Eerlijk zijn over waar je mening vandaan komt is netjes, maar te veel bescheidenheid maakt ons allemaal relativisten.
In If You’re an Egalitarian, How Come You’re So Rich? verbaast Oxford-filosoof Jerry Cohen zich erover dat Oxford graduates van zijn generatie vaak wel, en Harvard graduates dan weer niet, geloven in het (obscure) onderscheid tussen analytische en synthetische oordelen. Uiteraard kunnen degenen aan weerszijden van het debat krachtig pleiten voor hun gelijk, zijn ze zich bewust van tegenargumenten en kunnen ze uitleggen waarom die hen niet overtuigen. ‘Van de binnenkant’ lijkt alles dus in orde. Toch is een grote groep vakgenoten het met je oneens.
Daarnaast is er iets verontrustends aan de gedachte dat iemands overtuiging terug te voeren is op een willekeurige schoolkeuze. Als je naar die andere universiteit was gegaan, was je nu namelijk net zo overtuigd geweest van de tegenovergestelde theorie.
Betekent dat, dat je die opvattingen alleen maar hebt omdat je uit een bepaalde traditie komt?
Als ik in Saoedi-Arabië zou zijn geboren, had ik waarschijnlijk andere visies had gehad op de ethische status van abortus, hoe de aarde is ontstaan, en wat er gebeurt na de dood. En die ideeën hadden mij dan, ‘van de binnenkant’, net zo steekhoudend geleken als dat ik nu hun antitheses vind.
Is die causale contingentie normatief problematisch?
Laatste voorbeeld. Ik geloof in evolutie. Maar ongeveer een kwart van de Nederlanders gelooft in creationisme – ik als mijn wieg honderd kilometer verderop had misschien ook wel. Dus, observeer ik ‘van de buitenkant’, minstens een kwart van de Nederlanders heeft het bij het verkeerde eind in dit debat (onder de assumptie dat creationisme en de evolutietheorie niet allebei waar kunnen zijn). Aangezien ik weet dat ik in een categorie (Nederlanders) zit van wie minstens een kwart ongelijk heeft over evolutie, moet ik dan mijn eigen weging van de argumenten ‘van de binnenkant’ opzijschuiven, en aannemen dat er ≥25% kans is dat ik ernaast zit?
Dat vind je alleen maar omdat…
Het is populair om te menen dat zulke realisaties inderdaad tot bescheidenheid nopen. In een podcastaflevering bespreekt theoloog Stefan Paas bijvoorbeeld met Bas Heijne diens boek Mens/Onmens, enzegt het volgende:
“Ik lees het [boek] graag, ik maak deel uit van dezelfde cultuurruimte dus het spreekt me aan. Tegelijk vraag ik me ook af, al lezend, zeker het eerste deel, waar je jezelf bekent tot het behoren tot een zekere liberaal-westerste traditie, waarbij je eigenlijk impliciet dan ook zegt: ook ik kom uit een specifieke traditie waar specifieke waarden aan ten grondslag liggen, en de stem van de redelijkheid die ik inbreng is in feite ook, ja, een tribale … hij komt ergens vandaan.”
Stefan Paas suggereert dat het feit dat Heijne’s mening niet nergens – ex nihilo gecreëerd – maar zowaar ergens vandaan komt, die mening toch wat ondermijnt. Het is daarom in feite niets meer of minder dan de volgende tribale stem. En de reden dat Paas die mening wel kan waarderen heeft niet met inhoudelijke argumenten te maken, hij komt gewoon “uit dezelfde cultuurruimte.”
We moeten ons afvragen, beweert Paas later, of ideeënstrijden überhaupt wel redelijk beslist kunnen worden. Onze opvattingen zijn namelijk “diepgeworteld in waarden die we vaak niet zozeer rationeel kunnen verwoorden, maar die veel meer te maken hebben met ergens voor vallen, verliefd worden.”
Ik vind de Verlichtingswaarden belangrijk, maar dat is vast omdat ik blank en Westers ben. En dan zal ik ook wel klimaatverandering onderschrijven en vluchtelingen willen knuffelen. Niet vanwege inhoudelijke argumenten, maar slechts omdat die standpunten aansluiten bij de arationele waarden zijn van de ‘tribe’ waar ik voor gevallen ben. Als bepaalde argumenten mij – van de binnenkant – beter lijken dan andere, dan komt dat door die match met de arationele waarden (ook al ben ik zelf onder de illusie dat het door inhoudelijke overwegingen komt). Net zoals dat mensen die uit een andere cultuurruimte komen andere overwegingen overtuigender vinden vanuit hun arationele waarden.
En dus heeft niet zoveel zin om iemand te confronteren met rationele argumenten en feiten.
De bubbel als conversatie-stopper
Paas staat hierin, denk ik, niet alleen. De common-sense gedachte dat een objectieve werkelijkheid kan dienen als ijkpunt om feitelijke discussies te beslechten, of dat de kwaliteit van argumenten kan dienen als ijkpunt om de gerechtvaardigdheid van een standpunt te schalen, is voor veel mensen niet meer zo vanzelfsprekend. De Vlaamse filosoof Maarten Boudry diagnosticeert collectieve “waarheidsschroom,” een toenemende schaamte om het woord ‘waarheid’ te bezigen. Psycholoog Kees Kraaijeveld ziet dat “het relativisme van ‘jij hebt jouw waarheid en ik de mijne’ [breed geaccepteerd is] in ons egalitaire Nederland.”
Zoals die observaties illustreren, is het tegenwoordig modieus om erop te hameren dat jouw standpunten “ook maar” uit een bepaalde bubbel komen. En dat andere groepen argumenten hebben voor hun meningen die op jou overkomen als vrij matig – net zoals dat zij jouw argument niet overtuigend vinden.
Die situatie is symmetrisch ‘all the way down’: “You see that someone says X, which seems wrong, so you conclude their epistemic standards are bad. But they could just see that you say Y, which sounds wrong to them, and conclude your epistemic standards are bad.”
En oh, wat zou het arrogant zijn om te suggereren dat de situatie helemaal niet zo symmetrisch is en het bewijs meer aan jouw kant staat. Op basis waarvan durf jij te beweren dat jij dat kan weten? Jouw kijk is toch net zo contingent en biased, als die andere?
Het is slechts de ene tribale stem tegen de andere.
Ik heb mijn standpunten en jij de jouwe, en beide verzamelingen zijn uiteindelijk geworteld in rationele waarden, dus er valt verder niet zoveel over te zeggen. Vanwege die impliciete assumptie brengt Paas de observatie dat Heijne’s argumenten “ergens vandaan komen” met de air van een argument tegen hun rationele relevantie.
Alsof het feit dat alle opvattingen ergens vandaan komen, betekent dat ze allemaal even gerechtvaardigd zijn.
Praat maar vaak genoeg over bubbels en je kunt ieder argument en iedere persoon diskwalificeren door te wijzen op de cultuurruimte waar ze uit komen. Diskwalificeren, want de suggestie is immers dat ik mijn standpunten niet heb voor de inhoudelijke redenen die ik geef, maar voor veel minder nobele redenen. Namelijk alleen omdat ik uit een bepaalde traditie kom. Je bent alleen maar atheïst omdat je in zo’n gezin geborgen bent, gelooft alleen maar die theorie omdat je naar die school bent geweest, je vindt dit alleen maar omdat dit je bubbel is.
Ratio heeft het weinig mee te maken, en als je denkt van wel ben je naïef.
In die zin is er dus niet zoveel verschil tussen de bescheiden bubbelrelativist en de Trumpiaanse ‘bullshitter’: beide negeren de inhoud zodanig – je gelooft dit alleen maar omdat…, en ideeënstrijden kunnen toch niet rationeel beslist worden dus why bother – dat ze het onmogelijk maken om elkaar serieus te nemen.
De kracht van argumenten
Zijn onze standpunten daadwerkelijk zoveel geworteld in arationele waardes en dus niet gevoelig voor rationele overwegingen?
Om dit te beantwoorden onderzoeken psychologen al jaren hoe mensen reageren op argumenten die tegen hun standpunten ingaan. In sommige van zulke experimenten krijgen proefpersonen argumenten voorgeschoteld die in sterkte variëren en wordt hen gevraagd om ze te evalueren; in andere studies meten onderzoekers hoeveel de deelnemers van gedachten veranderden als functie van de kwaliteit van de argumenten die te berde werden gebracht. De conclusie in beide tradities is dat de meeste deelnemers rationeel reageren op argumenten, misleidende argumenten afwijzen, meer overtuigd zijn door sterke dan door zwakke argumenten, en hun mening navenant bijstellen, ook bij gevoelige onderwerpen. Veel onderzoek wijst dus, tegen de huidige tijdgeest in, uit dat mensen wel degelijk gevoelig zijn voor bewijs en argumenten ‘over cultuurruimtes heen’.
Het is wellicht deze kracht van een goed doordacht argument waardoor Martin Luther een afkeer ontwikkelde van de rede, die hij nogal levendig uitdrukte: “Reason is by nature a harmful whore. But she shall not harm me, if only I resist her. Ah, but she is so comely and glittering … See to it that you hold reason in check and do not follow her beautiful cogitations.” In de context van de religieuze strijd die hij voerde, kunnen we ons voorstellen dat Luther argumenten tegenkwam die zijn morele en religieuze opvattingen in twijfel trokken. Als Luther deze argumenten gemakkelijk had kunnen verwerpen, als hij er helemaal geen kracht in had gevonden daar hij uit eenandere cultuurruimte komt, zou hij deze innerlijke onrust zeker niet hebben gevoeld en niet zo’n wrok jegens derede hebben ontwikkeld, lijkt me.
De Groene Amsterdammer vroeg zich een tijdje geleden in een serie artikelen af: “Het publieke debate zou een vrije marktplaats moeten zijn waar ideeën met elkaar strijden, net zo lang tot het beste idee bovendrijft. Zo dacht John Stuart Mill erover. Maar wat blijft daarvan over in tijden van nepnieuws, bots en microtargeting?” Nou, die zaken lijken gelukkig (nog) relatief weinig invloed te hebben op democratische gedachtewisseling in Nederland. Misschien is d e trend om alle pleidooien weg te zetten als gewoon weer een andere tribale stem uit een andere bubbel, en elkaar dus in feite niet meer serieus te nemen, wel een groter gevaar.
“onder de assumptie dat creationisme en de evolutietheorie niet allebei waar kunnen zijn”
Mi is dit eerder een kwestie van definitie dan van assumptie. Vele, zo niet de meeste gelovigen accepteren immers de evolutietheorie. Bij goede definities gaat het erom onderscheid te maken. Daarom bevat een goede definitie van creationisme de verwerping van de evolutietheorie.
“….. heeft niet met inhoudelijke argumenten te maken, hij komt gewoon “uit dezelfde cultuurruimte.”
Mi sluit het één het ander niet uit.
“We moeten ons afvragen, beweert Paas later, of ideeënstrijden überhaupt wel redelijk beslist kunnen worden.”
Natuurlijk wel. Onder natuurkundigen is de ideeënstrijd tussen Oerknal en Steady State op volstrekt redelijke wijze beslist (nl. door de observaties van Penzias en Wilson). Tenzij men op staande voet de gehele mensheid op redelijke wijze wil overtuigen (zie Hoyle). Dan legt men simpelweg de lat te hoog.
Hiermee spreek ik arationaliteit niet tegen. Alleen zijn de meeste mensen in staat (al helemaal op jonge leeftijd) te leren welke onderzoeksmethoden tot betrouwbare conclusies leiden en welke niet. Alweer, ik ontken niet “waarheidsschroom” en “relativisme”; ik houd slechts vol dat dat culturele verschijnselen zijn. En die zijn te beïnvloeden. “Tegenwoordig modieus” bevestigt dat.
Rationeel denken en al helemaal zelfkritiek vereisen training, die van jongs af aan op school dient plaats te vinden voor optimaal resultaat. Het grote gevaar is daarom niet het gezeur over bubbels, maar de teloorgang van het Nederlands onderwijs. Gelooft u me niet, omdat dat niet in uw bubbel past? Zoek eens op hoe het momenteel staat met laaggeletterd- en laaggecijferdheid. Vraag u dan eens af waar vele honderduizenden mensen die onvoldoende kunnen lezen hun informatie vandaan moeten halen.