Een achternaamgenoot, Sjoerd Hofstra [1], schreef al in 1937 een boek getiteld “De Sociale Aspecten van Kennis en Wetenschap.” Dit boek is verouderd en stelt daarom ook vragen die extreem achterhaald zijn. Het boek toont echter wel goed aan dat sociologen al lange tijd beargumenteren dat wetenschaps- en kenniskloven tussen personen of landen of culturen een gevolg zijn van “nurture” en niet “nature.” Wellicht denken we tegenwoordig vaak over de wetenschap en kennisproductie alsof het een meritocratisch geheel is: degenen die innovatief werk leveren zijn ook degenen die uiteindelijk succesvolle en impactvolle wetenschappelijke carrières hebben.
Maar wetenschapssociologen weten al decennialang dat dit beeld niet altijd stand houdt als we de data over wetenschap en kennisproductie onder de loep nemen. Ook de academie wordt blootgesteld aan sociale dynamieken. Kansen op succesvolle carrières, belangrijke beurzen, of impactvolle publicaties zijn niet altijd evenredig verspreid over alle wetenschappers, universiteiten, of wetenschappelijke disciplines.
Dat Sjoerd Hofstra’s boek en de bijbehorende kennis en vragen achterhaald zijn laat overigens ook zien dat ideeën over maatschappelijk belangrijke vragen en wetenschappelijk valide kennis constant in beweging zijn. Ideeën over “bruikbare” kennis enerzijds en de onevenredige verspreiding van kansen in wetenschappelijke carrières anderzijds is het onderwerp van onze nieuwe studie, onlangs gepubliceerd in PNAS.
De paradox
Specifiek hebben Vivek Kulkarni, Sebastian Munoz-Najar Galvez, Bryan He, Dan Jurafsky, Daniel McFarland, en ik de diversiteit-innovatie paradox onderzocht. Een populair gezegde is “Diversity breeds innovation,” diversiteit leidt tot innovatie. Individuen die teams, afdelingen, of disciplines diverser maken brengen vaak kennis, gedachtepatronen, ervaringen, of ideeën met zich mee die die out-of-the-box en daardoor waardevol zijn. Er is iets paradoxaals aan deze claim wanneer we aan de wetenschap denken: data (in de VS) laten zien dat met name vrouwen en niet-witte wetenschappers minder vaak hoogleraar zijn. Als diversiteit innovatie veroorzaakt en innovatie belangrijk is voor wetenschappelijke vooruitgang, waarom worden de individuen die de wetenschap daadwerkelijk diverser maken minder vaak beloond met wetenschappelijke posities? Eén verwachting is dat deze personen geen innovatieve wetenschap produceren. Een alternatieve verwachting is dat deze personen wel degelijk innoveren, maar dat er een andere (wellicht negatieve) beoordeling op hun kennisproductie plaatsvindt.
Welk van deze verwachtingen houdt stand wanneer we ze staven aan data? Om dit te testen maakten we gebruik van een unieke databron: informatie over ongeveer 1.2 miljoen promovendi in de Verenigde Staten van 1977 tot 2015. Deze data bevatten informatie over promovendi zelf, bijvoorbeeld over wanneer ze promoveerden, bij welke universiteit, en in welke discipline. Maar nog belangrijker is dat het ons inzicht geeft in de wetenschappelijke ideeën waarover deze promovendi schreven in de samenvattingen van hun dissertatieteksten. Met behulp van tekstanalyse en machine learning onderzochten we welke van die teksten in eerste instantie wetenschappelijk vernieuwend en daarna impactvol waren wanneer we ze vergeleken met de teksten van andere promovendi. Wat dit concreet betekent in onze studie is dat we meten wie er in hun teksten vaker wetenschappelijke concepten met elkaar in verband brengen die voorheen nog nooit gecombineerd waren. Dit is wat wij definiëren als momenten van wetenschappelijke vernieuwing en mogelijke innovatie, in de traditie van Thomas Kuhn en recent Jacob Foster.
Meer vernieuwing, minder waardering
Wat blijkt? Personen die helpen hun wetenschappelijke discipline diverser te maken – het vaakst wetenschappers met een vrouwelijke of niet-witte naam identiteit – schrijven inderdaad meer vernieuwende wetenschap.
Maar hoe zit het met de ideeën over deze wetenschappelijke vernieuwingen? Helaas worden de conceptuele vernieuwingen van ondergerepresenteerde wetenschappers minder vaak gebruikt in vergelijking met hen die tot de meerderheid behoren. Het lijkt alsof de beoordeling op de relatief meer vernieuwende kennis die zij produceren negatiever is, dat het minder gewaardeerd wordt. En deze onderwaardering relateert ook aan wetenschappelijke carrières: de mate van wetenschappelijke vernieuwing is minder effectief voor genderminderheden of raciale minderheden als het gaat om aanstellingen in academische posities.
Waarom wordt deze kennis minder gewaardeerd? Eén onderliggend mechanisme dat deze onderwaardering deels verklaart suggereert dat vrouwelijke minderheden ideeën hebben die lastiger te plaatsen zijn, grotere sprongen maken, of meer metaforisch van aard zijn. Dit neemt echter niet de eerder genoemde verschillen in academische carrièrekansen weg. Ook heeft dit niet zoveel te maken met de kwaliteit van die wetenschappelijke vernieuwingen. Wat de data juist suggereren is dat wat gezien wordt als belangrijk en impactvol een functie is van de invloedrijke positionering van meerderheden ten opzichte van minderheden.
Wat onze studie laat zien is dat ideeën over wat wetenschappelijke bruikbare kennis is correleert met representatie en dat dit een gedeelte van het gat in academische posities tussen min- en meerderheden verklaart. Sjoerd Hofstra, en vele anderen met hem, hadden gelijk dat er sociale aspecten zijn die wetenschap en kennisproductie beïnvloeden. De ideeën over de bruikbaarheid van wetenschappelijke vernieuwing verklaren een deel van de gender en raciale ongelijkheden in wetenschappelijke carrières.
Vooroordelen
Wat kunnen we aan deze zorgelijke patronen doen? Het is onmogelijk om iedere sociale dynamiek uit de wetenschap te weren. Dit is misschien ook niet helemaal wenselijk. Sociale processen zoals een zekere mate van competitie, keuzes voor bepaalde samenwerkingen, of kritische discussies, kunnen bevorderlijk zijn voor wetenschappelijke vooruitgang. Echter, wetenschapsevaluatie langs gender- of rassenscheidslijnen suggereert dat er vooroordelen zijn over academische output. Onze studie sluit daarom af met de opmerking dat we constant sollicitatieprocedures, onderzoekswaardering, en publicatieprocessen kritisch tegen het licht moeten blijven houden. Kennis over waar en wanneer vooroordelen een rol spelen in deze processen is de eerste stap naar een mogelijke oplossing.
[1] Sjoerd Hofstra en ik delen niet alleen dezelfde academische interesses, hij is ook een verre academische oudoom. Zijn promoter was Sebald Steinmetz, een directe academische voorouder: Sebald Steinmetz→Henri ter Veen→Ivan Gadourek→Reinhard Wippler→Henk Flap→Frank van Tubergen→Bas Hofstra. Geen familie voor zover ik weet, maar wel verre academische familie.
Afbeelding: Nathan Dumlao op Unsplash.
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.