Het wordt weer lente, en dus staat de droom van de Linkse Fusie weer op de agenda. Het is een rituele dans die met grote regelmaat op de opiniepagina’s wordt gevoerd. De afgelopen maand verschenen artikelen van opiniepeiler Peter Kanne in de Volkskrant en partijprominenten Dick Pels (GroenLinks) en Niesco Dubbelboer (PvdA) in de NRC. Het vond weerklank bij columnisten als Hans Wansink en Bert Wagendorp in de Volkskrant, en journalist en podcaster Jaap Jansen op de site van BNR. Tegenwerpingen verschenen van een andere opiniepeiler (Maurice de Hond) en een andere oud-voorzitter van het wetenschappelijk bureau van GroenLinks (Jasper Blom).
Lyrisch zijn de voorstanders vooral over het electorale vooruitzicht. “In één klap de grootste partij kunnen worden: Een geweldige game-changer voor de komende campagne” (Pels en Dubbelboer). “De macht ligt voor het oprapen” (Wagendorp). “Tijd voor een nieuw politiek landschap” (Jansen).
En de steun blijft niet bij deze mannen; het idee van de fusie speelt al langer. In 2017 riep Ronald Plasterk de PvdA op zich aan te sluiten bij GroenLinks. Eind 2016 bleek in een radio-interview oud-fractievoorzitter en oud-burgemeester Job Cohen (PvdA) overtuigd van het nut van zo’n fusie. In 2015 noemde toenmalig Tweede Kamerlid Mei Li Vos (PvdA) zo’n fusie een “normale ontwikkeling in de Nederlandse politiek”. Eerder klonken oproepen tot fusie van Andrée van Es en Ineke van Gent (beide van GroenLinks).
Feitelijk hebben de linkse partijen het al moeilijk genoeg om de linkse samenwerking gedurende langere tijd in gedrag vorm te geven. De begrotingsbehandeling in oktober 2019 onderstreepte dit nog maar eens. De worst die de PvdA en GroenLinks-kiezers de laatste weken wordt voorgehouden – electorale winst en daarmee een greep naar de macht – doet deze hindernis verbleken. Maar is de electorale worst wel zo reëel?
Twijfelachtige zetelbonus op de korte termijn
Een eerste reeks argumenten gaat over de zetelwinst die de fusie zou opleveren. Daarbij gaat de aandacht vooral uit naar de korte termijn; de middellange en lange worden goeddeels overgeslagen.
Zelfs op korte termijn is er al een risico, dat ik een paar jaar geleden op dit blog al beschreef:
GroenLinks concurreert evenzeer met de SP als met de PvdA en D66. Een fusie richting het midden (PvdA) zal de wat linksere kiezers (SP) eerder vervreemden dan aantrekken. Bovendien wordt GroenLinks door de fusie met de veel grotere partij (met veel grotere partijorganisatie) een marginale stroming. Omgekeerd is het ook niet evident dat de eerdere PvdA-kiezers die in de peilingen nu bij D66 zitten zullen terugkeren wanneer de PvdA fuseert met een nog linksere partij. 1+1 is dan al snel minder dan 2.
De nieuwe partij moet een bredere groep aan kiezers afdekken, met risico’s op weglekkende kiezers en afsplitsingen naar het midden en naar de flanken.
Nu heeft I&O-onderzoek gekeken naar de stemintenties van kiezers als GroenLinks en de PvdA zouden fuseren. De conclusie? De fusiepartij zou aanzienlijk meer zetels behalen dan de twee afzonderlijke. Het verschil kan wel 9 zetels bedragen: “groter dan de som der delen” was de samenvatting.
Maar de peiling van I&O was in zekere zin de meest gunstig denkbare manier om het gedrag te peilen. Immers, er is geen concrete partij met een concreet partijprogramma en een concrete leider voorgesteld. Het is aan de respondenten zelf om dit in te vullen. Het principe van een linkse fusiepartij kan dus – ook in gedragsintentie – op steun rekenen, maar doet de daadwerkelijke invulling daarvan dat ook?
Peil.nl herhaalde het onderzoek van I&O en voegde er een concreter element aan toe: Een fusiepartij met ofwel Asscher ofwel Klaver als partijleider. Zonder concretisering zien we ook in die peiling een fusie als meer dan de som der delen. Maar zodra een partijleider wordt genoemd, daalt die stemkans aanzienlijk. Dat verdampt de gehele ingecalculeerde winst, en dreigt zelfs het nettoverlies dat ik enkele jaren geleden al schetste. Maurice de Hond concludeert dat “een gezamenlijke lijst van PvdA en GroenLinks bij de volgende verkiezingen het beduidend slechter zal gaan doen dan als de beide partijen separaat de verkiezingen ingaan.”
Hoewel peilingen zullen verschillen over het niveau van de mogelijke winst, is dit achterliggende mechanisme van wezenlijk belang.
Een fusiepartij klinkt mooi, totdat je deze concreet moet invullen. Dan rijst toch al snel de vraag of deze fusiepartij de koers en strategie volgt van GroenLinks of die van de PvdA. Dat gaat in een tijd van volatiele kiezers met een rijk aanbod aan partijen wel degelijk een verschil maken.
De nieuwe partij zou zich daarom onderscheidend moeten profileren, stelt ook Peter Kanne: “Om electoraal succesvol te zijn, zou de nieuwe linkse partij ernaar moeten streven een links-progressieve voortrekkerspartij te zijn, met gevoel voor realisme en verantwoordelijkheid”. Maar ook dat levert risico’s op, zoals Philip van Praag vorig jaar al schreef op dit blog.
Maakt een fusie links als geheel groter?
Als er al sprake zou zijn van winst, is de vraag waar deze vandaan komt. Een terugkerende gedachte luidt dat een fusie links groter en dominanter zal maken. Maar in de februari-peiling van I&O komen de potentiële extra zetels van een nieuwe progressieve fusiepartij goeddeels van de huidige concurrenten: SP, CU, D66.
Het electorale zwaartepunt van de Nederlandse politiek ligt meestal net rechts van het midden. Electoraal rechtse partijen – CDA, VVD, LPF, PVV, FvD – schommelen gezamenlijk al sinds 1977 rond de 75 zetels – soms wat onder 70 zetels, soms (als in 2002) zo hoog als wel 93. Onder deze schommelingen gaat geen patroon schuil. Electoraal linkse partijen – PvdA, GL, SP, PvdD – schommelen gezamenlijk rond de 55 zetels. Zij piekten in 2006, maar sindsdien zijn ze in gezamenlijkheid flink gedaald. De overige partijen – vooral D66, maar ook 50Plus en CU – vormen een buffer tussen links en rechts of dekken een uniek segment af.
Tussen het linkerblok en het rechterblok vindt bijna geen uitwisseling plaats van kiezers en zetels; alleen in 2002 en 2003 was er plots overloop (vooral van en naar het CDA). De kans dat de nieuwe fusiepartij deze stugge electorale blokken weet te doorbreken is klein, zo tonen ook de peilingen. En daarmee zal de fusiepartij weinig doen aan het structurele probleem van links in Nederland: dat het electorale zwaartepunt net rechts van het midden ligt en niet makkelijk verschuift.
Risico op de middellange termijn
Maar goed, laten we ondanks deze tegenwerpingen meegaan in het idee dat onder gunstige omstandigheden op de korte termijn toch zetelwinst wordt geboekt. Dan blijft de vraag wat er gebeurt als de omstandigheden op de middellange termijn minder gunstig worden? Momenteel concurreren GroenLinks en de PvdA weliswaar met elkaar, maar dienen ze ook als elkaars schokdemper binnen het partijblok. Wanneer een partij in onmin valt door weerzin tegen regeringsdeelname of door een ongelukkig partijleiderschap, hebben kiezers op die partijen nu nog de mogelijkheid om op een verwante partij uit de keuzeset te stemmen. Denk aan de GroenLinks-kiezers die naar de PvdA verschoven tijdens het partijleiderschap van Jolande Sap. Of denk aan de PvdA-kiezers die naar GroenLinks trokken toen de PvdA in 2017 electoraal implodeerde.
Maar als die verwante partijen zijn gefuseerd, zullen ze veel gevoeliger zijn voor zulke fluctuaties dan apart. De pieken van een succesvolle koers of populair leiderschap zullen niet veel hoger zijn, maar de dalen van een impopulaire koers of leider kunnen dieper zijn dan nu het geval is. Omdat de back-up uit het systeem is.
Geen oplossing op de lange termijn
Op lange termijn zal een fusie evenmin helpen: Een fusie zal de nivellering van partijverhoudingen niet doorbreken, net zomin als de fusie van de ARP, CHU en KVP tot het CDA de structurele neergang van de christendemocratie heeft gekeerd. Eerder ontstaat er na een fusie electorale ruimte voor een nieuwe partij, of ruimte voor groei van een bestaande partij. Er ontstaan ideologische kansen in de Nederlandse politieke ruimte. En doordat nieuwe partijen door ons radicaal evenredige kiesstelsel makkelijk toegang blijven krijgen tot het parlement, zullen er altijd uitdagers binnen of buiten het parlement kunnen opstaan om die gaten te vullen. GroenLinks ondervindt nu al flinke concurrentie van de PvdD.
Uiteindelijk zal de kiezer zelf bepalen hoe hij of zij vertegenwoordigd wil worden. Echt grote volkspartijen bestaan niet meer in Nederland. Partijen kunnen op de korte termijn nog pieken, maar hebben het bijzonder moeilijk om die winst vast te houden. Een fusiepartij doet aan die ontwikkeling niet zo veel af.
Grijp de macht?
Een ander argument is dat de fusie belangrijke gevolgen zal hebben voor de macht, de formatie, en uiteindelijk de premier. Laten we dit argument eens afpellen. Zo schrijft Kanne in de Volkskrant: “Als we ervan uitgaan dat noch GroenLinks, noch PvdA, noch SP de grootste wordt bij volgende verkiezingen, en dus buitenspel staat bij de formatie.” Omgekeerd heeft Wansink het over het lokkende beeld “om de grootste partij te worden en daarmee in de kabinetsformatie het initiatief te nemen”.
De lastige positie van de linkse partijen heeft vooral te maken met de structurele minderheid die links in het algemeen heeft in Nederland. Dat betekent dat linkse partijen op korte termijn bijna altijd de afweging moeten maken om ofwel in coalitie te gaan met een of meer centrumrechtse partijen (VVD, CDA) ofwel in de oppositie te blijven. Het is wel zo dat in Nederland een traditie bestaat dat de grootste partij als eerste het voortouw mag nemen bij de formatie. Daar wordt door journalisten en spindoctoren steeds meer relevantie aan opgehangen – elke campagne wordt geframed als een tweestrijd om de macht. Maar dat lijkt me geen bijzonder relevant uitgangspunt voor een fusie. Het voortouw betekent niet de macht. In het verleden is de PvdA meermalen de grootste partij geweest (1971, 1977, 1982), zonder een coalitie te kunnen smeden. Als PVV of FvD de grootste zou worden, is dat eveneens mogelijk. Simpelweg omdat het electorale zwaartepunt niet bij de linkse of radicaal-rechtse partijen ligt.
De gamechanger van Dick Pels en Niesco Dubbelboer, de macht die volgens Wagendorp voor het oprapen ligt: Dat is allemaal onder de aanname dat de grootste partij een bevoorrechte rol heeft en de premier levert. Maar dat is geen onwrikbare logica. Vooralsnog geldt deze alleen voor centrum-rechtse partijen, omdat daar het electorale zwaartepunt ligt.
Het is overigens opmerkelijk en onwenselijk dat (oud-)politici en columnisten zo openlijk de verkiezing van de volksvertegenwoordiging direct koppelen aan de verkiezing van de premier. Het is staatsrechtelijke onzin en zelfs in de Haagse cultuur geen evidentie, maar vooral een mediastrategie. Die koppeling van de Tweede Kamerverkiezingen aan de verkiezing van de premier heeft bovendien het kwalijke effect dat dit de positie van de premier (en daarmee de regering in het algemeen) versterkt. Hoe meer Tweede Kamerverkiezingen worden beschouwd als een strijd om het Torentje, hoe zwakker de positie van de Tweede Kamer, en hoe eerder deze zich laat knechten door de uitvoerende macht via gedetailleerde regeerakkoorden.
Kortom, het recht van de grootste geldt alleen voor partijen die op of nabij het electorale zwaartepunt zitten. Of een fusie effect heeft op de machtsvraag is daarom sterk afhankelijk van de na te streven verschuiving van het electorale zwaartepunt in de Nederlandse politiek. Maar zoals ik hierboven al beargumenteerde, is juist die verschuiving dubieus, zeker op de middellange termijn.
Het probleem van de formatie
Misschien moeten we minder groot denken. Misschien leidt een linkse fusie niet tot een grote verandering van het krachtenveld. Maar dan kan het nog steeds gunstig zijn voor het parlementaire proces. Minder partijen leidt immers tot minder transactiekosten: Minder sprekers in een debat, minder kikkers in de emmer. Jaap Jansen wijst er in zijn bijdrage op: “Een kabinet vormen wordt steeds moeilijker. Er zijn vijf en straks misschien wel zes of zeven partijen nodig voor een meerderheid, terwijl de verschillen vaak niet groot zijn.” Kortom, is het terugbrengen van het aantal partijen niet in zichzelf een goed streven?
Deze logica werkt alleen onder de aanname dat de Nederlandse politiek blijft vasthouden aan de vastgeroeste cultuur waarin het werkt. Nederland gaat op zoek naar vaste meerderheden in beide kamers van ons parlement. Om deze aan elkaar te binden en risico’s uit te sluiten, ketenen regeringspartijen zich vast aan steeds gedetailleerdere regeerakkoorden die eigen initiatief en profileringsdrang smoren. Maar het is niet evident dat deze cultuur noodzakelijk is. Het werken met minderheidscoalities die wisselende meerderheden zoeken werkt prima in een land als Denemarken, en heeft ook prima gewerkt in Nederland tussen 2012 en 2017. Het is mogelijk om een kerncoalitie te zoeken waarbij de onderlinge verschillen klein zijn, die op deelterreinen zoekt naar meerderheden. Dat leidt tot meer openlijk debat en stelt partijen in staat om zich te blijven onderscheiden.
De versnippering verdwijnt niet met een enkele fusie; meerderheden zullen diverser zijn dan nu. De vraag is hoe we politiek met die toenemende noodzaak van diversiteit omgaan. Vooralsnog houden Haagse politici vast aan een steeds diversere samenstelling van de vaste meerderheidscoalitie. Dat leidt ertoe dat op deelterreinen verschillen best groot kunnen zijn. Denk aan D66 tegenover CU op ethisch gebied; CDA en VVD tegenover CU en D66 over het klimaat; VVD tegenover D66 en CU over het kinderpardon. De deelthema’s maken het besturen met vaste meerderheden moeilijk. In plaats van het vergroten van de politieke diversiteit binnen een vaste coalitie, kunnen partijen ook kiezen voor een grotere variatie aan tijdelijke coalities.
Kiezers tegen versnippering?
Jaap Jansen stelt op basis van het onderzoek van Peter Kanne bovendien: “Volgens I&O ergert 78 procent van de kiezers zich aan die versnippering. De kiezers zijn in hun denken dus al verder dan de meeste partijen.”
Dat is maar de vraag. Veel politici hechten evenmin aan de versnippering. Het argument is gebruikt om de ophoging van de kiesdrempel te promoten, of de rechten van afsplitsers te beknotten.
Maar belangrijker nog: Dit raakt aan het inherente spanningsveld van de politiek: We hebben vooral weinig behoefte aan al die ándere partijen. Het is niet de eigen partij die overbodig is. De afkeer van versnippering valt anders moeilijk te rijmen met het stemgedrag bij verkiezingen. De versnippering is simpelweg een redelijk accurate weerspiegeling van dat stemgedrag.
Stembusakkoord boven fusie
En zo komen we weer terug bij het eerste argument. Net zoals de afwijzing van versnippering vooral een afwijzing impliceert van andere partijen, is de steun voor een fusie tot op zekere hoogte steun voor de inlijving van de andere partij.
De abstracte steun voor een fusie tussen GroenLinks en de PvdA kan op de korte termijn worden ondergraven door de keuze voor een concreet programma en een concrete lijsttrekker. Op de middellange termijn ontstaan problemen wanneer de partij zich niet weet te ontworstelen aan de Nederlandse politieke cultuur. Door het radicaal evenredige kiesstelsel is het makkelijk om de ruimte die hierdoor ontstaat opnieuw in te vullen – ofwel door een bestaande rivaal, ofwel door een nieuwe uitdager.
Er is niets tegen nauwe samenwerking binnen blokken van ideologisch soortgelijke partijen. Het stembusakkoord een logisch alternatief voor de fusie. Partijen kunnen al voor de verkiezingen een pre-electorale coalitie sluiten, waarin ze uitspreken dat ze ofwel samen regeren ofwel allebei niet. Mogelijk kunnen ze zelfs onderling de prioriteiten afstemmen tijdens de campagne (wie doet wat?) en tijdens eventuele coalitieonderhandelingen. Zo kunnen de partijen samen optrekken, maar toch hun eigen profiel behouden. En zich niet steevast uiteen laten spelen wanneer regering kan worden gevormd met centrumrechtse partij(en) waarin zij ondergeschikt zijn. Dat geeft de grootste kans gezamenlijk een brede groep kiezers te bereiken. Er zijn verschillende redenen waarom partijen kunnen overwegen te fuseren. In het recente debat lijkt de electorale worst van de macht echter een leidend argument. Maar op die instrumentele reden voor een fusie valt wel wat af te dingen. De electorale voordelen van een fusie boven een stembusakkoord zijn onduidelijk, de risico’s zijn dat niet.
Gerard van Oosterhout zegt
Er is niets tegen nauwe samenwerking binnen blokken van ideologisch soortgelijke partijen. Het stembusakkoord een logisch alternatief voor de fusie. Partijen kunnen al voor de verkiezingen een pre-electorale coalitie sluiten, waarin ze uitspreken dat ze ofwel samen regeren ofwel allebei niet. Mogelijk kunnen ze zelfs onderling de prioriteiten afstemmen tijdens de campagne (wie doet wat?) en tijdens eventuele coalitieonderhandelingen. Zo kunnen de partijen samen optrekken, maar toch hun eigen profiel behouden.
Dat is naar mijn mening precies wat er dinsdagavond is voorgesteld door alle 3 partijen !