inkomens en dat de huidige crises worden gepresenteerd als een probleem waar iedereen last van heeft. Dus wellicht blijft de aantrekkingskracht van de SP voor deze nieuwe groep ontevreden mensen beperkt.

Photo by Towfiqu barbhuiya on Unsplash

Filed Under: Kiezers en publieke opinie Tagged With: Inkomensongelijkheid, kiezers, radicaal-links

Excuses voor het slavernijverleden: hoe zwart-wit is de publieke opinie?

door Inge Hendriks, Niels Spierings, Marcel Lubbers 11/11/2022 2 Reacties

Het kabinet gaat excuses aanbieden voor het Nederlandse slavernijverleden. Daarmee wordt een lang bestaande wens van belangengroepen vervuld. Maar hoe denken verschillen groepen in de Nederlandse samenleving hierover? Nederlanders blijken verdeeld en niet bijzonder enthousiast te zijn, zelfs een aanzienlijk deel van de progressieven niet.

Excuses

Vorige week donderdag, 3 november 2022, werd bekend dat het kabinet excuses voor de rol van Nederland in de slavernij gaat aanbieden, in navolging van enkele grote steden. Bovendien wil het kabinet 27 miljoen vrijmaken voor een nationaal slavernijmuseum en 200 miljoen voor een bewustwordingsfonds. Politici en activisten waren er snel bij en de reacties waren, voorzichtig uitgedrukt, verdeeld. Maar hoe zit dat onder de Nederlandse bevolking?

We vroegen het tijdens de Tweede Kamerverkiezingen van 2021 aan een representatieve groep stemgerechtigde Nederlanders. Maar liefst 60% gaf aan het (helemaal) oneens te zijn met het aanbieden van excuses voor de rol van Nederland in de slavenhandel in de 17e, 18e en 19e eeuw. Een kwart (24%) is er (helemaal) mee eens. Echter, er bleken grote verschillen binnen Nederland te zijn.

Hogere steun voor excuses onder Caribische en Afrikaanse Nederlanders

Excuses voor het slavernijverleden gaat niet alleen nazaten van tot slaaf gemaakten aan, maar ook de rest van de Nederlandse bevolking. Desalniettemin zien we dat herkomst een belangrijke scheidslijn vormt in de publieke opinie rondom excuses. Wanneer we onderscheid maken tussen mensen met en zonder migratieachtergrond zien we meteen een groot en belangrijk verschil (Figuur 1).

De steun voor excuses is het hoogst onder de groep wie de excuses betreft, namelijk Nederlanders afkomstig uit de voormalige Antillen, Suriname of Sub-Sahara Afrika. Ook onder Nederlanders met een Turkse, Marokkaanse of een Midden-Oosterse achtergrond is de steun voor excuses hoog. Support voor excuses is het laagst onder Nederlanders die zelf en wiens ouders in Nederland geboren zijn: slechts een kleine 20% is voor excuses. Ter vergelijking, onder Nederlanders met een Caribische of Afrikaanse achtergrond is dat juist 50%.

Figuur 1: Steun voor excuses naar migratieachtergrond
Bron: DPES & DEMES, 2021

Opleidingsniveau maakt weinig uit?

Als we kijken naar andere scheidslijnen, zijn er dan groepen die opvallend veel of weinig steun tonen voor excuses? In hoeverre is het een ‘links’ issue? En zijn het juist jongeren en hoger opgeleide Nederlanders die al meer over de slavernijgeschiedenis hebben meegekregen en daardoor excuses vaker ondersteunen?

De verschillen naar opleidingsniveau zijn opvallend klein. Op basis van deze uitkomsten kunnen we niet met zekerheid concluderen dat het percentage laag- en hoogopgeleiden dat excuses voor het slavernijverleden steunt van elkaar verschilt (Figuur 2). Wel valt op dat de steun voor excuses onder jongeren beduidend hoger is dan onder ouderen. Opleiding lijkt niet de crux te zijn, maar er lijkt wel een algemene maatschappelijke verschuiving plaats te vinden richting meer support voor excuses. 70+’ers zijn opgegroeid in een samenleving waar Nederland nog koloniale claims legde. Jongeren die na de eeuwwisseling opgroeiden, zijn daarentegen meer bekend met discussies rondom het koloniale verleden, slavernij en Zwarte Piet, waardoor dit deel van de Nederlandse geschiedenis voor hen niet louter onomstreden lijkt te zijn.

Figuur 2: Percentage kiezers dat voor excuses voor het slavernijverleden is, uitgesplitst naar opleidingsniveau en leeftijd
Bron: DPES, 2021

Nog grotere verschillen zien we tussen aanhangers van verschillende politieke partijen (Figuur 3). Onder radicaal en mainstream rechtse partij is de steun zeer laag (11% of minder). Daar tegenover staat dat 7 op 10 DENK-stemmers en de helft van de GroenLinks-stemmers de excuses expliciet steunt. Binnen de huidige coalitie lijkt er op dit thema een scheidslijn te zijn tussen D66 (33%) en de ChristenUnie (38%) aan de ene kant en CDA (11%) en VVD (6%) aan de andere kant, zoals vaker op thema’s rond migratie en integratie.

Figuur 3: Percentage kiezers dat voor excuses voor het slavernijverleden is, uitgesplitst naar partij
Bron: DPES, 2021

Excuses en het migratiedebat

De partijverdeling rond excuses lijkt de bredere tendens in het migratie en integratie debat te volgen, maar tegelijkertijd zien we ook dat de lage steun voor excuses onder de Nederlandse bevolking zonder migratieachtergrond sterker is dan voor andere attituden betreffende etnische diversiteit. Hoe hangt dit samen (of niet)? In Figuur 4 vergelijken we daarom de steun voor excuses onder de Nederlandse bevolking zonder migratieachtergrond met de mate waarin zij multiculturalisme onderschrijven (hoe zij zich plaatsen op de tegenstelling “Nederlanders met een migratieachtergrond moeten zich aanpassen aan de Nederlandse cultuur” versus ”deze groepen mogen hun eigen cultuur behouden”).

We zien dat men veel terughoudender is met betrekking tot excuses, terwijl de meeste mensen wel enig behoud van eigen cultuur acceptabel lijken te vinden. Dit patroon geldt niet alleen voor tegenstanders maar ook voor voorstanders van het multiculturalisme. 7% van de ondervraagden onderschrijft het multiculturalisme en steunt excuses voor het slavernijverleden. Hier staat tegenover dat 10% van de ondervraagden ook voor behoud van eigen cultuur is, maar excuses voor het slavernijverleden niet steunt. Desalniettemin zien we dat de grootste groep zowel tegen het multiculturalisme is als tegen excuses voor het slavernijverleden. Hoe Nederlanders zonder migratieachtergrond naar excuses voor het slavernijverleden kijken, komt dus deels overeen maar vertaalt zich niet 1-op-1 naar andere houdingen op het gebied van integratie.

Figuur 4: Steun voor excuses slavernij versus steun voor multiculturalisme
Bron: DPES, 2021

Bewustwording

Excuses voor de rol van Nederland in de slavenhandel in de 17e, 18e en 19e eeuw worden op dit moment nog niet breed omarmd in Nederland. Met name onder Nederlanders zonder migratieachtergrond is de steun laag. Echter, onder de groep die deze excuses betreft – Caribische en Afrikaanse Nederlanders – zijn meer mensen voor dan tegen.

Zou het daadwerkelijk uitspreken van deze excuses en de daaropvolgende bewustwordingscampagne de publieke opinie kunnen doen verschuiven? Onze eerste analyse geeft hiertoe aanwijzingen. Hoewel we geen grote verschillen tussen hoger en lager opgeleiden zien, constateren we wel dat de steun groter is onder jongeren. Een verklaring voor de generatieverschillen is dat jongeren zijn opgegroeid in tijden waarin het koloniale verleden meer ter discussie werd gesteld in het bredere publieke debat. Dit suggereert dat aandacht voor nuance kan leiden tot meer bewustwording en daardoor tot meer steun voor excuses.

Ten slotte valt op dat de houdingen over culturele integratie niet geheel los lijken te staan van steun voor excuses voor het slavernijverleden. Om de steun voor excuses te verhogen zou het debat hierover wellicht niet te sterk verbonden moeten worden met het integratiedebat, maar meer moeten gaan over historische bewustwording. De acties die het kabinet voornemens is zouden voor Nederlanders met een Caribische en Afrikaanse achtergrond een belangrijk teken kunnen zijn dat we samen Nederland zijn.

Noot: In de Dutch Parliamentary Election Study en de Dutch Ethnic Minority Election Study is tijdens de verkiezingen van 2021 aan de Nederlandse kiezer gevraagd in hoeverre zij denkt dat de Nederlandse staat haar excuses moet aanbieden voor de rol van Nederland in de slavenhandel in de 17e, 18e en 19e eeuw. De groep die ‘helemaal eens’ of ‘eens’ antwoordde, wordt gezien als de groep die excuses voor het slavernijverleden steunt. De ondervraagden waren allen stemgerechtigd. De data zijn gewogen naar geslacht, leeftijd, herkomst en stemgedrag op basis van de weegfactoren in de data. Via DANS EASY zijn alle data publiek toegankelijk.

Filed Under: Kiezers en publieke opinie Tagged With: Excuses, kolonialisme, slavernij

Vaccinatiebereidheid en vertrouwen in instituties onder Nederlanders met en zonder migratieachtergrond

door Mérove Gijsberts, Marcel Lubbers, Take Sipma 08/02/2022 1 Reactie

De coronapandemie leidde aanvankelijk tot een hoge mate van eensgezindheid en politiek vertrouwen. Dat is in de loop van de tijd afgekalfd. Een deel van de bevolking is in hoge mate ontevreden over het regeringsbeleid en voor- en tegenstanders van de coronamaatregelen komen steeds duidelijker tegenover elkaar te staan. Daarbij wordt vaak de relatie gelegd tussen vaccinatiebereidheid en vertrouwen in de overheid. Uit onderzoek van Eurofound onder burgers in alle EU lidstaten blijkt bijvoorbeeld dat in veel Oost-Europese landen de vaccinatiebereidheid zeer laag is en dat dit samengaat met een gering vertrouwen in de eigen regering. Men vertrouwt de eigen regering gewoonweg onvoldoende om een vaccin te gaan halen dat geadviseerd wordt door die regering. In Nederland blijft de vaccinatiegraad achter onder een uiteenlopende groep Nederlanders. Eén van die groepen is volgens het RIVM de groep Nederlanders met een migratieachtergrond. Op basis van het Nationaal Kiezersonderzoek 2021 (NKO), waarbij het afgelopen jaar een additionele dataverzameling onder kiesgerechtigden met een migratieachtergrond heeft plaatsgevonden,kunnen we hier meer licht op werpen en bekijken of voor hen ook geldt dat een laag vertrouwen in de overheid en instituties een rol speelt om geen vaccin te willen. De enquêtes zijn gehouden in de weken voorafgaand aan de verkiezingen in maart 2021. Dit viel precies samen met de eerste maanden van de vaccinaties tegen het coronavirus in Nederland. Een mooie samenloop van omstandigheden om op basis van deze gegevens de relatie tussen vaccinatiebereidheid en vertrouwen in (overheids)instituties nader te bekijken.

Vaccinatiebereidheid en angst voor het coronavirus

Het RIVM heeft bekend gemaakt dat de vaccinatiegraad onder personen met een migratieachtergrond laag is, met name onder degenen met een niet-westerse migratieachtergrond woonachtig in de grote steden. Dat beeld zien we terug in de gegevens uit het Nationaal Kiezersonderzoek (figuur 1). We kijken hier naar de totale groep kiesgerechtigden met een migratieachtergrond (uit alle mogelijke herkomstlanden) [1]. Onder de kiesgerechtigden zonder migratieachtergrond was de vaccinatiebereidheid in de eerste maanden van 2021 rond de 80%, onder degenen met een migratieachtergrond 55% [2]. Bovendien was in die tweede groep het aandeel dat nog niet wist of ze zich wilden laten vaccineren aanzienlijk hoger: 30% tegen 13%. Dit betreft dus alleen de kiesgerechtigden onder de populatie met een migratieachtergrond (degenen die in het NKO zijn ondervraagd).

Figuur 1: Vaccinatiebereidheid onder kiesgerechtigden met en zonder migratieachtergrond (in procenten)

Bron: NKO 2021

Het recent verschenen NKO rapport laat zien dat Nederlanders met een migratieachtergrond minder tevreden zijn met de regering en nog minder tevreden met het coronabeleid. Tegelijk is de angst voor een coronabesmetting onder mensen met een migratieachtergrond hoger dan onder mensen zonder migratieachtergrond. Zou hun lagere vertrouwen in de overheid een mogelijke reden kunnen zijn voor die lagere vaccinatiebereidheid? En maakt dat wantrouwen wellicht dat de grotere angst voor corona toch niet in een vaccinatie wordt omgezet? Uit figuur 2 blijkt dat mensen die bang zijn dat zij of één van hun familieleden besmet raken, vaker een vaccin willen dan mensen die niet bang zijn. Dit aandeel ligt echter lager onder mensen met een migratieachtergrond: van degenen zonder migratieachtergrond die bang zijn voor het virus is 90% bereid een vaccin te nemen; onder degenen met een migratieachtergrond en angst voor het virus is dit 65%. Bij mensen met een migratieachtergrond lijkt de angst voor het virus dus minder doorslaggevend om zich te laten vaccineren. Onder mensen met een migratieachtergrond is de groep die wel bang is voor het virus, maar toch geen vaccin neemt of daar nog over twijfelt, duidelijk groter dan onder mensen zonder migratieachtergrond. Verder valt op dat onder de groep met migratieachtergrond het aantal twijfelaars – rond de verkiezingen van 2021 – relatief (nog) hoog was: bijna één op de drie respondenten met een migratieachtergrond wist nog niet of ze het vaccin zouden nemen (dit aandeel is onder degenen met en zonder angst ongeveer even groot). Dit is een groep die wellicht nog over de streep getrokken zou kunnen worden.

Figuur 2: Relatie tussen angst voor het coronavirus en vaccinatiebereidheid (in procenten)

Bron: NKO 2021

Vaccinatiebereidheid en vertrouwen in instituties

Laten we vervolgens kijken naar het vertrouwen in de regering en een aantal andere instituties (figuur 3) [3]. Over het geheel genomen is het vertrouwen in instituties wat lager in de groep met een migratieachtergrond (nogmaals dit betreft allerlei verschillende migratieachtergronden). Dit gaat zowel op voor het vertrouwen in overheidsinstituties als regering, Tweede Kamer en de ambtenarij als voor vertrouwen in bijvoorbeeld het RIVM en de pers.

Figuur 3: Vertrouwen in instituties voor mensen met en zonder migratieachtergrond (in procenten)

Bron: NKO 2021

Hoe zit het nu met de relatie tussen vaccinatiebereidheid en vertrouwen? Er blijkt vooral een groot verschil in vertrouwen tussen mensen die zich wel willen laten vaccineren en zij die dat niet willen (figuur 4). Verschillen in vertrouwen tussen mensen met en zonder migratieachtergrond (naar vaccinatiebereidheid) zijn daarbij vergeleken gering [4]. Het verschil in vertrouwen naar vaccinatiebereidheid is aanzienlijk. Onder degenen die zich willen laten vaccineren, had rond de 60% vertrouwen in de regering en Tweede Kamer, onder de vaccinweigeraars was dat aandeel ca. 20%. Ook buiten het politieke domein zien we dit enorme verschil in vertrouwen tussen mensen die wel en geen vaccin willen, bijvoorbeeld met betrekking tot het vertrouwen in het RIVM en in de media. Onder degenen die zich willen laten vaccineren had rond de 80% vertrouwen in het RIVM en rond de 50% vertrouwen in de pers; onder de vaccinweigeraars zijn deze aandelen respectievelijk 20% en 15%. Alleen het vertrouwen in de wetenschap bleef ook onder de vaccinweigeraars nog aardig overeind, zowel onder personen met als zonder migratieachtergrond [5]. Dit geeft ondersteuning voor allerlei recente initiatieven zoals medische specialisten die de straat op gaan om vaccinweigeraars over de streep te trekken en de recent landelijk opgeschaalde vaccinatietwijfeltelefoon.

Figuur 4: Vertrouwen in instituties naar vaccinatiebereidheid voor mensen met en zonder migratieachtergrond (in procenten)

Bron: NKO 2021

Nemen migranten het lage vertrouwen in de regering van hun herkomstland mee?

Opvallend in figuur 3 en 4 is het zeer lage vertrouwen van mensen met een migratieachtergrond in de regeringen van hun herkomstlanden, zowel onder de groep die zich wel wil laten vaccineren als degenen die dat niet willen. Dit is het gemiddelde over alle verschillende in het NKO ondervraagde migratieachtergronden. De aantallen zijn te klein om uit te kunnen splitsen naar specifieke migratieachtergronden [6]. Echter: ook als we kijken naar het recent verzamelde Survey Integratie Minderheden zien we ditzelfde beeld terug. Onder alle in dit onderzoek onderzochte groepen is het vertrouwen in de regering van het land van herkomst veel lager is dan dat in de regering in Nederland [7]. Een nadere blik op deze gegevens leert dat er voor een aantal groepen een relatie is tussen het vertrouwen in de regering in het herkomstland en het vertrouwen in de Nederlandse regering, waarbij een laag vertrouwen in de regering van het herkomstland samengaat met een laag vertrouwen in de regering in Nederland. Dit zou kunnen betekenen dat men de mogelijk negatieve beelden en ervaringen met instituties uit het land van herkomst mee heeft genomen naar het land waar ze naar toe zijn gemigreerd. En dat zou ook kunnen betekenen dat het lage vertrouwen in Nederlandse overheidsinstituties ‘dieper’ zit dan je op het eerste gezicht zou denken. Een andere mogelijkheid is dat het lage vertrouwen in de regering van het herkomstland, juist zou kunnen leiden tot meer waardering en meer vertrouwen in Nederlandse instituties. Mogelijk hangt dit af van de specifieke herkomstgebieden waar mensen hun wortels hebben. In ieder geval zijn dit interessante hypothesen om nader te onderzoeken.

Ten slotte

Er is overduidelijk sprake van een sterke relatie tussen de vaccinatiebereidheid en het vertrouwen in overheidsinstituties. En dit geldt net zo goed voor mensen met een migratieachtergrond als voor degenen die dat niet hebben. Dit duidt er op dat in beide groepen dezelfde mechanismen spelen, waardoor het vertrouwen in instituties zo laag is onder degenen die het vaccin niet willen. Het geringe vertrouwen van deze groep in niet alleen de regering, maar ook in het RIVM en de media lijkt in ieder geval deels voort te komen uit het veelvuldige gebruik van sociale media, in combinatie met allerlei informatie die op sociale media circuleert. Het onderzoek van Eurofound liet al zien dat dit zeker niet alleen in Nederland, maar in alle EU landen speelt.

Uit eerder onderzoek blijkt echter wel dat mensen met een -vooral niet-westerse- migratieachtergrond vaker besmet raken, ernstiger ziek worden en vaker overlijden door corona. Dit is gedeeltelijk een gevolg van hun gemiddeld genomen minder goede gezondheid, alsmede hun woonomstandigheden. Waarom wil een deel van hen dan toch niet het vaccin, zelfs niet als ze wel bang voor corona zijn? Een mogelijke reden kan gelegen zijn in onze constatering dat het wantrouwen in overheidsinstituties misschien wel dieper zit, als ze uit landen komen waar overheden minder te vertrouwen zijn. Naast vertrouwen in de overheid spelen tegelijkertijd andere factoren een rol. Mensen met een migratieachtergrond worden bijvoorbeeld slechter bereikt met vaccinatiecampagnes. Bovendien spelen soms taalbarrières, waardoor veel overheidscommunicatie, laat staan persconferenties op de Nederlandse publieke zenders, grotendeels langs hen heen gaan. Om twijfelaars over de streep te trekken, zou je dan ook beter in kunnen zetten op een rechtstreekse benadering in wijken waar de vaccinatiegraad laag is. Betrek daarbij vooral ook professionals die werkzaam zijn in deze wijken zoals schooldirecteuren en wijkverpleegkundigen. En bedenk dat communicatie vanuit wetenschappers en zorgverleners zelf meer vertrouwen wekt dan communicatie vanuit overheidsinstanties, inclusief het RIVM.

Abeelding: “Vaccinatie” van We Like Sharing (via Flickr).

Meer over het Nationaal Kiezers Onderzoek (NKO)

De resultaten in deze blog zijn gebaseerd op het Nationale Kiezersonderzoek en het Dutch Ethnic Minority Election Study (DEMES) gehouden rond de Tweede Kamerverkiezingen van maart 2021. Voor de doeleinden van deze blog zijn deze gegevens gecombineerd en daarom ongewogen. Dat betekent dat we voorzichtig moeten omgaan met de puntschattingen, de conclusies op basis van deze cijfers zijn echter wel robuust.  Het Nationaal Kiezersonderzoek (NKO) is het toonaangevende kiezersonderzoek onder een representatieve groep stemgerechtigden in Nederland. Sinds 1971 voert Stichting Kiezersonderzoek Nederland (SKON) het NKO uit rond iedere Tweede Kamerverkiezing. Uit eerdere dataverzamelingen van het NKO bleek dat mensen met een migratieachtergrond ondervertegenwoordigd waren en de groep bovendien klein is om valide uitspraken te doen gezien de steekproefomvang van het NKO. Daarom is er voor deze verkiezing voor gekozen om een extra dataverzameling uit te voeren specifiek gericht op mensen met een migratieachtergrond (eerste en tweede generatie) die stemgerechtigd zijn in de Nederlandse Tweede Kamerverkiezingen. Dit heeft geresulteerd in het eerste Dutch Ethnic Minority Election Study (DEMES). De ongewogen DEMES data laten een oververtegenwoordiging zien van politiek geïnteresseerden onder personen met een migratieachtergrond. Dit kan betekenen dat de verschillen die we in deze blog laten zien nog wat onderschat worden.

Voetnoten

[1] We kijken naar kiesgerechtigden van boven de 18 jaar met alle mogelijke migratieachtergronden (bijv. uit Turkije, Suriname, Oost-Europa, Azië of Latijns-Amerika). We nemen ook mensen mee in de cijfers die in Nederland zijn geboren, maar waarvan de ouders een migratieachtergrond hebben. Het overgrote deel is echter geboren buiten Nederland.

[2] Het betreft personen die in de periode van het onderzoek al een vaccin hebben ontvangen of aangaven er één te willen.

[3] Dit is gemeten op een vierpuntsschaal, waarbij de categorieën ‘tamelijk veel’ en ‘erg veel’ vertrouwen zijn samengenomen, net zoals de categorieën ‘helemaal geen’ en ‘niet zo veel’ vertrouwen.

[4] Over het geheel genomen is het vertrouwen van de groep met een migratieachtergrond in de verschillende instituties lager dan van de groep zonder migratieachtergrond.

[5] Uit het in 2020 gehouden SIM onderzoek blijkt overigens ook dat het vertrouwen in de gezondheidszorg hoog is onder de meeste groepen met een migratieachtergrond. Onder de Pools-Nederlandse groep is het vertrouwen in de Nederlandse gezondheidszorg vergelijkenderwijs nog het laagst (gegevens op te vragen bij de auteurs).

[6] Het NKO wordt deels uitgevoerd in het LISS survey, waarin alleen de westerse- en niet-westerse migratieherkomst wordt gecodeerd. [7] Onderzocht zijn in het SIM 2020 personen met de volgende migratieachtergronden: Marokkaans, Turks, Caribisch-Nederlands, Surinaams, Pools, Iraans en Somalisch. Alleen binnen de Turks-Nederlandse groep is het aandeel met vertrouwen in de regering in Turkije ongeveer even hoog als dat voor de Nederlandse regering (gegevens op te vragen bij de auteurs).

Filed Under: Kiezers en publieke opinie Tagged With: migranten, politiek vertrouwen, vaccinatie

Weinig vertrouwen in de briefstem

door Tom van der Meer, Marcel Lubbers 12/10/2021 3 Reacties

Op maandag 11 oktober verstuurde Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) een discussienota naar de Tweede Kamer over de toekomst van het briefstemmen. Bij de verkiezingen van 2021 was het vanwege de impact en beperkingen van de pandemie mogelijk gemaakt voor 70+’ers om te stemmen per post. In de nota van de minister komen verschillende voor- en vooral nadelen van het toestaan van briefstemmen naar voren.

Wat in het stuk echter ontbreekt, is duidelijkheid in hoeverre de stemmethode betrouwbaar wordt geacht door de Nederlandse bevolking. Dat het vertrouwen van burgers niet vanzelfsprekend is, weten we al uit eerdere onderzoeken. In eerdere jaren was de briefstem nog hypothetisch; in 2021 werd deze in de praktijk gebracht. Wat betekende dat voor de perceptie van eerlijkheid van verkiezingen?

Het Nationaal Kiezersonderzoek 2021 helpt hier duidelijkheid over te geven. We hanteren hier de ongewogen uitkomsten. Een volledig onderzoeksrapport naar aanleiding van het NKO2021 verschijnt volgende maand.

Eerlijke verkiezingen

Vooropgesteld: Nederlandse verkiezingen staan niet alleen onder experts maar ook onder kiezers bekend om hun eerlijkheid. En dat was ook in 2021 onder kiezers het geval. Ruim 85% van de Nederlanders die een stem uitbracht noemde de verkiezingen van 2021 eerlijk of zeer eerlijk. Ook van de niet-stemmers was een groot deel (70%) overtuigd van de eerlijkheid van het proces. De laagste percentages vinden we onder kiezers van het FvD (29%) en van de PVV (52%). In totaal noemt slechts 6% van alle kiezers de verkiezingen oneerlijk of zeer oneerlijk. Zij verwijzen daarbij naar het op voorhand uitsluiten van partijen bij de coalitieonderhandelingen, naar de kwaliteit van de campagne, en naar de fraudegevoeligheid rond de briefstem.

Met de volgende drie figuren kijken we achtereenvolgens naar de vermeende betrouwbaarheid van stemmen in het stembureau, stemmen per volmacht, en briefstemmen. De groene balken geven de Nederlanders aan die de stemmethode (zeer) betrouwbaar vinden; de rode balken de Nederlanders die de stemmethode (zeer) onbetrouwbaar vinden. Grijs zijn de mensen die er geen uitgesproken mening over hebben.

Stembureau het meest betrouwbaar

Stemmen in het stembureau wordt als de meest betrouwbare vorm beschouwd. Maar liefst 94% van de kiezers noemt de fysieke stem in het stembureau betrouwbaar. Ook kiezers van FvD (70%) en PVV (80%) kunnen zich daar goeddeels in vinden.

Minder vertrouwen in volmachtstem

Stemmen per volmacht wordt aanzienlijk minder betrouwbaar beschouwd (68%), ook door kiezers van FvD (46%) en PVV (55%).

Grote polarisatie rond briefstem

Wat het meest afsteekt is de betrouwbaarheid van de briefstem. Gemiddeld genomen noemt 62% van de Nederlandse kiezers de briefstem betrouwbaar. Dat is niet eens veel lager dan de gemiddelde betrouwbaarheid van de stem per volmacht. Maar de partijpolitieke polarisatie is enorm: van de FvD-stemmers noemt maar één op de negen kiezers de briefstem betrouwbaar; van de PVV-stemmers is dat één op de drie. Daarmee is de briefstem een potentiële ondermijning van de gepercipieerde legitimiteit van de verkiezingen onder een deel van de bevolking.

Wantrouwen onder toch al wantrouwende kiezers

Daar staat tegenover dat de briefstem bovengemiddeld betrouwbaar werd geacht door de beoogde doelgroep ervan. De briefstem wordt betrouwbaarder genoemd naarmate kiezers zich meer zorgen maken over corona, naar mate zij een zwakkere gezondheid hebben, en naar mate zij ouder zijn.

De briefstem kan dus een oplossing bieden voor de opkomst van een specifieke groep kiezers die vooral om gezondheidsredenen (en versterkt door sociaal isolement) geen alternatieve mogelijkheden hebben. Maar het is een stemmethode die wordt gewantrouwd door een groep kiezers die toch al weinig vertrouwen heeft in de politiek. Deze groep heeft wel vertrouwen in de traditionele stemmethoden. Dit lijkt een belangrijke argument in de afweging waar de Tweede Kamer voor staat.

Filed Under: Kiezers en publieke opinie Tagged With: briefstem, Eerlijkheid, post, verkiezingen

De krimpende arbeidersklasse en de inruil van de PvdA (en het CDA!) voor de SP en nationalistische partijen

door Marcel Lubbers 03/09/2021 2 Reacties

Eerder al werd hier onderkend dat er bijzonder weinig aandacht is geweest voor het opnieuw minimale resultaat van de PvdA in de nationale verkiezingen. Het werd in historisch perspectief geplaatst, waarin de neergang van de sociaaldemocratie in verschillende golven werd uiteengelegd. Met het recente nationaal kiezersonderzoek is een tijdreeks van 50 jaar kiezersonderzoek ontstaan (1971-2021), waarmee hier een beeld geschetst wordt van: (1) de krimpende arbeidersklasse; (2) de mate waarin het kleiner wordende PvdA-electoraat nog uit kiezers bestaat die zich als lid beschouwen van de arbeidersklasse; en (3) op welke partijen arbeiders in Nederland sinds de jaren zeventig hebben gestemd. 

Het is een klassiek onderscheid in het politieke veld: de politieke strijd tussen de sociale klassen; tussen de kapitaalbezitters en arbeiders in termen van het marxisme. In Nederland werd de rol van dit onderscheid tussen de klassen in stemgedrag veelal overschaduwd door het belang van religie. Toch werd ook hier de tegenstelling tussen de liberalen enerzijds en de sociaaldemocraten anderzijds in sterke mate bepaald door de acclamatie dat de laatsten bovenal de belangen van de arbeidersklasse behartigen.

De arbeidersklasse heet te zijn afgebrokkeld in de laatste decennia. De beroepenstructuur in Nederland veranderde en veel van het traditionele handarbeid werd ofwel vervangen door machines ofwel verplaatst naar landen waar de loonkosten lager zijn. Met een slinkende arbeidersklasse kan het voor sociaaldemocratische partijen strategisch zijn om hun doelgroep minder nauw te formuleren. Het is al vaak geopperd dat dit is gebeurd bij de PvdA. Zeker de door Kok gekozen ‘derde weg’, in navolging van Labour’s Blair, zou de poort hebben geopend voor een sociaaldemocratische politiek die meer gericht is op de (groeiende) middenklasse. In Nederland heeft de SP zich vervolgens ontwikkeld tot het socialistische alternatief voor de sociaaldemocratische PvdA. Maar de linkse partijen hebben ook concurrentie gekregen van partijen die een nationalistisch programma hebben en vaak als radicaal-rechts worden aangeduid.

Op basis van 50 jaar Nationaal Kiezersonderzoek zien we in Figuur 1 de trend in het aandeel kiesgerechtigden dat zich als lid van de arbeidersklasse beschouwt (gewogen naar verkiezingsuitslagen en migratiestatus) [1]. De omvang van de arbeidersklasse is afgenomen. Er zitten echter trendbreuken in de figuur, die te maken hebben met de veranderingen in het design van het NKO. Ten eerste werd in 1977 een antwoordoptie ‘hogere arbeidersklasse’ toegevoegd. Toch leidde het toevoegen van de categorie ‘hogere arbeidersklasse’ slechts tot een kleine stijging van de omvang van de arbeidersklasse. Vervolgens neemt de omvang in snel tempo af.

In 2002 en 2003 is de omvang van de groep kiezers die zich als arbeidersklasse identificeren erg klein geworden en ook kleiner dan in de NKO-onderzoeken nadien. Dit komt doordat in 2002 en 2003 voor een heel ander onderzoeksdesign was gekozen, wat heeft geleid tot een ondervertegenwoordiging van mensen in de arbeidersklasse. Sinds 2017 wordt een steeds groter deel online afgenomen. Ook dit zou hebben kunnen geleid tot een afname van de vertegenwoordiging van de arbeidersklasse in het NKO. Over de hele periode zien we een afname van ongeveer 45% die zich identificeert als arbeidersklasse naar ongeveer 25% die zich als zodanig identificeert.

Figuur 1. Bevolking naar sociale klasse identificatie (Bron: NKO, gewogen naar uitslagen van de verkiezingen en migratieachtergrond)

De Partij van de Arbeid, traditioneel vertegenwoordiger van de arbeidersklasse kreeg een dreun in 2002 (Figuur 2). In dat verkiezingsjaar wist de Lijst Pim Fortuyn, maar ook de SP veel stemmen te trekken. In 2017 zit de PvdA op haar historische dieptepunt, waarvan de partij zich in 2021 niet herstelde.  

Figuur 2. Percentage stemmen behaald door PvdA, SP, CPN en nationalistische partijen in de Nederlandse Tweede Kamer verkiezingen.

Hieronder beantwoord ik twee vragen: in welke mate bestaat het electoraat van de PvdA (nog) uit kiezers die zich identificeren als arbeider? En, op welke partijen stemt het deel van het electoraat dat zich identificeert als arbeider? Daarbij laat ik buiten beschouwing dat ‘niet stemmen’ ook vaker voorkomt onder arbeiders dan onder de andere sociale klassen: dat was zo in de jaren zeventig en dat is ook in 2021 nog het geval.

In Figuur 3 is te zien dat het PvdA-electoraat steeds minder gekenmerkt wordt door kiezers die zich als arbeider beschouwen. In de jaren zeventig was zo’n twee derde van het PvdA-electoraat nog arbeider. Dat is meer dan gehalveerd. De arbeidersklasse is in omvang afgenomen; dat heeft de PvdA kiezers gekost. Maar we zien tegelijkertijd dat de kleinere PvdA minder goed in staat is om arbeiders te trekken. Een vergelijking met Figuur 1 leert dat er in de jaren zeventig een oververtegenwoordiging was in het PvdA-electoraat van kiezers die zich als arbeider beschouwen. Het PvdA-electoraat is de afgelopen 50 jaar juist sterker gaan bestaan uit leden van de hogere (midden) klasse. Het PvdA-electoraat vormt nu ongeveer een afspiegeling van de bevolking naar klasse-identificatie; er is geen oververtegenwoordiging meer van kiezers die identificeren met de arbeidersklasse.

Figuur 3. Compositie van het PvdA-electoraat naar sociale klasse (bron: NKO 1971-2021)

Op welke partijen stemden de kiezers die zich identificeren als arbeider de afgelopen 50 jaar? De PvdA was vooral in de jaren tachtig populair onder de kiezers die zich identificeren als arbeidersklasse (Figuur 4). Daarna kalft de steun onder de arbeiders voor de PvdA af. Al in 1994, als de PvdA ondanks verlies met Wim Kok start met Paars I, heeft de PvdA onder de arbeiders stevig aan populariteit ingeboet. Opvallend is de relatieve populariteit van D66 onder arbeiders in dat jaar. Vanaf dan worden de SP en de nationalistische partijen steeds groter onder de kiezers die zich als arbeider identificeren. In 2010 is voor het eerst sinds 1971 een andere partij dan de PvdA de grootste onder de arbeiderskiezer: de PVV. Ook in 2017 en 2021 zijn de nationalistische partijen (PVV, FvD en JA21) het grootst onder hen die zich als arbeider identificeren. De PvdA wordt door nog slechts zo’n 5% van de arbeiders gekozen. De VVD is relatief klein gebleven onder de arbeiders, maar in 2017 en 2021 stemde een groter deel van de arbeiders op de VVD dan op de PvdA.

Ook het CDA heeft door de tijd de steun van de arbeider verloren, wat gelijke tred houdt met de secularisering en de afname van de grootte van deze partij. Het valt op dat in de jaren zeventig het CDA nauwelijks onder deed voor de PvdA in aantrekkingskracht op de kiezers die zich arbeider beschouwen. Religie overvleugelde dus voor veel arbeiders het klassenbelang. Met het afnemen van het belang van religie, neemt ook onder arbeiders de aantrekkingskracht van het CDA af.

De middenpartijen PvdA en CDA wisten tot eind jaren tachtig het leeuwendeel van de kiezers aan zich te binden die zich beschouwden als behorende tot de arbeidersklasse, waarna dit in snel tempo afnam. Vooral de PVV en de SP hebben deze stemmen gekregen, maar gezamenlijk nooit in zo’n sterke mate als de PvdA in de jaren tachtig. Voor de Partij van de Arbeid zal het bijzonder zuur zijn dat haar oorspronkelijke doelgroep nog maar weinig op de partij stemt.  

Figuur 4. Stemgedrag van kiezers die zich als lid van de arbeidersklasse beschouwen tussen 1971 en 2021 (bron: NKO 1971-2021).

[1] Sociale klasse gemeten aan de hand van beroepen is over de periode niet goed vergelijkbaar.

Afbeelding: “PvdA” door Gerard Stolk (via Flickr).

Filed Under: Kiezers en publieke opinie, Politieke partijen Tagged With: arbeidersklasse, cda, PvdA, sociale klasse

  • Go to page 1
  • Go to page 2
  • Go to Next Page »

Primary Sidebar

Volg ons

  • Facebook
  • Twitter
  • RSS Feed

Populaire berichten

De ideologie van Forum voor Democratie

De ongemakkelijke realiteit van de antivaccinatie-beweging

Wat als… Nederland het Britse kiesstelsel zou hebben?

Willekeurige berichten

De flexwet is ‘mislukt’: hebben journalistiek en politiek zitten slapen?

Had Brexit voorkomen kunnen worden door Britten meer scholing te geven?

Lange formatie, stabieler kabinet? Economen slaan plank mis

Podcast

Episode 106 – “I’m f**king furious and I don’t f**king care anymore”, with Rob Ford

Rob Ford (University of Manchester) joins us to discuss the resignation of Liz Truss and the sorry … [Lees verder...]

Episode 105 – A new prime minister and a new monarch, with Rob Ford

For the first time ever, the UK acquired a new prime minister and a new monarch in the same week. … [Lees verder...]

Aflevering 104 – Terugblik gemeenteraadsverkiezingen, met Josje den Ridder, Simon Otjes en Tom van der Meer

We gaan de gemeenteraadsverkiezingen nabeschouwen met Josje den Ridder (SCP), Simon Otjes … [Lees verder...]

Populisme

Plaatjes van de electoraatjes: de radicaal-rechtse ruimte

Over anderhalve week stemmen we voor de Provinciale Staten en de waterschappen. Waar zullen we – … [Lees verder...]

Analyse van raadsinstrumenten laat zien: ook in gemeenteraden heerst het monisme

Het is alweer ruim een half jaar geleden dat de gemeenteraadsverkiezingen plaatsvonden. Inmiddels … [Lees verder...]

Gevoelens van culturele afstand als verklaring voor de opleidingskloof in anti-establishment-opvattingen en -gedrag

In veel Westerse democratieën leven onder een aanzienlijk deel van de bevolking … [Lees verder...]

Blogroll

  • Andrew Gelman
  • Ballots & Bullets
  • Fight Entropy
  • FiveThirtyEight
  • The Monkey Cage
  • The Upshot
  • Wonkblog
  • OVER SRV
  • AUTEURS
  • CATEGORIEËN
  • ARCHIEF
  • CONTACT

© 2023 StukRoodVlees

Copyright © 2023 · SRV Theme op Genesis Framework · WordPress · Log in