Wat mensen bedoelen als ze zich uitspreken over toegang tot uitkeringen voor immigranten
Tijdens de recente campagne voor de Tweede Kamerverkiezingen stonden vraagstukken rondom immigratie en sociale zekerheid opnieuw hoog op de agenda. Een prominent verschijnsel hierbij is verzorgingsstaatchauvinisme: het idee dat toegang tot uitkeringen voor immigranten beperkt moet worden. De PVV was hier in de campagne opnieuw helder: “onze verzorgingsstaat staat onder grote druk door niet-westerse allochtonen die massaal profiteren van onze uitkeringen […]. Het is absurd dat de Nederlandse politiek het welzijn van asielzoekers en andere migranten steeds belangrijker heeft gevonden dan het welzijn en de welvaart van Nederlanders.”
De grote verkiezingswinst van Wilders kan suggereren dat steun voor verzorgingsstaatchauvinisme onder Nederlanders ingegeven wordt door weerstand tegen mensen met een migratieachtergrond. Maar kunnen we er wel zondermeer vanuit gaan dat elke burger deze invulling van het vraagstuk deelt? De diversiteit onder politieke partijen in hoe ze het vraagstuk benaderen suggereert van niet. Zo stelde de VVD verzorgingsstaatchauvinisme voor als kwestie die te maken heeft met werkgelegenheid en arbeid: “we voeren een apart stelsel van sociale zekerheid in voor arbeidsmigranten van buiten de EU. Zij vallen zo buiten het reguliere socialezekerheidsstelsel. De verzekering die zij door hier te werken opbouwen, kunnen ze meenemen naar hun land van herkomst om zo terugkeer aantrekkelijker te maken.”
Verzorgingsstaatchauvinisme betekent dus verschillende dingen voor verschillende partijen. Maar heeft het ook verschillende betekenissen voor burgers? Wij onderzochten daarom onlangs wat Nederlanders nu precies bedoelen als ze zich uitspreken voor of tegen verzorgingsstaatchauvinisme.
Onderzoek naar betekenissen
We hanteerden een innovatieve aanpak om bloot te leggen welke verschillende betekenissen burgers aan verzorgingsstaatchauvinisme toekennen. Daarbij maakten we gebruik van een vragenlijst die is afgenomen onder een representatieve steekproef van de Nederlandse bevolking (2.138 deelnemers van het in de sociale wetenschappen veelgebruikte LISS panel).
Als mensen aangeven in hoeverre ze het oneens of eens zijn met een uitspraak als “Immigranten zouden geen gebruik mogen maken van uitkeringen”, is nog niet duidelijk wat ze hiermee precies bedoelen. Antwoorden op dit soort vragen spreken niet voor zich. Om te achterhalen welke betekenis het vraagstuk voor respondenten heeft, analyseerden we hoe hun antwoorden samenhangen met hun standpunten over andere politieke en sociale kwesties. Een sterk vereenvoudigd fictief voorbeeld is dat verzorgingsstaatchauvinisme voor sommige respondenten alleen samengaat met een afkeer van etnische diversiteit, terwijl het bij anderen uitsluitend gepaard gaat met een afkeer van economische herverdeling. Dat zou betekenen dat het in de ogen van de eersten onderdeel is van een cultureel conflict, terwijl het voor de laatsten juist wordt gezien als deel van een economisch conflict.
In ons onderzoek brachten we surveyvragen over verzorgingsstaatschauvinisme in verband met vragen over andere opvattingen die daarvoor afgaande op de literatuur het meest relevant lijken: etnocentrisme (afkeer van etnische anderen); laissez-faireisme (afkeer van economische herverdeling); sociaal wantrouwen; en religieuze orthodoxie (een strikte kijk op de religieuze leer). We keken vervolgens ook naar de sociale achtergronden van verschillende betekenissen die aan verzorgingsstaatchauvinisme worden toegekend. Daarbij namen we inkomen, opleiding, mediavoorkeur, religieuze denominatie en politieke voorkeur mee in de analyse.
Cirkels geven opvattingen weer en lijnen geven de samenhang weer. Ononderbroken (onderbroken) lijnen geven positieve (negatieve) samenhang weer. Bredere en donkerdere lijnen geven sterkere samenhang weer.
Missende waarden zijn paarsgewijs weggelaten. Voor inkomen n = 1.912. Voor opleiding n = 2.078. Voor mediavoorkeur n = 2.110. Voor religieuze denominatie n = 1.860. Voor politieke voorkeur n = 1.647.
Vijf verschillende betekenissen
We vonden vijf verschillende betekenissen die Nederlanders aan verzorgingsstaatchauvinisme geven. Elke betekenis bevat zowel voor- als tegenstanders van het vraagstuk. Deze betekenissen zijn: 1) conventioneel conservatief – progressief; 2) economisch exclusief – inclusief; 3) wan- of vertrouwen in etnische anderen; 4) traditioneel communitaristisch – seculier inclusivisme; en 5) seculier exclusivisme – religieus geïnspireerde compassie.
Bij de eerste betekenis (‘conventioneel conservatief-progressief’, 17% van de steekproef) houden alle politieke opvattingen die we meenamen in de analyse verband met het vraagstuk (figuur 1). Concreet betekent dit dat steun voor verzorgingsstaatchauvinisme gepaard gaat met steun voor laissez-faireisme, etnocentrisme, sociaal wantrouwen en religieuze orthodoxie (en vice versa voor mensen die tegen verzorgingsstaatchauvinisme zijn). Deze conventionele ‘conservatief-progressief’ betekenis van verzorgingsstaatchauvinisme wordt benadrukt doordat de respondenten hier uit alle lagen van de bevolking komen, want ze zijn zowel laag- als hoogopgeleid, niet bovenmatig rijk of arm en hebben uiteenlopende politieke voorkeuren (figuur 2).
Bij de tweede betekenis (‘economisch exclusief-inclusief’, 11% van de steekproef) gaat verzorgingsstaatchauvinisme vooral gepaard met steun voor laissez-faireisme en etnocentrisme (figuur 1), terwijl andere opvattingen er minder mee te maken hebben. Een standpunt over het vraagstuk wordt hier vooral ingegeven door economische afwegingen. Deze economische invulling komt verder nadrukkelijk naar voren als er naar de sociale achtergronden van de respondenten wordt gekeken (figuur 2). Ze hebben hier namelijk een sterkere sociaaleconomische positie dan de respondenten die een andere betekenis aan het vraagstuk geven: ze zijn hier hoger opgeleid en hebben een hoger inkomen. Verder stemmen ze ook relatief vaak op een klassiek economisch rechtse partij: de VVD.
Figuur 1 laat voor de derde betekenis (‘wan- of vertrouwen in etnische anderen’, 20% van de steekproef) zien dat steun voor verzorgingsstaatchauvinisme vooral gepaard gaat met etnocentrisme, en, in iets mindere mate, met sociaal wantrouwen (en vice versa voor mensen die hier tegen verzorgingsstaatchauvinisme zijn). De twee andere politieke opvattingen (laissez-faireisme en religieuze orthodoxie) houden veel minder verband met het vraagstuk. Steun voor (afkeer van) verzorgingsstaatchauvinisme wordt hier dus geïnformeerd door een algemeen wantrouwen (vertrouwen) ten opzichte van etnische anderen. In figuur 2 is verder te zien dat deze respondenten het laagst opgeleid zijn en dat ze een voorkeur hebben voor lowbrow media (het AD ten opzichte van de Volkskrant). Daarnaast hebben ze een nadrukkelijke voorkeur voor populistisch rechtse partijen (de PVV en FvD).
Bij de vierde betekenis (‘traditioneel communitaristisch – seculier inclusivistisch’, 42% van de steekproef) houden religieuze opvattingen opvallend sterk verband met steun voor (afkeer van) verzorgingsstaatchauvinisme. Hetzelfde geldt, hetzij in iets mindere mate, voor het belang van etnocentrisme (figuur 1). Anderzijds informeren ideeën over sociaal wantrouwen en laissez-faireisme de betekenis die hier aan het vraagstuk wordt gegeven nauwelijks. Binnen deze manier van kijken zijn tegenstanders van het verstrekken van uitkeringen aan immigranten traditioneel communitaristisch, wat inhoudt dat uitkeringen beperkt moeten worden tot een traditioneel-religieuze groep (m.a.w.: de cultureel-autochtone gemeenschap), terwijl degenen die voorstander zijn van het verstrekken van uitkeringen aan immigranten seculier-inclusief zijn en vinden dat eenieder juist recht zou mogen hebben op een uitkering, ongeacht culturele achtergrond.
Figuur 2 laat zien dat respondenten bij deze betekenis, in vergelijking met de vorige drie, zich vaker tot een religieuze gemeenschap rekenen en dat ze een voorkeur hebben voor een religieuze politieke partij. Dit zegt echter weinig over de seculiere groep. Om daarvan een beter beeld te krijgen, zoomden we in op de achtergronden van de voor- en tegenstanders van een specifiek surveyitem over verzorgingsstaatchauvinisme: “Immigranten zouden geen gebruik mogen maken van uitkeringen”. Het bleek dat de voorstanders van deze stelling vooral op (orthodox) Christelijke partijen stemmen (zoals de SGP) en zich opvallend vaak rekenen tot een protestants-christelijke gemeenschap, terwijl de tegenstanders van de stelling voornamelijk op linkse partijen stemmen en zich als seculier identificeren.
Bij de vijfde betekenis (‘seculier exclusivistisch – religieus geïnspireerde compassie’, 11% van de steekproef) geldt ook dat religieuze opvattingen nadrukkelijk verband houden met het vraagstuk. Echter, in vergelijking met de vorige betekenis is dit verband omgekeerd (figuur 1). Verder houden opvattingen over etnocentrisme en laissez-faireisme verband met verzorgingsstaatchauvinisme, zij het in mindere mate dan de religieuze. Dit betekent dat steun voor verzorgingsstaatchauvinisme bij deze betekenis geïnformeerd wordt door meer seculiere opvattingen, terwijl weerstand ertegen geïnformeerd wordt door religieuze opvattingen.
Om deze betekenis beter te begrijpen keken we opnieuw naar de achtergronden van degenen die voorstander (tegenstander) zijn van de eerdergenoemde stelling over verzorgingsstaatchauvinisme. Hierdoor leerden we dat de tegenstanders, in tegenstelling tot de vorige betekenis, stemmen op een christelijke of linkse partij (zoals de ChristenUnie of GroenLinks) en zich opvallend vaak als religieus identificeren (Protestants). Daarmee kwamen we tot het inzicht dat weerstand tegen verzorgingsstaatchauvinisme bij deze betekenis wordt ingegeven door religieus geïnspireerde compassie met immigranten. Andersom geldt dat de groep die hier verzorgingsstaatchauvinisme steunt zich voornamelijk als seculier identificeert en stemt op een (populistisch) rechtse partij.
Implicaties
Onze studie laat zien dat personen met dezelfde opvatting over verzorgingsstaatchauvinisme er desondanks heel verschillende betekenissen aan kunnen toekennen. Zo berust een standpunt voor de een op economische overwegingen, terwijl het voor de ander berust op culturele overtuigingen. En we laten zien dat er zowel een religieus als seculier geïnspireerde omarming, en verwerping, van verzorgingsstaatchauvinisme bestaat onder Nederlanders. De bevindingen zijn extra saillant, omdat een conventionele kijk op dit vraagstuk, waarbij het eenvoudigweg onderdeel is van een bredere botsing tussen allerlei conservatieve en progressieve standpunten, slechts aanwezig is onder een minderheid van de bevolking (17%). Ook is het opvallend dat in het sterk geseculariseerde Nederland religieuze opvattingen een grote rol blijken te spelen voor de mate waarin mensen verzorgingsstaatchauvinistisch zijn.
De bevindingen laten daarmee zien dat verzorgingsstaatchauvinisme voor lang niet iedereen overeenkomt met de manier waarop rechts-populistische partijen dit vraagstuk agenderen – voornamelijk als wantrouwen tegen etnische anderen. Er blijken fundamenteel verschillende invullingen te zijn in hoe er naar dit vraagstuk gekeken wordt. Het onderzoek legt daarmee bloot dat: 1) burgers veelvormiger opvattingen over dit vraagstuk hebben dan een eenvoudige afkeer van immigranten, en 2) het relevant is deze betekenissen serieus te nemen om te begrijpen hoe dit vraagstuk politiek gemobiliseerd wordt.
Tot slot vinden we het plausibel dat voor allerlei andere politieke vraagstukken ook geldt dat mensen weliswaar even sterk voor- of tegenstander kunnen zijn, maar dat hun standpunt niettemin gegrond is in verschillende betekenissen. Ons onderzoek kan daarbij als voorbeeld dienen voor toekomstig onderzoek naar de publieke opinie rondom andere politieke vraagstukken.
Voor de zoveelste keer wordt onderbouwd dat een streng religieuze cultuur gelijkstaat tot extreem conservatisme, onverdraagzaamheid, discriminatie, egoisme, exclusiviteit, eigen volk eerst, racistisch.
En dat voor een aanzienlijk volksdeel dat het geloof in een god centraal stelt in denken, oordelen en handelen. Terwijl het bestaan van een god een aanname is, dat als feit wordt aanvaard, maar nooit bewezen is. En deze aanname anderen willen opleggen dit ook te geloven, en ernaar te handelen als deze sekte.. Mijn cultuur en gedachtengoed eerst en tegen ” de anderen”.
Terwijl het wezen, de kern, de doelstellingen en het gewenste gedrag van het protestant christelijk geloof, net als vele andere grote geloven, juist gericht is op de acceptatie van de ander als medemens voor wie het goede te doen, de opdracht is, “..heb uw naaste lief..”
De mens heeft het geloof gepolitiseerd, misbruikt, misvormd, om zijn egoistische inborst te rechtvaardigen.
De medemens wordt hierbij gedefinieerd langs eigen, vals emotionele, sektarische- en egoistische criteria. Het anders zijn dan ik en mijn sekte, is voldoende reden om inhumaan, discriminerend en afwijzend te zijn. En dat anderen te willen opleggen. Onrechtstatelijk, onmaatschappelijk, onmenselijk te zijn, terwijl barmhartigheid de centrale opdracht van het geloof is. Net als van het humanisme, en andere weldenkende mensen, vastgelegd in vele internationale verdragen. Juist om sektarische immorele groepen te pareren in hun immorele gedrag jegens ” de anderen” .
Hiermee is deze grote groep de maatschappelijke weg kwijt, en vormt daardoor, samen met de grote groep onnozelen, met een slecht ontwikkeld beoordelingsvermogen, een gevaar voor onze rechtstaat.