Terwijl de Nederlandse economie nog maar net uit de Grote Recessie kruipt, wordt alweer gevreesd voor een nieuwe neergang. Dat is slecht nieuws voor het vertrouwen van burgers in de politiek. De Grote Recessie leidde in heel Europa tot een dip in het vertrouwen. Hoe sterker de recessie, hoe groter de dip. Hoe langer de recessie, hoe langer de dip.
Grote verschillen tussen landen hebben niets te maken met economische prestaties
Politicologen buigen zich al lange tijd het hoofd over de invloed van macro-economische prestaties op politiek vertrouwen. Er zijn grote verschillen in politiek vertrouwen tussen landen (zoals onderstaand figuur op basis van de European Values Survey uit 2008 laat zien). Dat vertrouwen is relatief hoog in landen als Zweden, Denemarken en Finland, en laag in Zuid- en Oost-Europa. [De vertrouwenscijfers zijn ook hoog in semi-democratieën en dictaturen als Rusland, Wit-Rusland, en Azerbeidzjan, maar dat heeft heel andere oorzaken. Daarover een andere keer meer.] Nederland fungeert in Europa als een subtopper: meestal lager dan de Noordse landen maar net iets hoger dan omliggende landen. Incidenteel kan Nederland aanklampen bij de top, wanneer het vertrouwen in de politiek piekt zoals direct na de overname van ABN Amro in 2008.
Die grote verschillen tussen landen hangen echter niet samen met economische prestaties, althans niet wanneer je rekening houdt met alternatieve verklaringen (onpartijdigheid van de overheid, corruptie, kiesstelsel).
Puzzel
Maar het zou verkeerd zijn om daaruit op te maken dat economische prestaties er in het geheel niet toe doen. We weten immers ook dat subjectieve oordelen over de economie sterk samenhangen met politiek vertrouwen, en dat er grote parallellen bestaan in de trends in consumentenvertrouwen en politiek vertrouwen. Hoe valt dat met elkaar te rijmen?
Verslechterende economie, lager vertrouwen in de politiek
Deze maand verscheen in de European Journal of Political Research een artikel van Patrick van Erkel (Universiteit Antwerpen) en mijzelf. We betogen dat feitelijke economische prestaties weliswaar niet de oorzaak zijn van verschillen in politiek vertrouwen tussen landen, maar wel voor fluctuaties in politiek vertrouwen binnen landen. We analyseerden 21 metingen van de Eurobarometer in 15 EU-lidstaten tussen 1999 en 2011, en elimineerden alle cross-nationale verschillen uit onze modellen. Dan blijkt hoe de economie het vertrouwen beïnvloedt. Hoe hoger de economische groei, hoe lager de werkloosheid, en hoe lager het begrotingstekort historisch gezien zijn, hoe hoger het vertrouwen in de politiek. Dat effect bestond al voor de recessie (tussen 1999 en 2007) en is sindsdien (2008-2011) niet sterker geworden. De forse daling van het politiek vertrouwen tijdens de Grote Recessie was dus feitelijk niet anders dan gebruikelijk; alleen scherper doordat de economie zo rap verslechterde.
Deze conclusies sluiten aan op andere recente studies: Economische prestaties verklaren fluctuaties in politiek vertrouwen binnen landen.
Burgers vergelijken economische prestaties niet met omliggende landen maar met eigen verleden
Deze bevinding lost niet alleen een wetenschappelijke puzzel op, het heeft intrigerende implicaties. Het betekent namelijk dat kiezers hun oordeel over de economie niet zozeer bepalen op een vergelijking met andere landen, maar vooral op een vergelijking met het eigen verleden. Het ijkpunt is dus niet de economische prestatie van omliggende landen, maar de verwachting op basis van onze eigen recente economische prestaties. Dit suggereert dat het tamelijk zinloos is wanneer politici zich afzetten tegen andere landen (als Griekenland) die het nog slechter zouden doen, of juist waarschuwend wijzen op andere landen (als Duitsland, China) die het beter doen.
Economische prestaties leiden tot conjuncturele golven in politiek vertrouwen. Niet omdat de economie beter of slechter functioneert dan omliggende landen, maar omdat het beter of slechter presteert dan zichzelf.
Afbeelding: Wall Street door thetaxhaven (license).
“Vertrouwen in de politiek” lijkt mij een veel te vaag begrip. Het kan door respondenten worden opgevat als vertrouwen in het functioneren van politici, maar het kan ook worden opgevat als vertrouwen in het functioneren van de overheid. Een respondent kan bijvoorbeeld wel vertrouwen hebben in de overheid (publieke voorzieningen redelijk op orde), maar niet in politici (kiezersbedrog, achterkamertjespolitiek, enz). Het is belangrijk dat dat in een onderzoek niet door elkaar heen gaat lopen. Ook het begrip “vertrouwen” wordt niet overal op de wereld hetzelfde beoordeeld. Sommigen beschouwen het hebben van vertrouwen in iets of iemand als iets goeds; anderen zien vertrouwen als iets voor domme naïevelingen die niet zelf willen controleren hoe iets zit.
Het klopt dat vertrouwen in de politiek divers kan worden geïnterpreteerd. We weten bijvoorbeeld dat de motivaties om te vertrouwen en te wantrouwen elkaar niet spiegelen (niet elkaars tegenhangers zijn) maar inhoudelijk van elkaar verschillen. Ik zou alleen niet zo ver gaan dat politiek vertrouwen daarmee geen goede maat is. Het is een term die dagelijks wordt gebruikt. Uiteraard zijn de oorzaken divers, maar dat moet je analytisch scheiden.
Dat heeft overigens geen gevolgen voor de onderzoeken die ik hier aanhaal. Voor de landenvergelijkende studies geldt dat de equivalentie van politiek vertrouwen in verschillende landen is getoetst (bijvoorbeeld in twee uitstekende analyses door Sofie Marien). En de studie van Van Erkel en mijzelf onderzoekt politiek vertrouwen binnen landen, waar cross-nationale equivalentie dus helemaal geen rol zal spelen. Het kan wel zo zijn dat de oorzaken van politiek vertrouwen met de tijd veranderen, maar daar hebben we expliciet naar gekeken.