Het kabinet Rutte III heeft zag het politieke landschap voortdurend veranderen. In de eerste 500 dagen kon het kabinet rekenen op de kleinst mogelijke meerderheid in de Eerste en de Tweede Kamer. Na die 500 dagen verloor ook deze coalitie de meerderheid in de Eerste Kamer: Evenwichtskunstenaar Rutte mocht voor de derde keer wisselende meerderheden gaan zoeken voor zijn beleid. Als minderheidskabinet kreeg het kabinet-Rutte III vervolgens in zijn laatste jaar te maken met de coronacrisis. Het besef dat partijen deze crisis gezamenlijk moesten aanpakken, leidde mogelijkerwijs tot een depolitisering van het parlementaire debat en gedrag. Is dit zichtbaar in het stemgedrag in de Kamer? Wij hebben hiernaar gekeken in een recent hoofdstuk in een de bundel ‘Niet stoffig, toch?’ over het kabinet Rutte III.
Een verloren meerderheid
Er zijn drie verklaringen voor stemgedrag tijdens het kabinet Rutte III: de meerderheidsstatus van het kabinet, de politieke kleur ervan en de coronacrisis.
Regeringsdeelname heeft een grote invloed op parlementair stemgedrag: coalitiepartijen opereren vaak ‘monistisch’. Ze bepalen in onderling overleg de grote lijnen van het kabinetsbeleid. Wanneer het kabinet geen meerderheid heeft in beide Kamers, is overleg tussen de regeringspartijen onvoldoende om een meerderheid veilig te stellen. Als er geen vaste gedoogpartner is, zal het kabinet bij ieder onderwerp op zoek moeten naar steun buiten de eigen gelederen. Je zou daarom verwachten dat na het verliezen van de meerderheid van het kabinet bij de Eerste Kamerverkiezingen, oppositiepartijen vaker voor wetgeving stemmen.
Dezelfde ideologische kleur
Een andere verklaring voor parlementair stemgedrag is gelegen in de ideologie van de regerings- en oppositiepartijen. Waar een coalitie op het politieke speelveld staat, bepaalt mede hoe oppositiepartijen zich gedragen. De links-rechts tegenstelling en de tegenstelling tussen coalitie en oppositie kunnen namelijk samenvallen en dan elkaar versterken. Dit is bijvoorbeeld het geval als een regering bestaat uit rechtse partijen en de oppositie uit linkse partijen. De links-rechtstegenstelling en de tegenstelling tussen coalitie en oppositie kunnen ook niet samenvallen en elkaar zo verzwakken. Dat zou betekenen dat het stemgedrag gedurende het kabinet Ruttte III stabiel is. Het ideologisch speelveld veranderde immers niet toen de coalitie haar Eerste Kamermeerderheid verloor: Rutte III bleef te maken hebben met oppositie van rechts en van links.
De coronacrisis depolitiseert?
Vanaf het begin van 2020 houdt het coronavirus de maatschappij en politiek in zijn grip. Dit had niet alleen een groot effect op de politieke agenda, maar de crisissituatie zou ook depolitiserend kunnen werken. In crisistijd matigen oppositiepartijen vaker hun kritiek op de regering. Politici als Rob Jetten (D66) riepen op het debat te depolitiseren: ‘Wat we niet moeten doen, weet ik nu wel: niet de wetenschap ter discussie stellen, niet onnodig politiseren, niet eindeloos discussiëren (…)’. Het centrumrechtse kabinet rekruteerde zelfs tijdelijk een PvdA’er als minister van Medische Zorg. In de woorden van VVD-voorzitter Christianne van der Wal: ‘Van welke partij je bent is van ondergeschikt belang in deze tijden van crisis.’ Dat zou dan ook zichtbaar moeten zijn in het stemgedrag in de Tweede Kamer.
Tabel 1: Percentage wetgeving gesteund door oppositiepartij, 2017-2020
Partij | Rutte III | Meerderheids-periode | Minderheids-periode | Corona-periode |
PvdA | 93% | 91% | 89% | 97% |
SGP | 92% | 91% | 91% | 93% |
50PLUS | 92% | 85% | 93% | 99% |
GL | 91% | 89% | 89% | 96% |
DENK | 86% | 84% | 80% | 91% |
SP | 79% | 74% | 81% | 84% |
PVV | 64% | 59% | 60% | 72% |
PvdD | 62% | 62% | 61% | 64% |
FvD | 56% | 55% | 41% | 70% |
N | 428 | 187 | 104 | 137 |
Stemmingen over wetgeving
We zijn dus geïnteresseerd in de verschillen in stemgedrag in drie periodes: (1) de periode dat het kabinet een meerderheid had in Eerste en Tweede Kamer (tussen de beëdiging van het kabinet op 26 oktober 2017 en de beëdiging van de nieuwe Eerste Kamer op 27 mei 2019), (2) de periode als minderheidskabinet voor de aanvang van de coronacrisis en (3) de periode daarna. De eerste toespraak van premier Rutte vanuit het Torentje (17 maart 2020) nemen wij als startmoment van de coronacrisis.
Om te kijken naar hoe partijen stemmen, kijken we in de eerste plaats naar stemmingen over wetgeving. We kijken hier naar 428 stemmingen over wetgeving waarin de coalitiepartijen samen optrokken. Dat geeft een beeld van de mate waarin oppositiepartijen het kabinetsbeleid steunen.
We zien in Tabel 1 duidelijk een verschil tussen de meer constructieve oppositie (PvdA, SGP en GroenLinks) die meer dan 90% van de wetgeving steunt en de meer radicale oppositie die minder steun verleent (SP, PVV, PvdD en FVD). De absolute waarden zijn hoog, zoals deze in Nederland altijd in internationale vergelijking hoog zijn: veel wetgeving kan op brede steun rekenen, wat zeker geldt voor begrotingen en technische wetswijzigingen.
Als we kijken naar de drie verschillende periodes, dan vallen een paar patronen op. In de meerderheidsperiode is de steun voor wetgeving lager dan over het algemeen. In de minderheidsperiode stemmen sommige partijen meer mee met het kabinet dan voorheen (50PLUS SP, en PVV) en andere minder (FVD, DENK, PvdA en PvdD). Met name voor FVD is de daling opvallend: FVD stemt slechts met twee op de vijf wetsvoorstellen in.
In de coronaperiode veren al deze percentages op: 50PLUS stemt voor 99% van de wetgeving (meer dan SGP of PvdA). Ook de kritische oppositiepartijen op rechts (PVV en FvD) stemmen met zeven op de tien wetten in. De PvdD is in deze coronaperiode de meest kritische oppositiepartij. Waar het gaat om wetgeving zien we meer beweging dan bij de algemene maat van coalitie-oppositie-stemmen. Al met al zien we in het stemgedrag over wetgeving een duidelijk effect van de coronacrisis, maar veel minder van de minderheidssituatie van het kabinet.
Stemmingen in een ruimtelijk model
Om de stemmingspatronen beter te begrijpen kunnen we een ruimtelijk model maken. [1] Figuur 1 toont een ruimtelijk model van het stemgedrag gedurende de hele periode Rutte III. Er zijn geen grote verschillen in drie periodes; daarom tonen we hier maar één figuur. Bovenaan de figuur staan van links naar rechts de regeringspartijen D66, CU, CDA en VVD. Het is duidelijk dat de coalitie vaak hetzelfde stemt. In de bovenste helft van de figuur staat ook de SGP, die het kabinet vaak steunt. In de onderste helft van de figuur staan de andere oppositiepartijen: aan de rechterkant staan FvD en PVV. Aan de linkerkant staat de linkse oppositie: we zien hierin een onderscheid tussen GL en PvdA aan de bovenkant en SP en PvdD aan de onderkant. GL en PvdA zijn dus iets vaker geneigd om mee te stemmen met de coalitie dan SP en PvdD. DENK en 50PLUS staan daartussenin.
Het kabinet-Rutte III staat tussen de linkse en rechtse oppositie ingeklemd. Er zijn drie patronen mogelijk: (1) de coalitie stemt met het linkerblok mee, dat was bijvoorbeeld het geval bij de stemmingen over klimaat, wonen en pensioenen; (2) de coalitie stemt met het rechterblok mee, dat was bijvoorbeeld het geval bij de stemmingen over belastingen en stikstof; of (3) de coalitie staat alleen tegenover de oppositie, zoals bijvoorbeeld bij een aantal vertrouwensstemmingen.
Ideologie, Meerderheid of Corona?
Onze analyse van het stemgedrag gedurende Rutte III suggereert dat de ideologische positie van het kabinet een belangrijke factor was: als centrumrechts kabinet kan het soms steunen op oppositiepartijen op de linkerkant, en soms op de rechterkant. Vanuit het midden van het speelveld is het kabinet zo spelverdeler.
De verandering van meerderheidscoalitie naar minderheidscoalitie in mei 2019 heeft het kabinet niet fundamenteel van koers doen veranderen. Ook vóór het verliezen van de meerderheid trok het kabinet met de oppositie op (denk bijvoorbeeld aan de Klimaatwet). Daarna kostte de voorstem van oppositiepartijen soms meer. Het onderscheid tussen minderheids- en meerderheidskabinetten speelt duidelijk de tweede viool ten opzichte van de ideologische positie van het kabinet.
De coronacrisis leidde niet tot sterke veranderingen in het parlementair stemgedrag. Alleen als we inzoomen op wetgeving, blijkt dat oppositiepartijen vaker wetgeving steunen. Dit betekent geen unanimiteit. Het FVD en de PVV leveren fundamentele kritiek op het coronabeleid van het kabinet. Daardoor moet het kabinet naar links kijken voor steun, maar dat deed ze op veel dossiers toch al.
De vierde keer op de evenwichtsbalk?
De derde evenwichtsact van premier Mark Rutte, proberen een kabinet staande te houden dat geen meerderheid heeft in beide huizen van de Staten-Generaal, is daarmee bijna zo normaal geworden dat het deel lijkt uit te maken van een Nederlandse traditie: vanuit het midden van het politieke speelveld steun zoeken voor wetgeving. Gezien de hoge mate van politieke fragmentatie lijkt het lastig te worden om na de Tweede Kamerverkiezingen van maart 2021 een coalitie te sluiten die kan rekenen op een meerderheid in beide Kamers. En dat is ook niet per se nodig: Rutte of zijn opvolger kan prima per dossier op zoek naar parlementaire steun.
Noten
[1] Deze analyse is gebaseerd op ruimtelijke modellen van stemgedrag. We maken deze met optimal classification. Dit is een methode die specifiek ontwikkeld is om parlementaire stemmingen om te zetten in ruimtelijke modellen. Deze methode geeft ons een tweedimensionaal model waarin de fracties zijn gepositioneerd op basis van hun gelijkenis in hun stemgedrag. Als partijen op inhoudelijke gronden stemmen, verwachten we bijvoorbeeld dat FVD en PVV dicht bij elkaar worden geplaatst en PvdD en SP aan de andere kant. Maar als het behoren tot de oppositie een dominante factor is, verwachten we dat al deze partijen juist dicht bij elkaar staan. Dit is een inductief model waarin de afstanden betekenis hebben (dichterbij betekent dat partijen meer hetzelfde stemmen), maar de dimensies niet per se betekenis hebben. Dat is een kwestie van interpretatie achteraf.
Ronald Heijman zegt
Misschien is een nipte meerderheidsregering wel te veel dictatuur voor de nipte minderheid voor veel dossiers. En is de noodzakelijke onderhandeling met niet-regeringspartijen per dossier, wel de beste democratische randvoorwaarde voor niet dogmatisch regeren over een breed scala beleidsterrein met wisselende meerderheden. We zien nu dat (kleine) regeringspartijen vaak ongelukkig zijn binnen het keurslijf van de meerderheidsregering, en dat ze worden gemarginaliseerd voor de volgende verkiezingen.
Ook niet-regeringspartijen kunnen coalities vormen per dossier voor een grote meerderheid, samen met regeringspartijen. Iedere partij kan zich zo laten gelden en zich profileren op onderwerpen.