Menig politicus vindt na een politiek ambt emplooi in de private sector. Dit fenomeen wordt de draaideur genoemd. Bekende voorbeelden zijn oud-minister president Kok (ING/Shell), oud-minister Zalm (DSB/ABN AMRO) en oud-minister Vermeend (AFAB).
Niet onproblematisch
De draaideur tussen politiek en private sector is niet onproblematisch. De vervlechting tussen politici en private sector kan op twee wijzen negatieve consequenties hebben. Het kan ten eerste leiden tot wat Willem Buiter als cognitive capture gemunt heeft: politici nemen (deels onbewust) de Weltanschauung van de private sector over.[1] Het beleden -en wellicht oprecht gemeende- geloof in zelfregulering in de financiële sector is hét voorbeeld.
Ten tweede kan de draaideur onderdeel zijn van wat Willeke Slingerland (Saxion Hogescholen) netwerkcorruptie noemt. In een interview stelt Slingerland in een lang maar inzichtelijk citaat: ”Waar ik me mee bezighoud is netwerkcorruptie. Ik kijk niet zozeer naar de individuele handeling –dus ik doe wat voor jou en jij doet direct wat terug- maar ik kijk veel meer naar hoe corruptie binnen een sociaal netwerk kan ontstaan. Naar mensen die elkaar vanuit hun politieke of studieachtergrond (..) goed kennen en die vervolgens op sleutelposities met veel macht terechtkomen en elkaar zo vertrouwen en de bal toespelen. Dan ga je het grijze gebied in, van vriendendiensten, van cliëntelisme. (..) De gevolgen van deze vriendendiensten zijn dezelfde als bij klassieke omkoping. Je sluit mensen buiten en je speelt elkaar onderling de bal toe. Dat is soms direct, maar vaak ook indirect. In de zin van: jij deed toen iets voor mij en als ik de kans krijg dan doe ik iets voor jou. Het is moeilijk om dit te bewijzen, want het gebeurt vaak impliciet en er zit vaak enige tijd tussen.”[2]
Hoe vaak komt het voor?
Voor een geïnformeerde discussie over de draaideur is het van belang de incidentie ervan inzichtelijk te maken. Daartoe is in de figuur getoond het percentage oud-ministers dat op enig moment in de private sector is gaan werken na een ministerschap sinds (en inclusief) het eerste kabinet Kok (“Paars I”). Precies 50% (33 van 66 oud-ministers) is (deels) gaan werken in de private sector. D66 (62.5%) en CDA (60%) komen bovengemiddeld uit en ChristenUnie (33.3%) en LPF (25%) beneden gemiddeld.
Om de percentages te duiden is uiteraard van belang wat wel en wat niet meegeteld is. Er is gebruik gemaakt van de site Parlement&Politiek. In beginsel zijn alle oud-ministers meegeteld die op enig moment na hun ministerschap ten minste één betrekking hebben (gehad) bij een private én commerciële partij. Door het laatste criterium vallen af oud-politici die zich inzetten voor toneel-, school- of muziekverenigingen, maar ook Voorhoeve (Trilateral commission), Jorritsma (Ronald McDonald huis) en van der Hoeven (Innovatieplatform) tellen niet mee. Evenmin wordt tot de private sector gerekend politici die zichzelf als adviseur, consultent, dagvoorzitter e.d. verhuren (Nawijn, Verdonk, Cramer). De groep die niet tot de private sector toegetreden is, is daarmee heterogeen. Het bevat uiteraard ook ex-ministers die een publiek ambt hebben (van der Laan, Remkes, Donner). Tot slot is een aantal oud-ministers met pensioen (Opstelten, Hillen).
De groep oud-ministers die wél tot de private sector toegetreden zijn, is ook heterogeen. Het bevat bekende namen als de Jager (KPN), Eurlings (KLM), Balkenende (Ernst&Young) en Bos (KPMG). Minder bekende gevallen zijn wellicht Vogelaar (commissaris pensioenuitvoerder Mn Services), ter Horst (commissaris Shell) en Bot (lobbyist). Ook politici die naast een commerciële een publieke functie bekleden, tellen mee. Zo is van Boxtel naast voorzitter van zorgverzekeraar Menzis ook senator van D66. Veel politici stappen over naar zorgverzekeraars, financiële sector en consultancy, maar niet alle. Zo was de Boer (LPF) voorzitter van de RAI vereniging. Ook werken sommige politici bij kleine banken (de Geus is voorzitter RvC Triodos).
Tot slot bevat de categorie ‘privaat’ ook politici die slechts kortstondig en/of deeltijd voor een bedrijf actief zijn (geweest), zoals Klink (consulting), de Graaf (PricewaterhouseCoopers) en Dijkstal (Twijnstra Gudde). Men kan ervoor kiezen om zulke kleine, tijdelijke betrekkingen niet (volledig) mee te rekenen; het percentage dat overstapt naar de private sector zou dan uiteraard lager uitvallen. Wat de figuur evenwel laat zien, is dat de z.g. draaideur frequent gepasseerd wordt. Daarmee is uiteraard nog niet uitgemaakt of en op welke wijze het problematisch is. Maar de draaideur is een reëel bestaand fenomeen.
—
[1] Zo stelt Buiter in Lessons from the North Atalantic financial crisis (2008), (Paper prepared for presentation at the conference “The Role of Money Markets” jointly organised by Columbia Business School and the Federal Reserve Bank of New York on May 29-30, 2008): “To me, both the LTCM and January 21/22, 2008 episodes suggest that the Fed has been coopted by Wall Street – that the Fed has effectively internalised the objectives, concerns, world view and fears of the financial community. This socialisation into a partial and often highly distorted perception of reality is unhealthy and dangerous. It can be called cognitive regulatory capture (or cognitive state capture), because it is not achieved by special interests buying, blackmailing or bribing their way towards control of the legislature, the executive, the legislature or some important regulator, like the Fed, but instead through those in charge of the relevant state entity internalising, as if by osmosis, the objectives, interests and perception of reality of the vested interest they are meant to regulate and supervise in the public interest instead.” (mijn onderstreping.)
[2] Bij politieke partijen mis ik een visie op integriteit’, Interview met T. Lucie in Spanning 17(4), pp. 17-19, aldaar p.18.
Mihai Martoiu Ticu zegt
Iemand zou een beter onderzoek moeten doen naar die netwerkcorruptie. Want het probleem lijkt me groot genoeg. Ik lees nu een boek (Lauren A. Rivera. (2015). Pedigree: how elite students get elite jobs. Princeton University Press) waar zij aantoont dat de topbedrijven vooral rijke kinderen in dienst nemen, ongeacht of de andere kinderen hetzelfde diploma van een topuniversiteit hebben als de rijken. Deze netwerkcorruptie verklaart dan ook waarom de regering meer doet wat de rijken willen, dan de rest. Zie bijvoorbeeld: M. Gilens. (2012). Affluence and influence: economic inequality and political power in America. Princeton University Press.
Wim Nusselder zegt
Het is niet noodzakelijk om dit fenomeen (onmiddellijk) als ‘capture’ en ‘corruptie’ te beoordelen (als negatief dus).
Je kunt ook ‘persoonlijke relaties’ als 3e manier van economische ordening duiden met een legitieme rol naast markt en bureaucratie, zoals in “Governing governance”.*)
Noch markt (contractvrijheid en afhankelijksrelaties), noch (overheids)bureaucratie (regelgeving en toezicht) kunnen voorzien in de kwaliteit van behoeftebevrediging in de mate waarin professionals en verwanten dat kunnen.
Dat vergt eigensoortige checks & balances (bijv. beroepsethiek, permanente educatie van professionals en open dialoog tussen ‘deskundigen’ en belangstellende ‘leken’ in het publieke domein) en is niet gediend bij het voorbaat zwartmaken ervan.
*) zie http://www.liberalforum.eu/en/publications.html?file=tl_files%2Fuserdata%2Fdownloads%2Fpublications%2F2012%2FGoverningGovernance.pdf