• Skip to primary navigation
  • Skip to main content
  • Skip to primary sidebar
StukRoodVlees

Politicologie en actualiteit

  • OVER SRV
  • AUTEURS
  • CATEGORIEËN
  • ARCHIEF
  • CONTACT

Willem de Koster

Willem de Koster is als cultuursocioloog verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, waar hij onder andere onderzoek doet naar waardenconflict, maatschappelijk onbehagen en stemgedrag.

Website: https://www.willemdekoster.nl/home/1

Laatste berichten door Willem de Koster

Hoe kijken Nederlanders naar de Europese Unie?

door Elske van den Hoogen, Willem de Koster, Jeroen van der Waal 04/03/2022 1 Reactie

“Niet alleen boze witte mannen, maar ook linkse rakkers of christenen” schrijft NRC over nee-stemmers na het referendum over het EU-associatieverdrag met Oekraïne. Dat opvattingen over (aspecten van) de EU niet eenduidig zijn valt ook op doordat ze niet gemakkelijk op een links-rechts spectrum geplaatst kunnen worden. Dit zie je bijvoorbeeld aan groeperingen als de Gele Hesjes, die expliciet Eurosceptisch zijn maar zichzelf geen politieke kleur toeschrijven, en aan de achterbannen van pro-EU politieke partijen die lang niet altijd enthousiast zijn over de EU. Kortom, wanneer we het hebben over de EU zit het publiek vol schijnbare tegenstellingen. Het lijkt wel alsof de EU voor iedereen iets anders betekent. 

Hier is echter amper onderzoek naar gedaan. Hoewel er veel gekeken is naar publieke opvattingen over de Europese Unie, is nog niet duidelijk of en hoe de EU in betekenis verschilt voor verschillende burgers. De verschillende betekenissen die de EU heeft onder Nederlanders leggen wij bloot in een recent gepubliceerd artikel.

In kleinschalige groepen interviewden we in totaal 45 Nederlanders over hun opvattingen over en evaluaties van de EU. De deelnemers kwamen uit alle windstreken van Nederland, en verschilden in leeftijd, opleidingsniveau en beroep. Ook interviewden we een aantal mensen die zichzelf identificeren als expliciet voor of tegen de EU. Uit deze interviews blijkt dat Nederlanders op verschillende manieren betekenis geven aan de EU: op een pragmatische, federalistische, en een anti-establishment manier. Bovendien zijn er burgers die onverschillig staan tegenover de EU.

Verschillende manieren van kijken

Binnen de pragmatische manier van kijken wordt de EU gezien als een instrument om dingen te bereiken en mogelijk te maken die Nederland niet alleen kan. Kortom, als een middel tot een doel. De zaken waar de EU zich wel en niet mee bezig zou moeten houden en hoeveel zelfstandigheid Nederland zou moeten opgeven aan de EU zijn belangrijke thema’s binnen dit discours. Zoals een respondent stelt: “Kijk, dat je dingen over klimaat afspreekt en over verkeer en over veiligheid: prima. Maar dat geneuzel over dit soort kleine dingen. Dat ze zitten te bemoeien met onze pensioenen … dat vind ik ook te veel”. Over het algemeen gaat een pragmatische blik gepaard met kritiek op verschillende onderdelen van de EU, terwijl het bestaan en voortbestaan van de unie wel wordt omarmd: “het lijkt alsof ik heel negatief ben, maar ik vind de Europese Unie an sich een heel goed streven”.

Kenmerkend voor een federalistische kijk is een sterke focus op de EU als geheel in plaats van op individuele lidstaten. Het idee is dat de EU momenteel eerder te beperkt dan te veelomvattend is: “mijn droomscenario zou zijn een meer federaal, meer Verenigde Staten van Europa”. Volgens dit discours belemmert de zelfstandigheid van lidstaten de EU omdat “we nog steeds zo denken in natiestaten in plaats van Europa zelf”. Omdat de EU binnen deze manier van kijken wordt gezien als een verenigd bolwerk waarin alle burgers samen horen, staat de EU boven individuele natiestaten en is verdere samenwerking niet alleen wenselijk maar ook een doel op zichzelf.

De anti-establishment kijk staat hier recht tegenover. Hier wordt de EU gezien als een instrument dat door een kwaadwillende elite wordt gebruikt om Nederland en de ‘gewone man’ uit te buiten. De EU kenmerkt zich volgens dit discours door “totale controle door de elite en onderdrukking”, waarbij deze elite wordt gezien als “corrupt”, waarmee wordt bedoeld dat deze uitsluitend haar eigenbelang najaagt.Het idee is dat iemand alleen tot deze elite kan behoren als “je narcistisch bent, geen empathie hebt, […] graag kruipt voor een dikke bankrekening”. Ook heeft de EU volgens deze manier van kijken de Nederlandse politiek onder de duim, en wordt Rutte gezien als “de loopjongen van de EU”.

In tegenstelling tot aanhangers van de voorgaande drie manieren van kijken, geeft niet iedereen expliciet betekenis aan de EU: een laatste discours kenmerkt zich juist door onverschilligheid. Spreken over de EU gaat hier vaak gepaard met willekeurige associaties en uitspraken als: “Wat betekent de EU voor mij… Ja, voor mij persoonlijk eigenlijk weinig”. En een respondent geeft aan dat informatie over de EU het “ene oor in en andere oor weer d’r uit [gaat]”.

Interessant is dat de uiteenlopende betekenissen die aan de EU worden toegedicht gepaard gaan met gelijksoortige kritiek: dat de EU geld verspilt, weinig transparant is en gebrekkig democratisch is. Maar de redenen die aan deze kritiek ten grondslag liggen verschillen per discours. Waar een pragmatische kijk gepaard gaat met klachten over een gebrek aan democratie omdat dit het monitoren van de afdracht van Nederlandse soevereiniteit belemmert, is volgens een federalistische kijk een gebrek aan democratie een probleem omdat dit ervoor zorgt dat individuele lidstaten te veel macht hebben ten opzichte van de EU zelf, terwijl het binnen het anti-establishment discours wordt gezien als een manier waarop de EU-elite doelbewust de macht van burgers inperkt, waardoor burgers – en Nederland zelf – onderdrukt kunnen worden.

Voorbij het ‘Eurosceptisch’ tot ‘Eurofiel’ spectrum

De verschillende betekenissen van de EU die ons onderzoek blootlegt passen niet gemakkelijk op het veel gebruikte ‘Eurosceptisch’ tot ‘Eurofiel’ spectrum, maar verschillen nominaal van elkaar. En elk van deze betekenissen gaat gepaard met kritiek die weliswaar qua thema overeenkomt, maar om volledig verschillende redenen wordt geuit.

Deze bevindingen zijn allereerst relevant voor verder onderzoek naar opvattingen over de EU: zo is de interpretatie van een simpele surveyvraag over tevredenheid met het democratisch gehalte van de EU afhankelijk van welke betekenis aan de EU geven wordt. Hetzelfde antwoord kan immers om totaal verschillende redenen worden gegeven. Bovendien komt aandacht voor verschillende betekenissen die aan de EU worden toegedicht ook van pas bij het analyseren van de gevolgen van beleidsvoorstellen en informatiecampagnes over de EU. Een informatiecampagne over hoe de EU werkt zal voor ‘federalisten’ geen nieuwe informatie opleveren en dus ineffectief zijn; zal voor mensen met een anti-establishment kijk op de EU gezien worden als een façade voor de kwade bedoelingen van de EU, en daardoor verdere weerstand kunnen creëren; gaat bij onverschilligen ‘het ene oor in en het andere oor weer uit’; en kan onder ‘pragmatici’ op verschillende manieren effect hebben, afhankelijk van welke doelen zij voor de EU weggelegd zien.

Kortom, ons onderzoek laat zien dat mensen verschillende betekenissen aan de EU toedichten, die niet te reduceren zijn tot de mate waarin ze voor of tegen het instituut zijn. En hoewel veel mensen dezelfde kritiekpunten uiten, doen ze dat om volledig verschillende redenen. Het is goed om hier in toekomstig onderzoek rekening mee te houden, net als bij het ontwikkelen van beleidsvoorstellen of informatiecampagnes.

Afbeelding: EU Flagga van bobbsled (via Flickr).

Filed Under: EU en internationaal, Kiezers en publieke opinie Tagged With: europese unie, euroscepsis, Publieke opinie

Gevoelens van culturele afstand als verklaring voor de opleidingskloof in anti-establishment-opvattingen en -gedrag

door Kjell Noordzij, Willem de Koster, Jeroen van der Waal 14/09/2021 1 Reactie

In veel Westerse democratieën leven onder een aanzienlijk deel van de bevolking anti-establishment-sentimenten, die in de politieke arena door verschillende (populistische) partijen worden vertolkt (zie bijvoorbeeld hier en hier en hier). Vergeleken met burgers die HBO- of WO-onderwijs hebben afgerond, hebben burgers die geen hoger onderwijs hebben voltooid minder vertrouwen in de politiek, meer populistische opvattingen, meer steun voor populistische partijen, en zijn ze minder geneigd om te stemmen tijdens verkiezingen. Hoe kunnen we deze opleidingskloof in anti-establishment-opvattingen en -gedrag begrijpen?

Om deze vraag te beantwoorden wordt vaak gewezen op de ongelijke verdeling van kennis en middelen onder burgers met verschillende opleidingsniveaus. Waar een beperktere kennis van de politiek praktisch geschoolden minder begaan zou maken met de politiek en zelfs onbegrip zou kweken (zie bijvoorbeeld hier), zou hun zwakkere economische positie ongenoegen met de gevestigde politiek kunnen aanwakkeren en participatie bemoeilijken (zie bijvoorbeeld hier en hier). Deze theorieën laten echter een flink deel van de opleidingskloof in anti-establishment-opvattingen en -gedrag onverklaard. En zij lijken voorbij te gaan aan, zoals Daniel Laurison dat hier beschrijft, belangrijke verschillen in hoe mensen zich verhouden tot de politiek.

In een recent gepubliceerd artikel diepen wij een nieuwe verklaring uit. Daarbij staan de grote verschillen centraal tussen de leefwerelden van praktisch geschoolden enerzijds en theoretisch geschoolden anderzijds. Aangezien de levensstijlen en voorkeuren van theoretisch geschoolden in het algemeen positiever worden ontvangen in de samenleving en als belangrijker bestempeld, voelen mensen die daarvan afwijken zich vaak inferieur of buitengesloten (zie bijvoorbeeld hier en hier). Gezien de oververtegenwoordiging van theoretisch geschoolden in veel politieke instituties (dit noemen Mark Bovens en Anchrit Wille de ‘diplomademocratie’) is het daarom aannemelijk dat praktisch geschoolden zich op een andere manier verhouden tot politici en de politiek dan theoretisch geschoolden.

In een eerdere studie hebben wij door middel van (groeps)gesprekken diepgewortelde gevoelens van culturele afstand tot politici onder politiek wantrouwende praktisch geschoolde burgers blootgelegd. Volgens onze geïnterviewden zijn veel politici ver verwijderd van de manier waarop zij zelf leven, waardoor politici hun wensen en zorgen niet goed kunnen of zelfs niet willen begrijpen. Bovendien hadden de deelnemers aan onze gesprekken het idee dat politici hun leefwereld niet serieus nemen en erop neerkijken. Dit heeft gevoelens van minderwaardigheid en politieke uitsluiting tot gevolg, zoals bijvoorbeeld bij deelnemer Sylvia die zich door politici voelt “weggezet als tokkie omdat je geen scholing hebt gevolgd”. Niet zelden hadden onze deelnemers het idee dat politici hen niet serieus nemen.

De inzichten uit dit voorgaande onderzoek hebben wij meetbaar gemaakt door ze te vertalen in een aantal stellingen over ervaren culturele afstand tot politici. Deze stellingen hebben we opgenomen in een vragenlijst over politieke opvattingen en gedrag, die is ingevuld door leden van het LISS panel, dat bestaat uit een dwarsdoorsnede van de Nederlandse bevolking.

Figuur 1: De samenhang tussen ervaren culturele afstand tot politici (x-as) en politiek wantrouwen, populistische opvattingen en niet-stemmen (y-as bovenste paneel; alle gemeten op een schaal van 1 tot 7) en stemintentie voor een links- of rechts-populistische partij (y-as onderste paneel; beide gemeten als wel (1) of niet (0)).

Allereerst verwachtten wij een verband tussen onze nieuwe meting van ervaren culturele afstand tot politici en anti-establishment-opvattingen en -gedragingen: politiek wantrouwen, populistische opvattingen, stemintentie voor een links- of rechts-populistische partij, en niet-stemmen. Burgers die het idee hebben dat politici ver verwijderd zijn van hun leefwereld zullen namelijk niet alleen ontevreden zijn met de instituties die politici bevolken, maar zullen ook grotere verschillen zien tussen ‘het volk’ en ‘de elite’ of zich zelfs ontmoedigd voelen om deel te nemen aan politieke besluitvorming. Figuur 1 laat zien hoe ervaren culturele afstand samenhangt met verschillende anti-establishment-opvattingen en -gedragingen, rekening houdend met de politieke kennis en economische positie van respondenten. Onze bevindingen laten zien dat mensen die politici als verder verwijderd zien van hun leefwereld inderdaad een grotere afkeer hebben van establishment-politiek.

Maar in hoeverre verklaren de gevoelens van afstand tot politici de opleidingskloof in de onderzochte opvattingen en gedragingen? Om deze vraag te beantwoorden zijn we nagegaan welke bijdrage ervaren culturele afstand tot politici – naast politieke kennis en economische positie – levert aan het verband tussen opleidingsniveau en anti-establishment-opvattingen en -gedrag (zie Tabel 1 in ons artikel voor details). Terwijl ervaren culturele afstand een substantieel deel van de opleidingskloof verklaart in alle onderzochte opvattingen en gedragingen, doet politieke kennis dat alleen voor populistische attitudes en niet-stemmen en economische positie voor stemintentie voor links-populistische partijen en niet-stemmen.

Onze bevindingen laten zien dat culturele afstand tot politici een belangrijke verklaring biedt voor allerlei uitingsvormen van grotere politieke onvrede onder praktisch geschoolden, terwijl bestaande verklaringen een substantieel deel van de opleidingskloof onverklaard laten. Een focus op de verschillende manier waarop verschillende mensen zich tot de politiek en politici verhouden, naast de rol die hun verschillen in kennis en middelen spelen, is dus cruciaal voor het begrijpen van het anti-establishment-sentimenten in de hedendaagse politiek.

Deze bijdrage is gebaseerd op: Noordzij, K., De Koster, W., & Van der Waal, J. (2021). A revolt of the deplored? The role of perceived cultural distance in the educational gradient in anti-establishment politics. British Journal of Sociology, doi: 10.1111/1468-4446.12892

Afbeelding: “Den Haag Binnenhof” door Nanda Sluijsmans (via Flickr).

Filed Under: Kiezers en publieke opinie Tagged With: anti-establishment-opvattingen, opleidingsverschillen, politiek vertrouwen, Populisme

Niet de coronacrisis maar de coronamaatregelen leidden tot meer vertrouwen in de regering

door Kjell Noordzij, Joost Oude Groeniger, Jeroen van der Waal, Willem de Koster 26/03/2021 1 Reactie

Tijdens de coronapandemie is het vertrouwen in regeringen sterk toegenomen, zowel in Nederland als in andere landen. De burgerperspectieven van het Sociaal en Cultureel Planbureau laten bijvoorbeeld zien dat burgers in Nederland in ieder geval tot ver in 2020 meer vertrouwen hadden in de regering dan voor de coronapandemie. In januari 2020 vertrouwde 50% van de mensen de regering, terwijl dit in april 2020 was gestegen tot meer dan 70%. Maar hoe moet deze stijging nu precies worden begrepen?

Het grotere vertrouwen in de regering tijdens de eerste fase van de coronacrisis wordt in diverse media steevast toegeschreven aan het zogeheten ‘rally ‘round the flag’-principe (zie bijvoorbeeld hier, hier en hier). Dit is een bekend principe in conflictstudies en politicologie en stelt dat in tijden van (internationale) crises, wanneer een externe factor de nationale orde bedreigt, burgers zich massaal achter leiders en overheden scharen waardoor het politiek vertrouwen toeneemt. Militaire crises of terroristische dreigingen zijn voorbeelden die vaak worden genoemd, omdat zij een hang naar nationale eenheid en patriotisme aanwakkeren.

Op het eerste gezicht is de aandacht voor deze verklaring in kader van de coronacrisis goed te begrijpen. De coronapandemie zou namelijk sterke overeenkomsten vertonen met crises die in de ‘rally ‘round the flag’-literatuur worden beschreven, en in de zomer van 2020 zijn meerdere studies verschenen die het argument van een ‘coronarally’ leken te bevestigen. Deze studies lieten zien dat het vertrouwen in de regering tijdens de coronacrisis aanzienlijk hoger was dan voor de crisis.

Maar welk aspect van de pandemie leidt nu precies tot meer vertrouwen? Dat is niet duidelijk. Dit is zichtbaar in tegenstrijdige onderzoeksbevindingen (zoals eerder al opgemerkt op StukRoodVlees): waar sommige zeggen dat het de coronacrisis an sich is die het vertrouwen in de regering heeft doen stijgen (zie bijvoorbeeld hier en hier), zeggen andere dat het vertrouwen pas steeg toen de regering maatregelen nam ter bestrijding van het virus (zie bijvoorbeeld hier en hier). Dit is bijzonder ongelukkig, omdat hiermee niet duidelijk is of we te maken hadden met een ‘coronarally’ vanwege de ontvouwende crisis, of doordat de regering maatregelen nam.

Een recent gepubliceerd artikel maakt het mogelijk om de houdbaarheid van beide verklaringen te beoordelen. Tussen 2 en 31 maart 2020 verzamelden wij data over vertrouwen in de regering onder een representatieve steekproef van de Nederlandse bevolking. Toen wij deze dataverzameling planden in december 2019, wisten wij uiteraard niet dat tijdens persconferenties op 12 en 15 maart vergaande maatregelen zouden worden afgekondigd ter bestrijding van het coronavirus. Door dit toeval is een natuurlijke tweedeling ontstaan in onze data: sommigen hebben onze vragenlijst voor de persconferentie op 12 maart ingevuld en anderen na de persconferentie op 15 maart, dus voor en na de afkondiging van de ‘intelligente lockdown’. Wij linken informatie over het vertrouwen in de regering van deze mensen verzameld in maart 2020 aan informatie over hun vertrouwen verzameld in december 2017, 2018 en 2019. Dit stelt ons in staat om te onderzoeken of de trend in vertrouwen van deze twee groepen van elkaar verschilt, waarmee we het effect van de implementatie van het pakket aan maatregelen van de ‘intelligente lockdown’ kunnen isoleren van het effect van de crisis.

Figuur 1: Vertrouwen in de regering in december 2017, 2018 en 2019 en maart 2020.

De twee lijnen laten het vertrouwen van mensen zien die de vragenlijst van maart 2020 voor 12 maart hebben ingevuld (‘controlegroep’) en die dat na 15 maart hebben gedaan (‘experimentele groep’).

Figuur 1: Vertrouwen in de regering in december 2017, 2018 en 2019 en maart 2020. De twee lijnen laten het vertrouwen van mensen zien die de vragenlijst van maart 2020 voor 12 maart hebben ingevuld (‘controlegroep’) en die dat na 15 maart hebben gedaan (‘experimentele groep’).

Figuur 1 laat zien dat de trend in vertrouwen tussen december 2017 en december 2019 hetzelfde is voor mensen die onze vragenlijst voor de afkondiging van de ‘intelligente lockdown’ in maart hebben ingevuld als voor mensen die dat daarna hebben gedaan. In maart 2020 wordt echter een duidelijke trendbreuk zichtbaar. Daar zien we een sterke afname in vertrouwen tussen december 2019 en maart 2020 voor de groep die onze vragenlijst heeft ingevuld voor de afgekondigde corona-maatregelen in maart. Dit in tegenstelling tot een toename in vertrouwen in de regering onder mensen die onze vragenlijst hebben ingevuld na de afkondiging van corona-maatregelen.

Onze bevindingen laten dus zien dat het niet de crisis is die ervoor heeft gezorgd dat vertrouwen in de regering toenam in de eerste fase van de coronapandemie: het vertrouwen nam pas toe nadat de regering maatregelen nam. Dat vertrouwen in de regering zelfs afnam toen de coronapandemie al onderweg was maar de ‘intelligente lockdown’ nog niet was afgekondigd, laat zien dat de crisis zelf niet tot een rally-effect heeft geleid. Burgers schaarden zich dus niet massaal achter de Nederlandse regering door de externe dreiging van de pandemie en vanuit angst voor het virus, maar reageerden positief toen de regering een pakket aan maatregelen nam tegen de verspreiding van het virus. Deze bevindingen laten zien dat het onderscheid tussen crisis en crisismaatregelen belangrijk is voor een goed begrip van stijgend vertrouwen in crisistijd. Dat het in de context van de coronacrisis juist de corona-maatregelen waren die leidden tot meer vertrouwen in de regering betekent dat het gebruik van ‘rally ‘round the flag’ in het publieke debat over de coronacrisis nuancering behoeft. Wat betekent dit nu voor institutioneel vertrouwen op de lange termijn? Dat het de maatregelen zijn die voor een stijging in vertrouwen hebben gezorgd en niet de crisis, is ook hiervoor relevant. Als het ‘rally ‘round the flag’-principe alleen zou worden gelinkt aan de crisissituatie, zou de verwachting kunnen zijn dat vertrouwen weer terugkeert op het oude niveau als de crisissituatie afneemt. Onze bevindingen maken echter aannemelijk dat na de eerste reactie juist de (perceptie van de) effectiviteit van maatregelen en hun bredere maatschappelijke impact relevant zijn.

Filed Under: Kiezers en publieke opinie Tagged With: corona, rally, rally round the flag, vertrouwen

Politiek vertrouwen wordt bepaald door zowel de kwaliteit als het ideologische profiel van het openbaar bestuur

door Kjell Noordzij, Willem de Koster, Jeroen van der Waal 26/02/2021 0 Reacties

Sinds 2010 is de coalitie tussen Viktor Orbáns rechts-populistische Fidesz en het christelijk-rechtste KDNP aan de macht in Hongarije. Deze wordt sterkt bekritiseerd door mensen die opmerken dat Orbáns regering EU-afspraken omtrent immigratiebeleid niet nakomt, de Hongaarse rechtsorde ondermijnt en de persvrijheid inperkt. Het is aannemelijk dat een burger in Hongarije die daardoor weinig vertrouwen heeft in haar regering, juist veel vertrouwen zou hebben in haar regering als zij burger was van landen die steevast hoger scoren op indices van o.a. burgerlijke vrijheden en rechtsstatelijkheid zoals Zweden, Finland of Nederland. Maar hoe hangen het functioneren en de inhoudelijke voorkeuren van nationale regeringen nu precies samen met vertrouwen in de politiek onder verschillende groepen burgers?

In een recent gepubliceerd artikel gaan we op deze vraag in. Daarin bekijken we, net als in eerder onderzoek, allereerst de rol van de kwaliteit van representatie. De mate van corruptie in een land staat hierbij centraal: mensen hebben minder vertrouwen in de politiek als politieke instituties corrupt zijn, omdat deze het algemene belang niet goed dienen. Dit werkt echter niet hetzelfde onder alle burgers: vooral hogeropgeleiden blijken gevoelig voor de mate van corruptie in een land. Als er veel corruptie is hebben hoogopgeleide burgers weinig vertrouwen in de politiek, en als er weinig corruptie is vertrouwen zij de politiek juist wel. Collega’s hebben geopperd dat dit komt doordat hogeropgeleiden gemiddeld genomen meer waarde hechten aan democratische principes, en doordat corruptie hen eerder opvalt omdat ze meer politieke kennis hebben. In ons landenvergelijkende onderzoek, dat meer dan 60 duizend respondenten in 24 Europese landen in 2006, 2010 en 2014 omvat, vinden we een soortgelijk patroon.

Figuur 1: Het politiek vertrouwen onder de laagst- en hoogstopgeleide burgers in landen met verschillende niveaus van corruptie

Figuur 1 laat zien dat corruptie onder de hoogstopgeleide burgers inderdaad negatief samenhangt met vertrouwen in de politiek, maar niet onder de laagstopgeleide burgers. In ons onderzoek hebben we ons echter niet alleen gericht op de kwaliteit van representatie, maar ook op inhoudelijke representatie.

In het algemeen geldt dat mensen meer vertrouwen hebben in de politiek als ze zich politiek beter vertegenwoordigd voelen. In ons onderzoeken kijken we naar de rol van verschillende soorten voorkeuren en naar verschillende delen van de bevolking: hoe spelen de economische en culturele voorkeuren van zittende regeringen een rol in het politieke vertrouwen van burgers, en verschilt dit tussen groepen? Het is immers goed mogelijk dat niet alle thema’s even zwaar wegen en dat sommige groepen meer waarde hechten aan inhoudelijke vertegenwoordiging dan andere. Ontbreekt het voorstanders van economische herverdeling aan vertrouwen als de regering van hun land economisch liberaal is, of geldt dat juist voor vrijemarktaanhangers in landen met een economisch linkse regering? En hebben burgers met weinig affiniteit met etnische en culturele diversiteit weinig vertrouwen in de politiek als de regering sterk cultureel progressief is, en geldt het omgekeerde voor burgers die etnische en culturele diversiteit als positief beschouwen?

Onze analyses laten zien dat het verband tussen denkbeelden over economisch ongelijkheid en vertrouwen in de politiek niet afhangt van de economische voorkeuren van regeringen: alle burgers hebben gemiddeld genomen minder vertrouwen in de politiek als regeringen meer economisch egalitair zijn. Daarentegen zien wij wel dat de samenhang tussen etnocentrisme en politiek vertrouwen afhangt van de mate van culturele progressiviteit van de regering. Figuur 2 laat zien dat zowel de minst als de meest etnocentrische burgers meer vertrouwen hebben in de politiek naarmate regeringen meer cultureel progressief zijn, maar dat die toename veel groter is onder burgers die het minst etnocentrisch zijn.

Figuur 2: Het politiek vertrouwen van de minst en meest etnisch tolerante burgers in landen met verschillende niveaus van culturele progressiviteit van regeringen

Inhoudelijke representatie blijkt dus inderdaad van belang voor politiek vertrouwen, maar voornamelijk onder burgers die etnische diversiteit en culturele verschillen omarmen. Wanneer we dit verband tegelijk modelleren met de relevantie van corruptie valt bovendien op dat deze inhoudelijke representatie minstens zo belangrijk is als de kwaliteit van representatie, waar veel eerder onderzoek zich op heeft gericht.

Een vraag is waarom nu juist burgers die voorstanders zijn van etnische diversiteit gevoelig zijn voor de inhoudelijke positionering van regeringen. Hoewel ons onderzoek hier geen antwoord op kan bieden, is het mogelijk dat de progressieve standpunten en levenswijze van de meest progressieve burgers een belangrijk onderdeel uitmaken van hun identiteit. Voorstanders van etnische diversiteit zouden daardoor meer nog dan de tegenstanders daarvan waarde kunnen hechten aan welke inhoudelijke voorkeuren hun regering op cultureel vlak heeft. In bredere zin zijn onze bevindingen relevant omdat ze niet stroken met het breed gedeelde idee dat de autoritaire en nationalistische ‘mondialiseringsverliezers’ de drijvende kracht zijn achter verschillen in politiek onbehagen tussen burgers in diverse West-Europese landen. Ons onderzoek laat juist zien dat het vertrouwen in de politiek van de kosmopolitische ‘mondialiseringswinnaars’ sterk variabel is, en dat het politieke klimaat in hun land daarbij van groot belang is.  

Filed Under: Kiezers en publieke opinie, Uncategorized

Hoe beïnvloedt je partner de kans dat je gaat stemmen?

door Stijn Daenekindt, Willem de Koster, Jeroen van der Waal 09/01/2020 0 Reacties

Voor een goed werkende democratie is het belangrijk dat veel burgers gaan stemmen. Maar lang niet iedereen doet dat. Bij de verkiezingen voor het Europees Parlement in 2019, bijvoorbeeld, maakte in Nederland slechts 42 procent de gang naar de stembus. Het is daarbij opvallend dat bepaalde groepen vaker stemmen dan andere. Zo hangt de kans om te gaan stemmen samen met iemands sociaaleconomische positie. Veel mensen vinden dat problematisch omdat, zoals de bekende politicoloog Lijphart stelt, ongelijkheid in verkiezingsopkomst leidt tot ongelijke vertegenwoordiging, en dus ook ongelijke invloed.

Waarom gaan sommige burgers stemmen, terwijl anderen thuisblijven? Opleidingsniveau speelt hierbij een belangrijke rol: hoe hoger iemands opleidingsniveau, hoe groter de kans op politieke participatie, zoals gaan stemmen. Onderzoekers zien opleidingsniveau als een hulpbron. Het idee is dat hoger opgeleiden meer cognitieve vaardigheden en politieke kennis hebben, wat hen in staat stelt om politiek te begrijpen, politieke standpunten in te nemen en politiek te participeren.

Sociale wetenschappers merken hierbij op dat niet alleen het eigen opleidingsniveau van belang is. Ook hoger opgeleide vrienden en familie kunnen hulpbronnen voor politiek handelen bieden. Met name het opleidingsniveau van partners lijkt hierbij relevant. Mensen stemmen vaak samen met hun partner, discussiëren met hun partner over politieke kwesties, en partners kunnen sociale druk uitoefenen om politiek actief te zijn. Dus: hoe hoger het opleidingsniveau van iemands partner, hoe waarschijnlijker het is dat iemand gaat stemmen. Dat is althans het gangbare argument.

Maar dit gebruikelijke perspectief heeft geen oog voor processen van sociale vergelijking. Zulke processen kunnen ervoor zorgen dat het hebben van een hoger opgeleide partner het minder waarschijnlijk maakt dat iemand gaat stemmen. Om dit te begrijpen is belangrijk om op te merken dat opleidingsniveau meer is dan alleen een hulpbron.

Een hoger opleidingsniveau is namelijk ook een indicator van sociale status. Mensen interpreteren opleidingsniveau vaak in termen van competentie en expertise. Volgens dominante statusdenkbeelden in westerse samenlevingen zijn hoger opgeleiden competenter en geschikter om te stemmen dan lager opgeleiden. Onderzoek toont aan dat zowel hoog- als laagopgeleiden zulke statusovertuigingen onderschrijven. Daarom beïnvloedt iemands relatieve (opleidings)positie in de samenleving de mate waarin iemand zichzelf geschikt en competent acht om politiek te participeren.

We vermoedden dat zo’n statuseffect van opleidingsniveau ook, en misschien wel in het bijzonder, relevant is binnen relaties. Wanneer partners verschillende opleidingsniveaus hebben, wordt de laagst opgeleide partner namelijk op dagelijkse basis geconfronteerd met diens lagere opleidingspositie. Deze relatief lagere positie kan mensen ontmoedigen om te gaan stemmen.

Om te onderzoeken hoe de gangbare verklaring en ons vermoeden zich tot elkaar verhouden, maakten we gebruik van de meest recent gegevens van de European Social Survey die informatie bevatten van representatieve steekproeven van burgers in 23 Europese landen. Omdat we geïnteresseerd zijn in hoe partners elkaars stemgedrag beïnvloeden, beperkten we onze analyses tot burgers die samenwonen met hun partner. We gebruikten een statistische methode die het mogelijk maakt om de verschillende manieren waarop partners elkaars stemgedrag beïnvloeden te ontwarren.

Enerzijds laat onze analyse, net als eerder onderzoek, zien dat het hebben van een partner met een hoog opleidingsniveau de kans om te gaan stemmen verhoogt, waarschijnlijk omdat dit hoge opleidingsniveau als hulpbron fungeert. Maar anderzijds vinden we ook dat lager opgeleid zijn dan de partner de kans om te gaan stemmen verlaagt; waarschijnlijk doordat het innemen van een als lager gewaardeerde positie het idee voedt dat iemands mening niet volwaardig meetelt.

Onze bevindingen wijzen er dus op dat opleidingsniveau een hulpbron voor politieke participatie biedt. Tegelijkertijd is opleidingsniveau relevant omdat het statusimplicaties heeft. Opleidingsniveau plaats mensen in posities die – via sociale constructies – als ‘inferieur’ of ‘superieur’ worden beschouwd en die via processen van sociale vergelijking onder lager opgeleiden het gevoel om aanspraak te maken op politieke participatie aantasten.

Ongelijkheid bestaat uiteraard ook in allerlei andere situaties dan bij samenwonende partners. Het door ons gehanteerde perspectief kan helpen om meer algemene sociale ongelijkheden in politieke participatie te begrijpen.

Deze bijdrage is een bewerking van een artikel dat eerder verscheen op het European Politics and Policy (EUROPP) blog van de London School of Economics and Political Science (LSE). Het is gebaseerd op: Daenekindt, S., De Koster, W., & Van der Waal, J. (2019). Partner Politics: How Partners Are Relevant to Voting. Journal of Marriage and Family, doi.org:10.1111/jomf.12619

Filed Under: Kiezers en publieke opinie, Uncategorized

  • Go to page 1
  • Go to page 2
  • Go to Next Page »

Primary Sidebar

Volg ons

  • Facebook
  • Twitter
  • RSS Feed

Populaire berichten

De ideologie van Forum voor Democratie

De ongemakkelijke realiteit van de antivaccinatie-beweging

Wat als… Nederland het Britse kiesstelsel zou hebben?

Willekeurige berichten

Wat zijn vuistregels en gebruiken politici ze, net als iedereen?

Lokale partijen: de grootste politieke familie. Ook weer in 2022?

Episode 82 – A return to Brexitland, with Rob Ford

Podcast

Episode 106 – “I’m f**king furious and I don’t f**king care anymore”, with Rob Ford

Rob Ford (University of Manchester) joins us to discuss the resignation of Liz Truss and the sorry … [Lees verder...]

Episode 105 – A new prime minister and a new monarch, with Rob Ford

For the first time ever, the UK acquired a new prime minister and a new monarch in the same week. … [Lees verder...]

Aflevering 104 – Terugblik gemeenteraadsverkiezingen, met Josje den Ridder, Simon Otjes en Tom van der Meer

We gaan de gemeenteraadsverkiezingen nabeschouwen met Josje den Ridder (SCP), Simon Otjes … [Lees verder...]

Populisme

Plaatjes van de electoraatjes: de radicaal-rechtse ruimte

Over anderhalve week stemmen we voor de Provinciale Staten en de waterschappen. Waar zullen we – … [Lees verder...]

Analyse van raadsinstrumenten laat zien: ook in gemeenteraden heerst het monisme

Het is alweer ruim een half jaar geleden dat de gemeenteraadsverkiezingen plaatsvonden. Inmiddels … [Lees verder...]

Gevoelens van culturele afstand als verklaring voor de opleidingskloof in anti-establishment-opvattingen en -gedrag

In veel Westerse democratieën leven onder een aanzienlijk deel van de bevolking … [Lees verder...]

Blogroll

  • Andrew Gelman
  • Ballots & Bullets
  • Fight Entropy
  • FiveThirtyEight
  • The Monkey Cage
  • The Upshot
  • Wonkblog
  • OVER SRV
  • AUTEURS
  • CATEGORIEËN
  • ARCHIEF
  • CONTACT

© 2023 StukRoodVlees

Copyright © 2023 · SRV Theme op Genesis Framework · WordPress · Log in