In hun verkiezingsprogramma’s stellen Nieuw Sociaal Contract en BBB voor om het kiesstelsel te veranderen. Beiden willen ze de regio (of ‘het platteland’) een grotere stem willen geven – en dat is ook een sterkte van de kiesstelsels die ze voorstellen (respectievelijk het Zweedse en het Deense kiesstelsel): zowel het Zweedse als (vooral) het Deense kiesstelsel geven politici incentives om de regio belangrijker te maken.
Maar tegelijkertijd hebben beide kiesstelsels ook effecten op de evenredigheid van de uitkomst. Die evenredigheid is net de sterkte van het Nederlandse kiesstelsel. In een eerder blog kwam reeds aan bod dat elk nieuw kiesstelsel een lagere evenredigheid betekent.
Maar wat is het verschil in de praktijk precies? Daar gaan we in dit blog dieper op in. We focussen op twee klassieke indicatoren die door politicologen zijn ontwikkeld en waar we evoluties doorheen de tijd kunnen meten: het aantal effectieve partijen in het parlement en de (on)evenredigheid van de verkiezingsuitslag.
En als bonus voegen we onderaan een link toe naar twee interactieve websites (die Andrej Zaslove speciaal voor dit blog maakte), zodat u zelf kan uitpluizen welke landen het nou beter/slechter doen dan Nederland.
1. Effectieve partijen
Politieke wetenschappers hebben een indicator ontwikkeld die het aantal effectieve partijen in het parlement beoordeelt (Laakso en Taagepera). Deze indicator geeft een gewogen score, waarbij partijen die een groter percentage van de zetels in het parlement behalen, meer gewicht krijgen. Dit betekent dat, in wezen, deze partijen als relevanter worden beschouwd. Een hogere score op deze indicator duidt op een meer gefragmenteerd parlement.
Er is de laatste jaren veel discussie geweest over de toename van het aantal partijen in het Nederlandse parlement. Het voordeel van deze indicator (het aantal effectieve partijen) is echter dat hij het relatieve belang van de partijen berekent (gemeten in percentage zetels). Oftewel: ook al is het aantal partijen de afgelopen jaren in Nederland toegenomen, de maatstaf voor het effectieve aantal partijen is aanzienlijk lager dan het aantal partijen dat zetels heeft in de parlementen (zoals ook zichtbaar is in figuur 1 wat verderop in dit blog).
2. (On)evenredigheid
Alle partijstelsels zijn in meer of mindere mate ‘disproportioneel’ omdat het percentage stemmen niet perfect overeenkomt met het percentage zetels. De mate van disproportionaliteit verwijst dan naar het verschil tussen de proportie stemmen dat de partijen behalen en de proportie zetels dat ze daarvoor krijgen.
Hoe groter het verschil tussen de proportie stemmen en de proportie zetels, hoe disproportioneler een verkiezingsuitslag is. De meest gebruikte maat om dit te beoordelen is ontwikkeld door Michael Gallagher, en wordt ook wel de Least Squared methode wordt genoemd (LSQ). De LSQ-methode gebruikt een eenvoudige formule om een score te creëren en loopt van 0 (perfect evenredig) tot 100 (maximaal onevenredig). Een hogere score op deze maatstaf geeft aan dat het partijstelsel meer disproportioneel is.
Denemarken en Zweden hebben een lager aantal ‘effectieve partijen’ in het parlement
Na deze wat geeky uitleg is het nu tijd om aan het smeuïge gedeelte van het blog te beginnen. Figuur 1 laat zien wat het effectieve aantal partijen in het parlement is voor de drie landen vanaf 1963 tot 2021.
Figuur 1. Het effectieve aantal partijen in Zweden, Denemarken en Nederland doorheen de tijd
Wat opvalt, is dat het aantal partijen in alle drie de landen toeneemt, al schommelen de cijfers in Nederland behoorlijk. In Nederland is er sinds het begin van de jaren negentig een duidelijke toename van het effectieve aantal partijen, met een sterke stijging bij de verkiezingen van 2017.
Wat interessant is, is dat Nederland, Zweden en Denemarken eigenlijk lange tijd gelijke tred hielden. Vanaf 2017 is dat niet meer het geval. Dat geeft aan dat het Nederlandse kiesstelsel door haar extreme evenredigheid gevoeliger is voor verandering in het effectieve aantal partijen. Een Zweeds dan wel Deens kiesstelsel maakt het effectieve aantal partijen dus stabieler (en lager).
In de praktijk zijn het Zweedse en Deense kiesstelsel minder evenredig
Wat betreft evenredigheid zien we het tegenovergestelde: grotere schommelingen in Zweden en Denemarken, maar stabiele, lage onevenredigheid in Nederland.
Zowel Zweden als Denemarken hebben (complexe) kiesdrempels waarbij grosso modo een partij of over het hele land een bepaalde achterban verzamelt (nationale kiesdrempel), of erg geografisch geconcentreerd een bepaalde achterban verzamelt (een regionale kiesdrempel). Zoals uit onderstaande figuur blijkt, heeft dat ook gevolgen voor de evenredigheid van de verkiezingsuitslagen.
Figuur 2. Evenredigheid van verkiezingen in Zweden, Denemarken en Nederland doorheen de tijd
Gezien het feit dat het Nederlandse kiesstelsel het meest proportioneel is, zien we dat zelfs door de toename van het aantal partijen in het parlement (vergeet niet dat Nederland de grootste toename van het aantal partijen had) het Nederlandse systeem zeer proportioneel blijft. Interessant genoeg zien we dat zowel het Deense als het Zweedse systeem veel meer schommelingen hebben dan het Nederlandse systeem.
Overigens moet gezegd worden dat in vergelijking met andere landen, zoals Frankrijk en het Verenigd koninkrijk, zowel Nederland, Denemarken als Zweden behoorlijk proportionele verkiezingsuitslagen hebben.
Conclusie: je kan niet alles hebben
Zoals uit de figuren in dit blog blijkt, kan je niet alles hebben. De Zweedse en Deense kiesstelsels zijn dan wel in min of meerdere mate in staat om politici een incentive te geven om de stem van de regio/het platteland te laten horen, ze zorgen wel voor een minder evenredige vertegenwoordiging en minder partijen in het parlement.
Of u daar een traan om zal laten, zal wellicht ook van uw eigen partijvoorkeur afhangen: vooral de aanhangers van grotere partijen vinden een minder evenredige uitslag ok. Dat is logisch, want dergelijke partijen zijn immuun voor een beperkt verlies aan evenredigheid (het is zelfs in hun voordeel).
Bonus: zelf spelen met visualisaties van aantallen partijen en (on)evenredigheid!
Oh, en als u de plaatjes in dit blog interessant vond, één van ons (Andrej Zaslove) heeft een Shiny app gemaakt waar u zelf kan spelen met de data en zelf extra landen kan toevoegen dan wel weglaten:
Effectieve aantal partijen: https://s2vcdn-andrej-zaslove.shinyapps.io/shiny_fragmentation_srv/
(On)evenredigheid: https://s2vcdn-andrej-zaslove.shinyapps.io/shiny_app_disp_srv/
Ronald Heijman zegt
BBB en NSC mogen die wens hebben, maar het is een partijbelang en geen algemeen belang.
Landelijke verkiezingen gaan primair over landelijke en internationale thema’s. Op het stembiljet zijn er mogelijkheden om kandidaten uit alle regio te plaatsen. Iedere partij heeft zo zijn eigen achterban.
Verder hebben wij voor regionaal- en lokaal beleid ook de provincies, gemeenten en waterschappen. Pure regionale, locale democratie.
Wel is inmiddels het inzicht ontstaan dat grote regionale problemen, vanuit landelijk, zelfs international beleid ontstaan, beter moeten worden behandeld.
Wat voorkomen moet worden is dat sentiment en partijpolitiek de politieke structuur bepaalt.
En op een partij die te weinig regionale kandidaten naar jouw zin heeft, daar stem je gewoon niet op.
Er zijn toch wel urgentere landelijke en regionale vraagstukken op te lossen dan het vraagstuk van regionale vertegenwoordiging. Denk aan wonen, zorg, veiligheid, onderwijs, klimaat en milieu, inkomen, economie, financien, innovatie, Europa, etc.
En wees als groep en persoon, zo locaal en regionaal als je wil, want daar is jouw leven.
Ronald Heijman zegt
Nog sterker: het bestuderen van de partijprogramma’s leidt tot de conclusie dat veel wordt ingegeven door de lobby van de agrarische sector. Ook op het punt van regionale vertegenwoordiging.
Politiek dus vanuit pure belangenbehartiging en eigen belang. Wolven in schaapskleding.