Sander Dekker, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, heeft op 8 januari 2014 de namen van de twaalf basisscholen bekend gemaakt die beginnen met een proef met Engelstalig onderwijs. Dit houdt in dat bepaalde vakken zoals Aardrijkskunde in het Engels worden gegeven. Scholen met een sterk internationale oriëntatie hadden om deze mogelijkheid gevraagd. Verder werkt Dekker aan een wetsvoorstel dat aan álle basisscholen structureel ruimte biedt om tot 15% van hun onderwijstijd Engels als instructietaal te hanteren. In een stuk in de Volkskrant van 16 juli 2013 heb ik reeds de maatschappelijke en politieke aspecten van dit beleid besproken.
Eén van de meest problematische gevolgen van het ontstaan van Engelse en Nederlandstalige scholen is de versterking van de sociale segregatie tussen hoog- en laaggeschoolden. Dit probleem wordt door de staatssecretaris weggemoffeld met de verwijzing van de mogelijke economische voordelen van een tweetalige Nederlandse bevolking.
Vorming van de natiestaat
Dat taal in het officiële onderwijs een belangrijke bouwsteen van de natiestaat vormt, is niet een opinie uit het stamcafé, maar een standaard inzicht in de politieke economie en de school van John Meyer. Het belang van de Franse taal bij de vorming van de Franse republiek is ondermeer terug te vinden in het klassieke werk van de (onderwijs)socioloog Emile Durkheim. Uiteraard kan een te krachtig gevormd nationaal bewustzijn (dat ondermeer tot uitdrukking kan komen in de omgang met de nationale taal) ook een hindernis vormen voor een natiestaat.
De wens van ouders naar tweetalig onderwijs moet niet doorslaggevend zijn. De optelsom van individuele keuzes van ouders (gebruikers) leveren niet automatisch de optimale productie van een collectief goed. Hun individuele belangen behoeven namelijk niet in het verlengde te liggen van die van het geheel (vergelijk weigering inenting mazelen versus algemene volksgezondheid).
Daarom heb ik in mijn stuk gepleit voor een nationaal politiek debat in plaats van sluipende invoering. Want het gaat hier om meer dan een uurtje engels leren per week. Het tweetalig onderwijs heeft meer pretenties dan dit.
Twaalf basisscholen
Teneinde een beeld te krijgen van de maatschappelijke achtergronden van het ontstaan van tweetalig onderwijs in het basisonderwijs vergelijk ik deze twaalf Engelstalige basisscholen met zowel alle andere Nederlandse basisscholen als met alleen de basisscholen in dezelfde plaats. Het kan onjuist zijn om deze twaalf scholen met alle Nederlandse basisscholen te vergelijken, want in niet-stedelijke plaatsen[i] is mogelijk een minder sterke internationale oriëntatie: De Haagse Schoolvereniging (Den Haag); De Polle (Marsum, bij Leeuwarden); De Blijberg (Rotterdam); De Lanteerne (Nijmegen); Het Talent (Lent; wijk bij Nijmegen); De Violenschool, De Wilge, De Kindercampus (Hilversum); De Groningse Schoolvereniging (Groningen); De Internationale School (Eindhoven); Prinseschool (Enschede); De Visserschool (Amsterdam).
Ik vergelijk de scholen op drie aspecten: 1) hun sociaal-economische compositie, gebaseerd op de postcode van de leerlingen[ii]; 2) de gemiddelde quasi-cito score[iii], berekend op grond van de eindtoets van de scholen; 3) de toegevoegde waarde van deze scholen, dat wil zeggen de mate waarin hun leerlingen het beter of slechter doen op hun eindtoets gegeven de sociale compositie van de school. Ik gebruik hierbij de officiële gegevens van OC&W zoals ik die ook gebruikt heb in november 2013 bij de berekening van de toegevoegde waarde van alle Nederlandse basisscholen samen met de RTL. Voor de technische uitleg van deze drie indicatoren verwijs ik naar het onderzoek met RTL.
Tabel 1: de twaalf Engelstalige basisscholen vergeleken met alle andere basisscholen (ruim 7000) en die in dezelfde plaatsen (672 scholen)
Noot: omdat hier 12 scholen met Engels tegen ruim 7000 of 672 scholen zonder Engels vergeleken worden zijn bovenstaande verschillen tussen de scholen met wel en zonder Engels niet statistisch significant, behalve de verschillen in sociaal-economische compositie.
Resultaten
De vergelijking laat een aantal zaken zien:
- De twaalf basisscholen hebben een gunstiger sociaal-economische samenstelling dan de overige basisscholen in hun plaatsen, hoewel weer slechter dan die van alle basisscholen. Dit onderbouwt de stelling dat de keuze voor Engelstalig onderwijs van een deel van de scholen kan bijdragen tot een vergroting van de verschillen binnen de Nederlandse samenleving, namelijk tussen hoger en lager geschoolden. Maar de twaalf scholen behoren niet tot de scholen met de beste sociaal-economische compositie in hun plaats, want er is een substantieel verschil met de basisschool met de beste sociaal-economische compositie.
- De quasi-citoscore van de twaalf basisscholen ligt boven de gemiddelde quasi-cito score van alle basisscholen in hun plaats (3,0 cito-punten), ook in vergelijking met alle Nederlandse basisscholen (2,2 cito-punten). Maar de twaalf scholen behoren niet tot de scholen met de hoogste quasi-citoscore in hun plaats, want er is een substantieel verschil met de basisschool met de hoogste quasi-citoscore (-5,2 cito-punten).
- De toegevoegde waarde van de twaalf basisscholen ligt weliswaar boven de gemiddelde toegevoegde waarde van alle Nederlandse basisscholen (1,5 cito-punten) en die van de scholen in hun plaats (1,2 cito-punten), maar het verschil is door de hoger sociaal-economische samenstelling van de Engelstalige basisscholen kleiner dan het absolute verschil in quasi-citoscore. Bovendien behoren de twaalf scholen niet tot de scholen met de hoogste toegevoegde waarde in hun plaats, want er is een substantieel verschil met de basisschool met de hoogste toegevoegde waarde (-4,7 cito-punten).
Dit betekent dat de twaalf basisscholen tot de betere scholen behoren, zowel qua sociaal-economische samenstelling als qua schoolprestaties, maar tegelijkertijd niet in de absolute top in hun plaatsen staan. Het aanbieden van Engelstalig onderwijs onderwijs is mogelijk voor deze twaalf scholen een middel om zich beter te positioneren op de leerlingenmarkt van hun plaats. Er was een vergelijkbaar proces van introductie van Engelstalig onderwijs in het VWO: Engelstalig onderwijs werd eerst ingevoerd in een subtop van VWO scholen, en niet in de categoriale gymnasia (zie verder Weenink, D. (2005) Upper Middle-Class Resources of Power in the Educational Arena. Dutch Elite Schools in an Age of Globalisation. Proefschrift Universiteit van Amsterdam en Oonk H. (2004) De Europese integratie als bron van onderwijsvernieuwing. Universiteit van Amsterdam).
Controlegroepen
Dit behoren tot de betere scholen betekent ook dat de toekomstige gunstige onderwijsresultaten op deze twaalf basisscholen geen bewijs kunnen zijn van de onschadelijkheid van de introductie van Engels als leestaal. Die betere onderwijsresultaten op deze twaalf scholen zijn er al, ongeacht het al dan niet invoeren van Engels als instructietaal. Een verantwoorde analyse vergt de keuze van de juiste vergelijkings- of controlegroep met vergelijkbare betere scholen, die echter geen Engels als instructietaal hebben ingevoerd en daarmee ook niet bezig zijn.
In de huidige Nederlandse studies over de effecten van de invoering van Engels als instructietaal die tot nu toe zijn gebeurd en waarop de staatssecretaris zich beroept ontbreken deze vergelijkbare scholen als vergelijkings- of controlegroep. De staatssecretaris verwijst naar het onderzoek van de universiteiten van Groningen en Utrecht, dat betrekking heeft op de effecten van het Engels op de Nederlandse en Engelstalige taalvaardigheid van kleuters.[iv] Dat onderzoek heeft als controle groep slechts 2 scholen met totaal 24 leerlingen. In elke tak van wetenschap is een controle groep van deze omvang te gering om serieus genomen te worden. Het onderzoek beperkt zich dus feitelijk tot scholen die al tweetalig onderwijs hebben ingevoerd. Hierboven bleek al dat deze scholen niet representatief zijn voor Nederlandse scholen. Een dergelijk onderzoek voldoet dus niet aan de eisen van evidence-based onderzoek, die OC&W zegt te hanteren.
Dat het huidige onderzoek geen negatieve effecten laat zien, kan bovendien goed verklaard worden door de onbedoelde effecten van de invoering van Engelstalig onderwijs: de invoering van tweetalig onderwijs dwingt inderdaad de betrokken school hun onderwijsconcept en de rol van de leerkrachten op de schop te nemen. Dat heeft zonder twijfel niet alleen gevolgen voor het Engels maar ook voor alle andere vakken. Het klassieke “Hawthorne effect” is een goede verklaring van de “geen effect” uitkomsten en het zwakke onderzoeksdesign biedt geen enkele garantie dat het niet heeft opgetreden.
[i] Maar klopt dat wel met Marsum in deze lijst van 12 scholen? En is Hilversum een plaats met een veel sterkere internationale oriëntatie dan de drie grote steden?
[ii] De score nul op deze schaal betekent een gemiddelde sociaal-economische samenstelling van die postcode; een positieve score (maximaal 50) betekent een betere sociaal-economische samenstelling, een negatieve score (minimum -50) betekent een slechtere sociaal-economische samenstelling.
[iii] Ik noem dit een quasi-citoscore omdat ik alle toetsscores (al dan niet gemeten met een cito-toets) omgerekend heb in quasi-citoscores. Het gaat hier om een gemiddelde score over 2010 tot 2013.
Koen Vossen zegt
Het lijkt erop dat deze als vooruitgang aangekondigde verengelsing een situatie oplevert die ergens juist doet denken aan de middeleeuwen. Een kleine mobiele elite communiceert met elkaar en draagt kennis over in het Latijn; het gewone, aan het land gebonden volk heeft o.a. door de gebrekkige beheersing van het Latijn geen toegang tot die kennis.
André van Delft zegt
Jammer dat OCW nu energie steekt in een nieuwe proef, die toch geen al te groot probleem zal oplossen. Intussen loopt er al jaren een soort experiment dat op de meeste basisschoolleerlingen is losgelaten: rekenonderwijs volgens de “realistische” methode.
Eigenlijk is dit experiment al een miljoen maal geslaagd, en de patiënten zijn overleden. De meeste leerlingen die het basisonderwijs verlaten kunnen slecht rekenen en hebben zelfs grote moeite om een rekenmachine te bedienen, zo blijkt uit de “reken”toetsresultaten in het middelbaar onderwijs. Zou dit doldwaze kinderexperiment nu eindelijk eens kunnen stoppen?
Lana zegt
I would just like to give my opinion on this article. Thank you for making the comparisons and fueling my resolve that this pilot by the ministry of education is an exercise in futility. I may not agree with you on the lesser need for bilingual education being a product of a bilingual education myself, I do know that it has its benefits. However, what I find insulting and infuriating is that a pilot such as this is obviously done with controled groups in mind (why not choose the weak schools so you can really prove that having bilingual education doesn’t influence the mother language?) and the fact that the English as second language program in the primary years are not yet refined to address to critical issues such as: a) lack of academic English in the lessons as compared to conversational English alone (this is what is needed by today’s generation where access to conversational English takes place not just in school); b) teachers’ level of English is still debatable; and c) ability of the teachers to address the needs of multilingual learners in the English program is not fully analyzed/assessed. So what more if they start teaching in other subjects aside from English? As an educator and a parent with two young children who are growing up bilingual at home, I can only sigh…