Het tijdschrift The Economist pakte dit weekend uit met een coververhaal over de opkomst van populistisch radicaal rechts (PRR) in Europa. The Economist besteedt uitgebreid aandacht aan partijen als onze eigen PVV, het Franse Front National, de Zweden Democraten en het Vlaams Belang. Volgens het tijdschrift hebben de mensen die op deze partijen stemmen één ding met elkaar gemeenschappelijk: ze zijn boos. Boos op de EU, boos op immigranten, en boos op de politiek. Laat me dit laatste element – de boosheid op de politiek – er vandaag even uitlichten.
De Russische politicoloog Kirill Zhirkov onderzocht recentelijk wat kiezers van PRR partijen met elkaar gemeenschappelijk hebben (zie hier). Hij richtte zich daarbij onder andere op de vraag of PRR-kiezers minder tevreden zijn met de politiek dan mensen die op andere partijen stemmen. Hij verwachtte dat PRR partijen ontevreden kiezers trekken omdat ze het politieke systeem bekritiseren, gevestigde partijen er van langs geven, een anti-elite discours verspreiden, en claimen dat ze de belangen van ‘het gewone volk’ vertegenwoordigen. Zhirkov verwachtte daarom dat dat PRR-kiezers laag zouden scoren op ‘politiek vertrouwen’ en ‘politieke tevredenheid’. Hij meet politiek vertrouwen door te kijken hoe tevreden mensen zijn met het parlement, het rechtssysteem en politici, en politieke tevredenheid door te kijken of mensen tevreden zijn met de staat van de economie, de regering, en de democratische prestaties van een land.
Zijn bevindingen zijn opmerkelijk. Hoewel mensen die op PRR partijen stemmen inderdaad minder politiek vertrouwen hebben dan andere kiezers, scoren ze juist hoger op politieke tevredenheid dan mensen die op andere partijen stemmen. Zhirkov verklaart dit verschil door een onderscheid te maken tussen attitudes ten opzichte van het bestaande systeem (politieke tevredenheid) en attitudes met betrekking tot de instituties die dit systeem zouden moeten beschermen (politiek vertrouwen). Mensen die op PRR partijen stemmen zijn volgens Zhirkov wel tevreden met het systeem, maar niet met de instituties.
Hoewel ik Zhirkov’s bevindingen erg interessant vind, en zijn verklaring plausibel, vraag ik me toch af of de analyseresultaten zijn conclusie rechtvaardigen. Ik ben niet helemaal overtuigd door de termen ‘politiek vertrouwen’ en ‘politieke tevredenheid’. Zhirkov blijft vrij vaag over wat ze precies betekenen, waardoor de lezer met een aantal vragen blijft zitten. Waarom noemt hij het ene bijvoorbeeld ‘tevredenheid’ en het andere ‘vertrouwen’? En kun je tevredenheid met de staat van de economie wel als een onderdeel zien van politieke tevredenheid? Bovendien: waarom zou je tevredenheid met de regering zien als een attitude met betrekking tot het systeem, maar tevredenheid met het rechtssysteem als een attitude met betrekking tot de instituties die het systeem zouden moeten beschermen?
Maar al met al stipt Zhirkov een erg belangrijk thema aan. We wisten al dat PRR-kiezers boos zijn op de politiek. Maar ze blijken in sommige opzichten bozer dan in andere. We weten nog steeds niet goed waar de boosheid nu precies op gericht is.
Koen Vossen zegt
Een raar terminologisch doolhof inderdaad. Al lezend dacht ik dat het merkwaardige samengaan van wantrouwen en tevredenheid misschien wel opgevat moet worden als bewijs van een oude stelling van Menno ter Braak (wie kent hem nog?) uit 1936: de nationaal-socialistische kiezer was in zijn ogen een ‘raté die wrokt omdat hij in den wrok, althans, de lust beleeft der permanente ontevredenheid.’ Is de boosheid van de hedendaagse populistische kiezer misschien niet ook eerder een vorm van psychologische zelfhulp dan van werkelijke politieke betrokkenheid? En is deze boosheid daarom zo ongericht en moeilijk in politieke termen te vatten?
Matthijs Rooduijn zegt
Interessant. Tevreden met de ontevredenheid…