• Skip to primary navigation
  • Skip to main content
  • Skip to primary sidebar
StukRoodVlees

Politicologie en actualiteit

  • OVER SRV
  • AUTEURS
  • CATEGORIEËN
  • ARCHIEF
  • CONTACT

Kiezers en publieke opinie

Adviezen voor bij het kiezen: #PS2023

door Matthijs Rooduijn 13/03/2023 1 Reactie

Woensdag mogen we weer naar de stembus. In deze blog tien adviezen voor bij het kiezen en voor wat daarna komt. Waar op te letten?

Eén

Laat je niet foppen door alle aandacht die uitgaat naar de landelijke kopstukken van de politieke partijen. We kiezen woensdag de Provinciale Staten, en we kunnen niet stemmen op Mark Rutte, Sigrid Kaag, Wopke Hoekstra, Jesse Klaver of Caroline van der Plas. Dit is niet altijd even duidelijk als je naar de verkiezingsdebatten kijkt. Gisteren, bijvoorbeeld, gingen verschillende landelijke partijleiders met elkaar in debat bij Buitenhof en bij Linksom of Rechtsom van BNNVARA.

Probeer je bij deze verkiezingen te verdiepen in wat er in jouw provincie speelt en de landelijke usual suspects wat meer links (of rechts) te laten liggen. Provinciale politiek gaat over zaken als ruimtelijke ordening, natuurbeheer, infrastructuur en openbaar vervoer. Er zijn genoeg actuele thema’s – denk aan bijvoorbeeld stikstof en woningbouw – die er toe doen bij deze verkiezingen.  

Twee

Maar: negeer de landelijke politiek niet. De Provinciale Staten kiezen in mei de 75 leden van onze Eerste Kamer. Daarmee hebben de verkiezingen van deze week indirect dus wel degelijk gevolgen voor de landelijke politiek. En niet in de minste plaats omdat de coalitie vrijwel zeker geen meerderheid gaat krijgen in de Eerste Kamer, en als gevolg daardoor afhankelijk zal worden (of eigenlijk blijven want ze is dat al jaren) van andere partijen. De Eerste Kamer heeft minder bevoegdheden dan de Tweede Kamer, maar moet wetgeving wel altijd goedkeuren. Mede om die reden zie je nu aan de lopende band al die landelijke kopstukken in de media.

Drie

Vergeet de waterschappen niet. Zoals gezegd stemmen we woensdag direct voor de Provinciale Staten, en heb je indirect invloed op de samenstelling van de Eerste Kamer. Maar dat is niet alles. We stemmen ook nog eens voor de waterschappen. De waterschappen behoren tot onze oudste politieke instituties en zorgen voor het waterbeheer. Specifiek zorgen ze voor voldoende en schoon water, en beschermen ons tegen overstromingen. Niet onbelangrijk dus in tijden van klimaatverandering. Let bij het stemmen voor de waterschappen goed op welke partij je kiest. Niet zelden zijn partijen die meedoen aan de waterschapsverkiezingen direct verbonden aan landelijke politieke partijen zonder dat duidelijk te maken.

Vier

Let op het samenwerkingsverband tussen PvdA en GroenLinks. De twee linkse partijen zijn een vergaande samenwerking met elkaar aangegaan die uniek is in hun geschiedenis. In de meeste provincies (behalve Zeeland) doen PvdA en GroenLinks los van elkaar mee aan de verkiezingen. Maar in de Eerste Kamer zullen ze hun fracties gaan samenvoegen. Dat is een grote nieuwe stap voor de twee partijen. De samenwerking in de Senaat zal straks moeten uitwijzen wat de volgende fase wordt in de steeds innigere omhelzing tussen de twee. De samenwerking is overigens goed verklaarbaar. Hoewel er natuurlijk verschillen bestaan, is al jaren duidelijk dat de partijen in sterke mate hetzelfde willen, en ook hun kiezers sterk overeenkomstige opvattingen hebben.

Vijf

Maar niet alleen op links gebeuren er opvallende dingen. De ruimte op (radicaal-)rechts is ongekend groot, en ook de verschuivingen binnen die ruimte zullen belangrijke gevolgen hebben. Rechts van VVD en CDA bevinden zich allerlei partijen die het woensdag hoogstwaarschijnlijk heel goed gaan doen: de BBB, JA21, en ook de PVV. En dan zijn er ook nog andere rechtse partijen die waarschijnlijk zetels gaan krijgen: denk aan FVD en BVNL. Samen zullen deze partijen op de uiterste rechterflank ongeveer één op de drie kiezers aan zich gaan binden. Dat is een nieuw hoogtepunt in de gestage opmars van deze partijfamilie – een opmars die nu al twee decennia aan de gang is.  

Zes

Wees je bewust van de partijpolitieke ruimte in Nederland. Er zijn eigenlijk drie blokken van partijen: links, centrumrechts en radicaalrechts. Het linkse blok bestaat uit partijen als PvdA, GroenLinks, SP, de Partij voor de Dieren, en de SP. CDA en VVD vormen samen het centrumrechtse blok. En het radicaalrechtse blok bestaat in ieder geval uit PVV, FVD en BVNL. En dan zijn er partijen die tussen de blokken in zweven. D66 bevindt zich min of meer in de ruimte tussen het linkse en centrumrechtse blok. En de BBB en JA21 tussen centrumrechts en radicaalrechts. Het wordt met name interessant om te gaan kijken hoe de BBB en JA21 zich gaan ontwikkelen. JA21 wordt door behoorlijk wat VVD-stemmers gezien als een radicaler alternatief op rechts, terwijl de BBB het CDA (maar ook andere partijen) leeg lijkt te gaan eten. Qua opvattingen profileert JA21 zich nadrukkelijk als radicaalrechtse speler. Of de BBB zich als tussenpartij zal (blijven) manifesteren zal moeten gaan blijken.

Zeven    

Let op de belangen en strategieën van politieke partijen en bekijk en beluister debatten met een kritische blik. Anderhalve maand geleden werd duidelijk wat de verkiezingsstrategie van Ruttes VVD is. In een groot interview in De Telegraaf haalden hij en Edith Schippers uit naar wat zij de “linkse wolk” van PvdA en GroenLinks noemden. Dit is wat de VVD wil met die uithaal: de verkiezingen framen als een strijd tussen links (met name de PvdA-GroenLinks-samenwerking) en rechts (de VVD zelf). De partij hoopte een horse race te creëren met links, en zich als het enige serieuze en redelijke alternatief neer te zetten voor rechtse kiezers. Door vervolgens vooral economische thema’s centraal te stellen wil de partij van Rutte partijen als PVV en JA21 de wind uit de zeilen te nemen. Dat de campagne van de VVD wat dit betreft behoorlijk succesvol is blijkt uit het grote Linksom of Rechtsom verkiezingsdebat – op primetime op NPO1. Maar: trap niet in de val van het tweestrijd-frame: we hebben geen tweepartijenstelsel in Nederland. Er zijn veel meer partijen waar je op kunt stemmen.

Acht

Zoals ik eerder schreef gaan deze verkiezingen niet direct over landelijke politiek (al gaan ze indirect dus wel over de Eerste Kamer en worden de debatten voor een groot deel door landelijke politici gevoerd). Maar de gevolgen van deze verkiezingen zullen wel degelijk worden gevoeld in Den Haag. Let op spanningen in de coalitie. Die zullen vermoedelijk gaan toenemen. Door de campagnemodus komen de onenigheden tussen coalitiepartijen steeds duidelijk in de schijnwerpers. Denk bijvoorbeeld aan de issues asiel en stikstof. Het lijkt vrijwel onvermijdelijk dat vooral de BBB en in mindere mate ook JA21 en de PVV het goed gaan doen op rechts. Dit zijn partijen die radicale opvattingen hebben op beide thema’s. Het CDA zal op stikstof naar rechts getrokken worden door een BBB met de wind in de zeilen, en de VVD op asiel met een JA21 en een PVV die het goed doen. PvdA en GroenLinks zullen D66 juist weer de andere kant op trekken. Het zal er niet gezelliger op worden in de coalitie.   

Negen

De besproken verschuivingen laten een ontwikkeling zien die het waard is te blijven benadrukken. Doordat kiezers steeds meer tussen partijen zijn gaan switchen, verandert het politieke landschap ook in rap tempo. En dat landschap lijkt te blijven veranderen. In 2019 werd FVD vanuit het niets de grote winnaar van de Provinciale Statenverkiezingen met 15% van de stemmen. Nu staat BBB uit het niets met een soortgelijk percentage in de peilingen, en implodeert FVD weer. Dit heeft grote gevolgen voor allerlei zaken: de Provinciale Staten zelf, de provinciebesturen, de Eerste Kamer, en de slagkracht van de regering. Door een electorale markt aan te boren, handig campagne te voeren, en een beetje geluk te hebben met de omstandigheden, kunnen ondernemende politici en partijen snel pieken en relatief uit het niets in één keer grote invloed uitoefenen op de Nederlandse partijpolitiek.   

Tien

Er is nog veel onzekerheid over wat er gaat gebeuren woensdag. De peilingen zijn van één tot twee weken voor de verkiezingen en veel kiezers weten nog niet op wie ze gaan stemmen. Daarnaast is de opkomst bij Provinciale Statenverkiezingen altijd behoorlijk laag (rond de 50%). Dat maakt alles behoorlijk spannend.

Afbeelding: “2e Kamer” van Ron de Boom (via Flickr).

Filed Under: Kiezers en publieke opinie Tagged With: Provinciale Statenverkiezingen, verkiezingen

Plaatjes van de electoraatjes: het kiezerspotentieel van Nederlandse partijen

door Matthijs Rooduijn 10/03/2023 1 Reactie

Op 15 maart gaan we naar de stembus voor de Provinciale Staten en de waterschappen. Wat is de electorale stand van zaken? De laatste peilingen laten interessante verschuivingen zien, met name aan de rechterkant van het politieke spectrum.

In deze blog ga ik niet in op hoe de partijen er op dit moment voor staan. In plaats daarvan zoom ik wat meer uit, en bekijk ik in meer algemene zin wat het kiezerspotentieel is van Nederlandse politieke partijen.

Dat doe ik door te kijken naar data van het LISS-panel. Ongeveer een jaar geleden hebben onderzoekers van dit panel aan respondenten gevraagd om voor iedere partij aan te geven hoe groot de kans was dat ze op die partij zouden stemmen als er die dag verkiezingen voor de Tweede Kamer waren.  

Ik heb op basis van deze informatie per partij berekend wat het percentage kiezers is dat het mogelijk acht op die partij te stemmen. Specifiek heb ik gekeken naar wat het percentage van het electoraat is dat de kans een stem op een partij uit te brengen schat op groter dan 0%, 10%, 25% en 75%. Als mensen de kans op groter dan 0% schatten dan is het dus mogelijk dat ze op de betreffende partij zullen stemmen. Als ze de kans op groter dan 75% schatten is het waarschijnlijk dat ze er op zullen stemmen.

Twee voorbehouden. Ten eerste is dit de stand van zaken van een jaar geleden. Things have changed. Maar dat is waarschijnlijk minder erg voor dit soort data dan voor daadwerkelijke stemintenties. Ten tweede gaat de vraag over de kans dat iemand op een bepaalde partij zou stemmen als er op dat moment verkiezingen zouden zijn. Het is dus mogelijk dat mensen op dat moment zeker weten dat ze op partij X zouden stemmen, maar het ook nog steeds mogelijk achten op een ander moment op een andere partij te stemmen. We moeten de resultaten hieronder dus met enige terughoudendheid interpreteren.

Wat zijn de meest in het oog springende bevindingen?

Figuur: Per partij het percentage van het electoraat dat aangeeft dat de kans op deze partij te stemmen groter is dan 0%, 10%, 25% en 75%

D66 heeft het grootste kiezerspotentieel. 67% van de kiezers (dus twee derde!) kan zich voorstellen op de partij van Sigrid Kaag te stemmen (zie de donkerblauwe staaf). Maar van dit electorale potentieel van D66 ziet maar een vijfde deel een grote kans op de partij te stemmen: het percentage kiezers dat zegt dat de kans op de sociaalliberalen te stemmen groter is dan 75% is 13% (zie de heel lichtblauwe staaf). De ‘waarschijnlijk-mogelijk-verhouding’ is bij D66 dus 1:5.

Een iets kleiner maar nog steeds aanzienlijk deel van het electoraat ziet zichzelf op de VVD stemmen (61%). Maar de waarschijnlijk-mogelijk-verhouding is hier heel anders, namelijk 1:3. 22% van de kiezers acht de kans op de VVD te stemmen groter dan 75%. Dit suggereert dat het kiezerspotentieel van de partij van Mark Rutte wat stabieler is dan dat van D66.

Het is opvallend dat de PvdA als nummer 3 uit de bus komt. Hoewel de partij het al jaren slecht doet bij verkiezingen, behoren de sociaaldemocraten voor veel kiezers blijkbaar nog steeds tot de kanshebbers. 60% van het electoraat sluit het niet uit op de sociaaldemocraten te stemmen. Maar de partij heeft erg veel moeite dit potentieel te verzilveren. Maar 9% van de kiezers acht de kans op de sociaaldemocraten te stemmen groot, en dat is iets minder dan zeven keer kleiner dan het percentage dat überhaupt een kans ziet op de PvdA te stemmen (waarschijnlijk-mogelijk-verhouding = 1:7). Samengevat: de PvdA lijkt het, gezien de verkiezingsresultaten van de afgelopen jaren, behoorlijk verbruid te hebben bij veel kiezers. Maar de deur staat nog op een kier, want een flink deel van het electoraat acht een stem op de partij nog steeds denkbaar.

Het potentieel van GroenLinks is iets kleiner dan dat van de PvdA. 55% acht het niet ondenkbaar op de partij te stemmen. Maar ook voor de partij van Jesse Klaver geldt dat het percentage kiezers dat de kans op de partij te stemmen groot acht vele malen (namelijk negen keer) kleiner is. De SP lijkt relatief gezien een wat stabielere achterban te hebben. Het percentage kiezers dat de kans op die partij te stemmen op groter dan 0% schat is kleiner dan bij GroenLinks. Maar het percentage kiezers dat de kans op groter dan 75% schat ligt dan weer net iets hoger (al is dit verschil waarschijnlijk niet statistisch significant). De waarschijnlijk-mogelijk-verhouding is 1:9 bij GroenLinks en 1:6 bij de SP

De CDA is qua grootte van het kiezerspotentieel op alle vlakken vrijwel identiek aan de SP. Dit is opvallend. Van de traditionele grote middenpartijen weten we dat het slecht gaat met zowel PvdA als CDA. Maar voor het CDA lijken meer kiezers de deur echt te hebben dichtgedaan dan voor de PvdA. Al met al ziet de toekomst er dus niet al te rooskleurig uit voor de partij. De hoop bij de christendemocraten lijkt nu gevestigd te zijn op een nieuw, potentieelverhogend, verhaal.

Opvallend genoegen scoren de PVV, de Partij voor de Dieren en Volt allemaal tegen de 40%. Maar als we gaan kijken naar het percentage kiezers dat de kans op deze partijen te stemmen op groter dan 75% schat, zien we een volledig ander beeld. Bij de PVV is dat 12% (verhouding = 1:3), bij de PvdD 6% (verhouding = 1:6) en bij Volt 3% (verhouding = 1:13). Dit laat mooi zien dat de PVV een behoorlijk stabiel kernelectoraat heeft, maar dat er op dat vlak vooral voor Volt nog flink wat werk aan de winkel is. Dat zal met name ook met de naamsbekendheid van die partij te maken hebben.

Van de overige partijen valt op dat de BBB een nog relatief beperkt potentieel heeft. Ik vermoed dat dit inmiddels flink is veranderd. Nogmaals: de data die ik hier heb gebruikt zijn van een jaar geleden. In de tussentijd heeft de BBB een gigantische groei doorgemaakt in de peilingen. Meer mensen zullen het mogelijk achten op de partij te stemmen.    

Ik vermoed dat analyses van het potentieel van politieke partijen minder gevoelig voor grote schommelingen zijn dan peilingen van daadwerkelijk stemgedrag of stemintenties. En dan vooral als we ons richten op het percentage van het electoraat dat de kans een stem op een partij uit te brengen schat op groter dan 0%. Hoe meer we richting de 100% gaan, hoe meer het antwoord momentgevoelig wordt. (We komen immers steeds dichter bij de daadwerkelijke stemintentie.) Toch blijft het interessant om te kijken in hoeverre er verschuivingen in het potentieel optreden. TBC dus, zodra er recentere data zijn.

Afbeelding: “2e Kamer” van Ron de Boom (via Flickr).

Filed Under: Kiezers en publieke opinie Tagged With: Provinciale Statenverkiezingen, Publieke opinie, verkiezingen

Wat doen digitale advertenties met je stemgedrag?

door Sanne Kruikemeier, Rens Vliegenthart, Xiaotong Chu 09/03/2023 1 Reactie

“Minder stress aan het einde van de maand”. “Hardrijden slim aanpakken”. “Parkeren gratis houden”. De beloften van partijen vliegen je om de oren op sociale media. De verkiezingscampagne voor de Provinciale Staten is aardig op stoom gekomen. En deze campagne speelt zich inmiddels voor een flink gedeelte online af. Advertenties zijn daarbij een veelgebruikt middel. Maar welke impact hebben die online advertenties eigenlijk? Kunnen de advertenties op sociale media je stemgedrag beïnvloeden?

Doemverhalen

Er bestaan veel doemverhalen over de invloed van digitale advertenties. Met name naar aanleiding van het Cambridge Analytica schandaal werd gedacht dat je met advertenties – die afgestemd zijn op specifieke doelgroepen – kiezers kunt manipuleren. Veel mensen hebben het idee dat advertenties die zijn afgestemd op de persoonlijke voorkeuren, persoonlijkheid en interesses van kiezers, hen zodanig kunnen beïnvloeden dat die kiezers op een andere partij stemmen, niet stemmen of juist nog sterker overtuigd worden van hun stemkeuze. Maar klopt dit wel? In hoeverre zijn die advertenties nu echt van invloed?

Deze vraag is niet makkelijk te beantwoorden en om dit goed te onderzoeken is een geavanceerde dataverzameling nodig. Je moet weten welke stemvoorkeur kiezers hebben voordat de campagne begon en je moet weten hoe deze mogelijk verandert. En je moet inzicht hebben in welke advertenties kiezers zien tijdens de verkiezingscampagne op sociale media en wat er precies in die advertenties stond. Tot slot moeten die gegevens aan elkaar gekoppeld worden. Tijdens de landelijke verkiezingscampagne hebben wij zo’n onderzoek uitgevoerd. We volgden Facebookgebruikers tijdens de verkiezingscampagne. Ze vulden meerdere vragenlijsten in waarin zij onder meer hun stemintentie rapporteerden. Daarnaast hadden zij een ‘webtracker’ geïnstalleerd op hun computer (met hun toestemming), waardoor we konden nagaan hoeveel en welke politieke advertenties zij zagen op Facebook. En tenslotte hebben we hen gevraagd om de laatste twee weken van de campagne ons elke dag maximaal drie digitale advertenties te sturen die zij zagen tijdens de campagne (bijvoorbeeld via hun smartphone). Op die manier konden we een goed beeld krijgen van welke advertenties deze kiezers zagen tijdens de campagnes.

En… hebben die advertenties dan een effect op hun stemgedrag? 

Het bovenstaande onderzoek naar de Tweede Kamerverkiezingen laat een interessant beeld zien. We vonden namelijk dat er een klein effect is van blootstelling aan politieke advertenties op de stemkeuze van kiezers. Met andere woorden: kiezers die meer advertenties te zien kregen van een politieke partij hadden ook een grotere kans om op die partij te stemmen. Dit effect was sterker voor kiezers met minder politieke kennis en minder privacy-geletterdheid. 

Stemgedrag te versterken 

We vonden daarnaast dat als een politieke advertentie overeenkomt met een onderwerp dat jezelf belangrijk vindt én van een partij komt die al je voorkeur heeft (en die in andere woorden dus goed ‘getarget’ was), dit leidt tot een positieve beoordeling van de partij. Die positieve beoordeling heeft vervolgens een impact op de stemkeuze. Met andere woorden, targeting op basis van interesse in een partij en onderwerp kunnen dus een (klein) effect hebben op stemgedrag. Een belangrijk conclusie (overigens in lijn met eerder onderzoek): Targeting lijkt eerder stemgedrag te versterken in plaats van de veranderen. Het zien van politieke advertenties van een bepaalde partij lijkt vooral een impact te hebben op kiezers als zij al een voorkeur hebben om op die partij te stemmen. Targeting kan dus een effectief middel zijn om kiezers ‘binnenboord’ te houden, En hoewel ons onderzoek niet over de Provinciale Statenverkiezingen ging lijkt targeting juist bij verkiezingen waarbij de interesse van kiezers lager is een substantiële bijdrage aan een goed verkiezingsresultaat te kunnen leveren.

Filed Under: Kiezers en publieke opinie, Media, Politicologie en Methodologie Tagged With: campagne, microtargeting, Provinciale Statenverkiezingen, stemvoorkeur

Nuance in debat over ‘de kloof’ tussen stad en platteland nodig

door Twan Huijsmans, Emily Miltenburg 06/03/2023 1 Reactie

Deze zomer kwamen boeren in actie tegen de stikstofplannen van het kabinet. Bij deze protesten ging het al snel over de veronderstelde afstand tussen (Rand)stad aan de ene kant en het platteland of ‘de periferie’ aan de andere kant. Met de Provinciale Statenverkiezingen voor de deur is er ook veel aandacht voor de verschillen tussen ‘stad en regio’. Veel maatschappelijke discussies verzanden in stereotypen van ‘stedelingen’ op bakfietsen versus ‘plattelanders’ op de tractor. In recent verschenen rapporten constateren onderzoekers op basis van de geografie van stemgedrag dat inwoners van perifere en rurale gebieden in Nederland relatief meer ontevreden zijn over de politiek en samenleving (Van den Berg en Kok 2021; De Voogd en Cuperus 2021). Commentatoren en wetenschappers hebben het dan vaak over de ‘wraak van de vergeten gebieden’ (Rodríguez-Pose 2018). Zijn er wel zulke verschillen? En waar zit dat dan in?
In mei 2023 publiceert het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) de resultaten van onderzoek naar hoe maatschap­pelijk onbehagen verdeeld is tussen sociale groepen en gebieden in Nederland. Maatschappelijk onbehagen is een brede bezorgdheid onder burgers over de onzekere staat van Nederland. Het betreft een gevoel van achteruitgang van de samenleving en ervaren machteloosheid om zaken te verbeteren.[i] Dat onbehagen is van alle tijden en leeft onder veel Nederlanders, maar is niet bij iedereen in Nederland even groot. Een teveel aan maatschappelijk onbehagen, zeker als het zich concentreert bij bepaalde groepen of in bepaalde gebieden, kan op den duur een probleem vormen. Het kan zorgen voor maatschappelijke spanningen, de legitimiteit van overheidshandelen onder druk zetten en de afstand tussen burger en politiek vergroten.[ii]
Door de veelbesproken ‘kloof’ tussen stad en platteland, stellen we in deze aankomende SCP-publicatie niet alleen de vraag bij wie, maar ook waar in Nederland maatschap­pelijk onbehagen meer voorkomt. Daarbij hebben we er oog voor dat inwoners van deze gebieden onderling ook politiek verdeeld zijn en ze verschillen in de hulpbronnen (zoals inkomen, opleiding en gezondheid) die ze tot hun beschikking hebben. In deze bijdrage staan we dus niet alleen stil bij de vraag welke verschillen in maatschappelijk onbehagen er zichtbaar zijn tussen gebieden, maar ook vooral hoe we deze kunnen verklaren.

Meer onbehagen onder inwoners van plattelandsgemeenten buiten de Randstad

Als we een eerste blik werpen op ruimtelijke verschillen in maatschappelijk onbehagen is het belangrijk naast de veel benoemde dimensie stad-platteland (hoe stedelijk?), ook de geografische dimensie centrum-periferie (hoe ver van de Randstad?) mee te nemen. Het maatschappelijk onbehagen is relatief laag in grote delen van de Randstad, en is hoger in Zeeland, delen van Brabant, de Achterhoek en Limburg. In het noordoosten van Nederland, met name in Flevoland, Friesland en Groningen, ligt het gemiddelde niveau van onbehagen nog iets hoger. Ook valt op dat het onbehagen lager is in bepaalde steden (bijvoorbeeld de steden Groningen, Utrecht en Eindhoven) dan in het ommeland.[iii]

Figuur 1 Gemiddelde niveau van maatschappelijk onbehagen per COROP-gebied
Noot: De gebieden zijn gekleurd van donkerblauw (laagste gemiddelde niveau van onbehagen) naar donkerrood
(hoogste gemiddelde niveau van onbehagen). Gehanteerde indeling is COROP-gebieden, een CBS-indeling van gebieden met een centrale kern (vaak een stad) en een omliggend gebied. Regio’s met minder dan 100 respondenten voegen we samen met de buurregio. Binnen regio’s onderscheiden we de inwoners van grote steden van de rest van de regio. Dat doen we alleen als we data hebben van minimaal 100 respondenten in zowel de stad als de rest van de regio. Op deze manier hebben we 35 gebieden onderscheiden.
Bron: Sociaal en Cultureel Planbureau, Verschil in Nederland (ViN) ’19-’20

We combineren deze dimensies en onderscheiden gemeenten op basis van hun ligging (Randstad, tussengebied en periferie) en stedelijkheid (urbaan, semi-urbaan, ruraal). Dat bevestigt het beeld in bovenstaande kaart: maatschappelijk onbehagen is relatief laag in steden, zowel binnen als buiten de Randstad, en relatief hoog in rurale gemeenten buiten de Randstad.

Wie iemand is, is vaak belangrijker dan waar iemand woont

Maar het is belangrijk een tweede blik te werpen op deze geografische verschillen. Het tonen van gebiedsgemiddelden op een landkaart (zoals hierboven, maar zie ook De Voogd en Cuperus 2021; Van den Berg en Kok 2021) geeft weliswaar een aanwijzing in welke gebieden er gemiddeld genomen iets meer onbehagen voorkomt, maar verbergt het feit dat verschillen binnen gebieden tussen bewoners, nog altijd groter zijn dan de verschillen tussen die gebieden. En daardoor zien we individuele verklaringen voor verschillen in maatschappelijk onbehagen al snel over het hoofd. Ook in de Randstad wonen namelijk mensen die ontevreden zijn over de samenleving, wat weer verband houdt met de diverse hulpbronnen waar mensen (niet) over beschikken en met hun politieke voorkeuren. Technischer gesteld: we moeten compositieverklaringen (in verschillende gebieden wonen verschillende mensen, met andere opvattingen en hulpbronnen) onderscheiden van contextverklaringen (regio-specifieke kenmerken, zoals economische structuur, demografische ontwikkelingen of de (afname van) de aanwezigheid van bepaalde voorzieningen).

Met ons SCP-onderzoek kunnen deze verklaringen goed uit elkaar houden, dankzij rijke individuele data uitgevraagd in heel Nederland. Dan blijkt dat deze ruimtelijke patronen in maatschappelijk onbehagen deels worden verklaard doordat er andere mensen wonen met gemiddeld andere individuele achtergrondkenmerken (zoals opleiding) en politieke opvattingen. We constateren slechts een bescheiden invloed van kenmerken van de gemeente waar mensen wonen. Als er veel bedrijven zijn die tot kennisintensieve sectoren behoren en minder vergrijzing is in een gemeente, hebben mensen daar gemiddeld genomen minder maatschappelijk onbehagen. Al is de toegang tot publieke voorzieningen en voldoende werkgelegenheid overal in Nederland van belang voor de kwaliteit van leven en bestaanszekerheid van burgers, we vinden in onze studie geen bewijs voor de verwachting dat demografische krimp, het verdwijnen van lokale voorzieningen en hogere werkloosheidscijfers samenhangen met maatschappelijk onbehagen.

De ‘plekken die er niet meer toe doen’

In de bestaande literatuur gaat het bij perifere gebieden vaak over ‘de plekken die er niet meer toe doen’ (Rodríguez-Pose 2018). Recent onderzoek in Nederland laat zien dat de manier waarop mensen naar de relatieve positie van hun woonplaats kijken ook verband houdt met andere politieke houdingen (Huijsmans 2022). Tot slot bekijken we daarom in hoeverre dit naast verschillen in individuele achtergrondkenmerken een aanvullende verklaring is voor de geografische verschillen in maatschappelijk onbehagen. Met andere woorden: hebben inwoners van perifere gebieden zelf ook het gevoel er ‘niet toe te doen’ en hangt dat samen met maatschappelijk onbehagen? Dat hebben we onderzocht door te kijken naar ‘plaatsgebonden ressentiment’: de mate waarin mensen vinden dat de landelijke politiek onvoldoende oog heeft voor de regio. Onderstaand figuur laat zien: hoe groter de afstand tot de Randstad, hoe minder mensen het idee hebben dat er vanuit Den Haag voldoende aandacht is voor hun regio. Dit geldt in het bijzonder voor inwoners van de rurale gemeenten.

Figuur 2 Voorspelde waarden plaatsgebonden ressentiment (+ 95% betrouwbaarheidsintervallen) voor inwoners van verschillende typen gebieden, gecontroleerd voor achtergrondkenmerken.
Noot: Vraagstelling: ‘De landelijke politiek heeft voldoende oog voor de regio waar ik woon’, schaal van ‘1 helemaal mee oneens tot 5 helemaal mee eens’. Het aantal respondenten uit rurale gemeenten in de Randstad en het tussengebied en uit urbane gemeenten in de periferie is relatief klein, waardoor de betrouwbaarheidsintervallen hier relatief groot zijn
Bron: Sociaal en Cultureel Planbureau, Verschil in Nederland (ViN) ’19-’20

Bovenstaand figuur toont dat inwoners van rurale gemeenten in de periferie gemiddeld 0,7 punten lager scoren op een vijfpuntsschaal dan inwoners van urbane gemeenten in de Randstad. Dit sluit aan bij recent onderzoek (De Lange et al. 2022; Huijsmans 2022). Het relatief hoge niveau van maatschappelijk onbehagen in semi-urbane en rurale gebieden buiten de Randstad hangt sterk samen met het beeld dat de landelijke politiek niet voldoende oog heeft voor de regio. Dit suggereert dat plaatsgebonden ressentiment een belangrijk component van maatschappelijk onbehagen is buiten de Randstad, met name onder inwoners van minder stedelijke gemeenten.

Geen kloof tussen inwoners, wel meer gevoelde afstand tot Den Haag in perifere gebieden

Wat zegt dit over de veronderstelde kloof tussen stad en platteland, is die er dan niet? Niet tussen de inwoners van verschillende regio’s onderling, want binnen de gebieden zijn verschillen in maatschappelijk onbehagen tussen hen groter dan de gemiddelde verschillen tussen gebieden. Uit ons SCP-onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat onbehagen sterker samenhangt met opleidingsniveau dan met waar mensen wonen. We moeten de kloof niet onnodig uitvergroten. En ook bij politieke houdingen (zoals opvattingen over immigratie en EU) blijkt uit ander onderzoek dat verschillen in politieke opvattingen binnen de stad of binnen het platteland veel groter zijn dan tussen gebieden. Het is daarom belangrijk geen vergrootglas te leggen op verschillen tussen gebieden, omdat het ten onrechte een kloof suggereert waarbij inwoners lijnrecht tegenover elkaar staan. Zoals we in eerder SCP-onderzoek constateerden zijn zulke sterke beelden over polarisatie niet zonder gevolgen. Het kan op den duur aanzetten tot vijanddenken, voor spanningen zorgen en het functioneren van de democratie onder druk zetten.

Van een tweedeling tussen Nederlanders is geen sprake, wel ervaren inwoners van het platteland buiten de Randstad gemiddeld genomen sterker een afstand tot de landelijke politiek. Ze vinden vaker dat Den Haag niet voldoende oog heeft voor de regio. Dat ‘plaatsgebonden ressentiment’ kan de geografische verschillen in maatschappelijk onbehagen beter verklaren dan een houding zoals politiek vertrouwen. Hoewel maatschappelijk onbehagen nooit helemaal zal verdwijnen, is het belangrijk deze gevoelde afstand tot de politiek wel te erkennen en aandacht te hebben voor de regio-specifieke uitdagingen in perifere gebieden buiten de Randstad. Zeker in recente beleidsdossiers (zoals rondom de energietransitie en stikstofproblematiek) is brede maatschappelijke betrokkenheid in alle regio’s onmisbaar. We kunnen de verschillen in maatschappelijk onbehagen tussen gebieden beter begrijpen als we aandacht hebben voor het plaatsgebonden ressentiment. Maar zie daarbij niet de onderlinge verschillen binnen gebieden tussen burgers − in bijvoorbeeld opleiding, inkomen, sociale contacten, ervaren gezondheid − over het hoofd. Ongelijkheden in hulpbronnen en kansen, van iedereen en overal in Nederland, moeten evengoed aandacht krijgen van het beleid.


[i] Op basis van de wetenschappelijke inzichten van het onderzoek van Eefje Steenvoorden (2016) stellen we in ons onderzoek het concept maatschappelijk onbehagen vast langs meerdere dimensies, zoals o.a. het verlies van vertrouwen in menselijk kunnen, een verlies van ideologie, verlies van gemeenschapszin en maatschappelijk pessimisme. Maatschappelijk onbehagen is een breed begrip dat vele raakvlakken heeft met andere houdingen. Een houding als politiek vertrouwen hangt samen met − maar kan niet gelijk worden gesteld met − maatschappelijk onbehagen, omdat de aard van het object van zorgen anders is (politieke instituties en niet de bredere samenleving).

[ii] In het publieke debat wordt maatschappelijk onbehagen ook vaak inwisselbaar gebruikt met maatschappelijke onrust, protest, woede en boosheid. Maar maatschappelijk onbehagen kan niet zonder meer gelijkgesteld worden aan gedrag. Een negatieve stemming over de maatschappij leeft bij meer burgers dan alleen zij die tot demonstraties overgaan. De omvang van protest en deelname is dus niet te voorspellen op basis van bezorgdheid of ontevredenheid over de maatschappij. Ofwel, maatschappelijk onbehagen kan een voedingsbodem zijn voor protest, maar het daadwerkelijk protesteren is afhankelijk van de organisatie en mobilisatie van bepaalde groepen.

[iii] We brengen deze verschillen in kaart aan de hand van de gegevens die met een enquête zijn verzameld voor het doorlopende SCP-onderzoek ‘Verschil in Nederland’ in de periode van november 2019 tot en met mei 2020 onder inwoners van Nederland van 18 jaar en ouder. De steekproef is getrokken en geleverd door het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) en gestratificeerd naar inkomen en regio (oververtegenwoordiging op het laagste en hoogste inkomensdeciel en een oververtegenwoordiging van inwoners van de provincie Groningen, enkele krimpregio’s en enkele grootstedelijke agglomeraties). De resultaten zijn ook gewogen met een weegfactor (op basis van demografische kenmerken, met een correctie voor oververtegenwoordiging).

Filed Under: Kiezers en publieke opinie, Lokale politiek Tagged With: onbehagen, platteland, stad

Plaatjes van de electoraatjes: de radicaal-rechtse ruimte

door Matthijs Rooduijn 06/03/2023 1 Reactie

Over anderhalve week stemmen we voor de Provinciale Staten en de waterschappen. Waar zullen we – kijkend naar de landelijke partijen – de grootste electorale verschuivingen gaan zien? Hoewel er op dit moment vooral veel gediscussieerd wordt over het door de VVD aangezwengelde (en veel bekritiseerde) “linksom of rechtsom”-frame, lijken veel veranderingen zich aan de (radicale) rechterkant van het politieke spectrum te gaan voordoen.

Volgens de laatste peilingen gaat FVD gigantisch krimpen, terwijl de PVV behoorlijk gaat groeien. En BBB en JA21 staan allebei op flinke winst – zowel ten opzichte van de vorige Provinciale Statenverkiezingen (want toen deden ze nog niet mee), als ten opzichte van de afgelopen verkiezingen voor de Tweede Kamer. Wat er gebeurt in het radicaal-rechtse blok is bovendien relevant omdat de verkiezingen indirect bepalen hoe de Eerste Kamer er uit komt te zien; partijen als BBB en JA21 kunnen de coalitie straks aan een meerderheid gaan helpen.  

Kiezerspotentieel

Wat weten we eigenlijk over het potentieel van de partijen op de uiterste rechterflank? En tussen welke partijen is het meeste electorale verkeer te verwachten? Om daar iets zinnigs over te zeggen heb ik de gegevens van het LISS-panel er even bij gepakt. Een klein jaar na de Tweede Kamerverkiezingen van 2021 (dat is nu ongeveer een jaar geleden) hebben de onderzoekers van dit panel aan mensen gevraagd om voor iedere partij aan te geven hoe groot zij de kans achten dat ze er op zouden stemmen als er die dag verkiezingen waren. (Het is belangrijk om in gedachten te houden dat het bij deze vraag om verkiezingen voor de Tweede Kamer gaat. De dynamiek bij de verkiezingen van volgende week zal om allerlei redenen anders zijn. De resultaten hieronder moeten daarom met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd.)

De kans-vraag van het LISS-panel biedt een interessant kijkje in het hoofd van de kiezer, omdat je op basis ervan een inschatting kunt maken van het electorale potentieel van iedere partij. Je kunt dit uitrekenen door per partij te kijken wat het percentage kiezers is dat aangeeft het mogelijk te achten op die partij te stemmen. De grote vraag hierbij is: vanaf welk percentage vinden we de kans groot genoeg om te zeggen dat iemand een partij serieus overweegt? Daar kun je over twisten. Ik ben er hier voor het gemak van uit gegaan dat iemand een partij serieus overweegt als de kans op die partij te stemmen 10% of meer is.

Iedere staaf in Figuur 1 hieronder geeft het percentage kiezers weer dat zegt dat de kans op de betreffende partij te stemmen 10% of meer is. Ik richt me daarbij op radicaal-rechts (PVV en FVD) en de twee nieuwere partijen die daar in iets meerdere mate (JA21) en mindere mate (BBB) tegenaan schurken.

Wat zijn de opvallendste uitkomsten? Ten eerste dat het potentieel van alle partijen veel hoger ligt dan het percentage stemmen dat (waarschijnlijk) gerealiseerd gaat worden over anderhalve week. Dat is niet zo gek. In deze grafiek zijn immers ook mensen meegenomen die hebben aangegeven dat de kans dat ze op de betreffende partij stemmen maar 10% is. Maar toch: dit zijn de mensen die aangeven dat er een redelijke kans is dat ze op de betreffende partij stemmen. Het is wel belangrijk om te vermelden dat de meting een jaar geleden is gedaan. Ik vermoed dat met name het potentieel van de BBB sindsdien nog verder gegroeid is.

Het tweede dat ik opvallend vind is het relatief hoge percentage mensen dat zei het mogelijk te achten op de PVV te stemmen: 36% (dus meer dan een derde van het electoraat!). Radicaal-rechtse partijen trekken in Europa gemiddeld zo’n 15% van de kiezers. Dit is dus zeker niet het maximaal haalbare voor deze partijfamilie. Wat ik ten derde opvallend vind is dat de verhouding tussen de partijen ongeveer dezelfde is als in de meest recente Peilingwijzer: BBB en JA21 ongeveer twee keer zo groot als FVD, en de PVV drie keer zo groot.

Figuur 1: Per partij (BBB, JA21, PVV, FVD) het percentage van het electoraat dat aangeeft dat de kans op deze partij te stemmen groter is dan 10%

Ik heb ter vergelijking even gekeken wat er gebeurt als we ook mensen meenemen die de kans dat ze op de betreffende partij zouden stemmen op bijvoorbeeld maar 1% of 5% zetten (je zou immers kunnen zeggen dat mensen die de kans op een bepaalde partij te stemmen op 1% of 5% schatten ook tot het potentieel van die partij behoren). Dan zien we hetzelfde patroon, met maar iets hogere percentages: ongeveer 15% acht de kans groter dan 0% op FVD te stemmen, 30% acht het mogelijk dat ze BBB of JA21 zullen stemmen, en 40% van de kiezers geeft aan dat er een kans is dat ze op de PVV zullen stemmen.

Verschuivingspotentieel

Waar komen deze kiezers nu vandaan? Ik ga hier niet een volledig beeld schetsen, maar richt me alleen op de belangrijkste centrum-rechtse en radicaal-rechtse partijen en de partijen daartussenin. Ook neem ik de niet-stemmers mee. Specifiek kijk ik naar de mensen die bij de Tweede Kamerverkiezingen, een klein jaar voor het afnemen van de vragenlijst van het LISS-panel, hebben gestemd op CDA, VVD, JA21, PVV en FVD. Helaas kon ik BBB-stemmers niet meenemen in de analyse omdat er te weinig van hen in de dataset zaten.

Figuur 2 hieronder laat de resultaten zien. Laten we eerst kijken naar het percentage kiezers dat de kans groter dan 10% acht op de BBB te stemmen (grafiek linksboven). Vooral onder PVV-stemmers is dit percentage hoog. Maar de partij doet het ook aardig bij FVD- en JA21-stemmers. De BBB is – surprise, surprise – ook aardig populair onder CDA-stemmers.

De grafiek rechtsboven gaat over het JA21-potentieel. De 100% bij JA21 zelf geeft aan dat geen enkele JA21-stemmer uit 2021 de kans kleiner dan 10% acht opnieuw op de partij te stemmen. Verder doet de partij het goed onder PVV-stemmers en in iets mindere mate ook onder VVD-stemmers.

De mensen die de PVV overwegen staan weergegeven in de grafiek linksonder. De partij van Wilders is vooral populair onder FVD- en JA21-stemmers, maar doet het ook heel aardig onder niet-stemmers. Wat ik ook opvallend vind: maar liefst 31% van de VVD-stemmers schat de kans een stem op de PVV uit te brengen op 10% of hoger.

FVD (rechtsonder) doet het zelfs onder de eigen kiezers niet goed. 18% van de FVD-kiezers acht de kans opnieuw op de partij te stemmen kleiner dan 10% (niet in deze grafiek weergegeven, maar een aanvullende analyse laat zien dat maar liefst 15% zegt dat die kans 0% is). Van de PVV-stemmers ziet 24% zichzelf op FVD stemmen.

Figuur 2: Per partij (BBB, JA21, PVV, FVD) het percentage van het electoraat dat aangeeft dat de kans op deze partij te stemmen groter is dan 0%, uitgesplitst naar herkomstpartijen  

Ook hier geldt natuurlijk weer dat de percentages wat groeien op het moment dat we de kans per partij op groter dan 0% zetten (hier niet weergegeven). Maar de verhoudingen blijven ongeveer gelijk.

Ruimte en verschuivingen op radicaal-rechts

Het Nederlandse partijenlandschap bestaat uit drie blokken: links, centrum-rechts, en radicaal-rechts. Met name de verschuivingen binnen radicaal-rechts en tussen centrum-rechts en radicaal-rechts worden interessant. Wat kunnen we voorspellen met betrekking tot de PS19-naar-PS23-kiezersstromen op basis van de huidige peilingen en de analyse hierboven?

Vanuit centrum-rechts zullen er veel kiezers overlopen naar de “tussenpartijen” BBB en JA21. Mijn voorspelling op basis van de analyses hierboven: vanuit CDA trekken kiezers vooral naar BBB en vanuit VVD vooral naar JA21. Aan de andere kant van het radicaal-rechtse blok zal er ook flink wat gaan verschuiven. Vanuit FVD zullen kiezers waarschijnlijk veel kanten opzwermen (bedenk: die partij was heel groot bij de vorige Provinciale Statenverkiezingen). Ik verwacht dat deze kiezers vooral de weg naar de PVV en in iets mindere mate de BBB en JA21 zullen vinden. De PVV gaat dus vooral groeien door de mensen die klaar zijn met Baudet. Maar mogelijk gaat de partij ook niet-stemmers en zelfs voormalige VVD-kiezers trekken. Ga maar na: ongeveer een derde van de achterban van de grootste partij van ons land schat de kans op de PVV te stemmen op 10% of hoger. Dat zijn behoorlijk wat kiezers!   

Hoe dan ook gaan rechts-populisten het hoogstwaarschijnlijk goed doen. Ongeveer 30% van het electoraat lijkt volgens de huidige peilingen op BBB, JA21, PVV of FVD stemmen (ter vergelijking: bij de vorige Provinciale Statenverkiezingen stemde ongeveer 26% op een rechts-populistische partij en bij de vorige Tweede Kamerverkiezingen 20%).

De belangrijke vraag is daarbij welke positie de relatieve nieuwkomers JA21 en BBB in de toekomst zullen gaan innemen. JA21 profileert zich met haar anti-immigratiestandpunten vrij duidelijk als een radicaal-rechtse partij. Of BBB zich op termijn ook zal ontwikkelen tot een full-blown radicaal-rechtse partij zal moeten gaan blijken. Het stemgedrag van de partij doet dat wel steeds meer vermoeden.

Hoe dan ook zullen er interessante verschuivingen gaan plaatsvinden in en rondom het radicaal-rechtse blok. Ik zou mijn geld sowieso inzetten op flinke groei. Tenzij Rutte zijn dubieuze “linksom of rechtsom”-frame een nieuwe schwung weet te geven.

Filed Under: Kiezers en publieke opinie, Uncategorized Tagged With: BBB, FvD, JA21, Populisme, PVV, radicaal-rechts, verkiezingen

  • Go to page 1
  • Go to page 2
  • Go to page 3
  • Interim pages omitted …
  • Go to page 139
  • Go to Next Page »

Primary Sidebar

Volg ons

  • Facebook
  • Twitter
  • RSS Feed

Populaire berichten

De ideologie van Forum voor Democratie

De ongemakkelijke realiteit van de antivaccinatie-beweging

Wat als… Nederland het Britse kiesstelsel zou hebben?

Willekeurige berichten

Zullen de energiecrisis en inflatie radicaal-linkse partijen populairder maken?

The PopuList

De vervuiler betaalt? Hoe politiek wantrouwen de steun voor klimaatbeleid ondermijnt

Podcast

Episode 106 – “I’m f**king furious and I don’t f**king care anymore”, with Rob Ford

Rob Ford (University of Manchester) joins us to discuss the resignation of Liz Truss and the sorry … [Lees verder...]

Episode 105 – A new prime minister and a new monarch, with Rob Ford

For the first time ever, the UK acquired a new prime minister and a new monarch in the same week. … [Lees verder...]

Aflevering 104 – Terugblik gemeenteraadsverkiezingen, met Josje den Ridder, Simon Otjes en Tom van der Meer

We gaan de gemeenteraadsverkiezingen nabeschouwen met Josje den Ridder (SCP), Simon Otjes … [Lees verder...]

Populisme

Plaatjes van de electoraatjes: de radicaal-rechtse ruimte

Over anderhalve week stemmen we voor de Provinciale Staten en de waterschappen. Waar zullen we – … [Lees verder...]

Analyse van raadsinstrumenten laat zien: ook in gemeenteraden heerst het monisme

Het is alweer ruim een half jaar geleden dat de gemeenteraadsverkiezingen plaatsvonden. Inmiddels … [Lees verder...]

Gevoelens van culturele afstand als verklaring voor de opleidingskloof in anti-establishment-opvattingen en -gedrag

In veel Westerse democratieën leven onder een aanzienlijk deel van de bevolking … [Lees verder...]

Blogroll

  • Andrew Gelman
  • Ballots & Bullets
  • Fight Entropy
  • FiveThirtyEight
  • The Monkey Cage
  • The Upshot
  • Wonkblog
  • OVER SRV
  • AUTEURS
  • CATEGORIEËN
  • ARCHIEF
  • CONTACT

© 2023 StukRoodVlees

Copyright © 2023 · SRV Theme op Genesis Framework · WordPress · Log in