Dit stuk verscheen deze maand in het themanummer “200 jaar monarchie” van De Republikein. Eerdere blogposts van Tom van der Meer en mijzelf vormden de basis voor de inhoud.
In een democratie zouden de voorkeuren van het electoraat de basis moeten vormen van beleid en wetgeving. Zolang de publieke opinie in Nederland in hoge mate Oranjegezind blijft, is er maar weinig ruimte voor hervormingen van het staatsbestel. Maar hoe ziet die publieke opinie over het koningshuis er eigenlijk uit? En wie steunen de republiek als staatsvorm?
Oranjegezind
Niemand betwist dat Nederland gunstig gestemd is jegens de Oranjes. Op 6 augustus 2013 zat koning Willem-Alexander 100 dagen op de troon. RTL Nieuws pakte bij die gelegenheid uit met een enquête waaruit zou blijken dat 86 procent van de ondervraagden vertrouwen heeft in de nieuwe koning. De gerapporteerde resultaten en de berichtgeving daarover barstten van de superlatieven over het functioneren van de monarchie in het algemeen en de steun voor het prille koningspaar in het bijzonder. Zo vindt 95 procent van de respondenten Willem-Alexander ‘een goede koning’, wat dat ook mag betekenen. Ook in de aanloop naar de inhuldiging op 30 april bleek dat Nederland sterk Oranjegezind was. Maurice de Hond, RTL Nieuws en Trouw voerden allen peilingen uit die erop leken te wijzen dat Nederland blaakt van vertrouwen in de monarchie en de Oranjes. Trouw ontwaarde zelf een scherp contrast tussen het hoge vertrouwen in het koningshuis en het wantrouwen jegens de politiek (59 procent tegenover slechts 12 procent).
Maar die mooie cijfers kunnen door de recente hausse aan Oranje-berichtgeving enigszins geflatteerd zijn. Een wat zuiverder maar toch voldoende actueel beeld kunnen we schetsen aan de hand van het Nationaal Kiezersonderzoek (NKO) van 2010. Het NKO is een academische enquête die sinds 1971 rond iedere Tweede Kamerverkiezing wordt gehouden onder duizenden Nederlanders. Het NKO 2010 bevatte de voor ons doel geschikte vraag in hoeverre men het eens was met de volgende stelling: “Nederland moet een republiek worden zonder koningshuis.”
Slechts 13 procent bleek het eens of helemaal eens te zijn met het afschaffen van het koningshuis ten faveure van een republikeinse staatsvorm. Ruim driekwart van de Nederlanders was het daarmee oneens of helemaal oneens, het restant had geen mening. Hoewel afschaffing van de monarchie dus niet bepaald een breed gekoesterde wens te noemen is, is het toch aardig om eens wat preciezer te bekijken wie toch die 13 procent zijn die er wel zo over denken en wat hen verbindt.
Sociale klasse verklaart in ieder geval bar weinig. Eigenlijk vinden we in alle lagen van de bevolking opvallend brede steun voor de monarchie. Ook de vraag of mensen zich ideologisch ter linker- of rechterzijde van het midden bevinden, onthult weinig. Bij het NKO wordt de deelnemers gevraagd zichzelf te plaatsen op een schaal van 0 (links) tot 10 (rechts). Alleen onder diegenen die zichzelf de laagste score (0) hadden toegedicht, amper 2 procent van de ondervraagden, treffen we significant meer steun voor de republiek dan bij de rest. Maar zelfs van deze extreem-linkse groep wil slechts een ruime minderheid van 35 procent het koningshuis afschaffen.
Verschillen zijn er ook nauwelijks tussen groepen televisiekijkers naar 22 programma’s. Eigenlijk wijken alleen de Lingo-kijkers af van het gemiddelde, van hen steunt slechts 7 procent de republiek. Grotere verschillen zien we onder groepen krantenlezers. Het meest Oranjegezind zijn de lezers van de Telegraaf en AD, het minst royalistisch zij die de Volkskrant of NRC Handelsblad lezen.
Voorts blijken mannen iets republikeinser te zijn dan vrouwen (15 tegenover 12 procent). Opleiding speelt ook een rol, in die zin dat lager opgeleiden Oranjegezinder zijn dan hoger opgeleiden. Maar zelfs onder diegenen met een afgeronde HBO- of universitaire opleiding is slechts 14 procent voor een republiek te porren.
Democratisering en politiek cynisme
Deze uitkomsten bevestigen het beeld van een breed gedragen monarchie in Nederland, dwars door alle lagen van de bevolking heen. Laten we daarom eens wat dieper kijken naar het verband tussen republikeinse gezindheid aan de ene kant en opvattingen over het democratisch gehalte van de samenleving en het vertrouwen van mensen in de politiek aan de andere. Te verwachten valt immers dat een algemene wens om mee te beslissen over de invulling van publieke ambten zich ook vertaalt naar het hoogste publieke ambt, dat van staatshoofd.
Democratiseringsgevoelens kunnen we meten aan de hand van een aantal vragen over bestuurlijke vernieuwing in termen van de gekozen burgemeester, het referendum en de gekozen minister-president. Onder diegenen die dergelijke democratisering onwenselijk vinden, moeten we steun voor de republiek met een lantaarntje zoeken (6 procent). Binnen de groep die wel alledrie de genoemde vernieuwingen onderschrijft treffen we aanzienlijk meer steun voor de republiek aan, maar ook hier komt ze niet boven de 20 procent uit.
Wie de monarchie afschaft ziet zich per definitie gedwongen om buiten het huis van Oranje naar een staatshoofd om te zien. De minister-president kan die functie vervullen, maar er kan ook een apart ambt voor in het leven worden geroepen, een president die hetzij direct gekozen wordt door het volk, hetzij indirect via het parlement. Wat ook de precieze invulling wordt, het ligt voor de hand liggen dat iemand uit de politiek die rol gaat vervullen. Maar wat blijkt: fascinerend genoeg hebben republikeinen over het algemeen relatief weinig vertrouwen in de politiek die de leemte die de verdwenen monarch achterlaat moet vullen. Onder diegenen die aangeven enigszins of veel vertrouwen in de regering te hebben is 11 procent voor een republiek. Onder hen die de regering enigsins of sterk wantrouwen is dat 18 procent. Zij wensen blijkbaar geen monarch als staatshoofd, maar ook geen politicus. Er is daarom wel geopperd om bijvoorbeeld de Raad van State grondwettelijk tot collectief staatshoofd van de Republiek der Nederlanden te verklaren.
De kansen van republikeinen om de publieke opinie op hun hand te krijgen, zijn tamelijk hopeloos. Dat betekent natuurlijk niet dat die mannelijke, hoog opgeleide, NRC-lezende, Lingo-hatende, cynische bestuurlijke vernieuwers van het Republikeins Genootschap de laatste jaren geen puntjes gescoord hebben. Met steun van een meerderheid van de Tweede Kamer is de politieke macht van de koning is al tot een minimum ingeperkt. Maar gezien de stemming in het land zal de staatskundige hervorming de eerstkomende jaren niet veel verder gaan dan een louter ceremoniële functie voor de koning.
Bernard Weiss zegt
Het meest treurig wordt je van de ‘beroepsrepublikeinen’ in dit land, verenigd in het NRG. Het soort dat zich demonstratief laat oppakken, om dan bij P&W te gaan zitten klagen.
Met dit soort republikeinen raken we hier nooit van de monarchie af.
Guido Klerk zegt
Als republikeinen vinden dat de macht van de koning beknot moet worden, hoeveel ceremoniële macht dichten ze dan een president toe?
En wat als de republikein stemt en zijn favoriet haalt het niet? Is de republikein bijvoorbeeld ook tevreden met Geert Wilders als president en Martin Bosma als premier? En wat als Mark Rutte het wordt en Lodewijk Asscher als premier, wat zijn we dan opgeschoten? Dat democratische “gelijk” dat republikeinen claimen neem ik dan ook niet zo serieus.
Ik heb al jaren het gevoel dat revanchisme tegen het ‘royaal betaalde’ koningshuis het enige wezenlijke onderdeel is binnen het republikeins gevoel.
Bram van Montfoort zegt
Aanzienlijk minder macht dan de koning nu op papier heeft. Meer bijvoorbeeld in lijn met de macht van de Duitse of Ierse president.
Dat Geert Wilders president wordt in een dergelijk systeem ligt niet voor de hand. Eerder een consensusfiguur.
Inmiddels is de steun voor Willem-Alexander 44%, steun voor de monarchie 58% en de steun voor erfopvolging 51% (IPSOS/EenVandaag). De overige Nederlander hebben vast allemaal wraakgevoelens jegens het koningshuis.
Of.. misschien vinden ze gewoon dat erfopvolging niet past in een democratie
Guido Klerk zegt
En moet een politiek beknotte koning zich nog druk maken om de persvrijheid, vrijheid van meningsuiting en openlijke homoseksualiteit in Rusland? Koningin Beatrix durfde zulke politieke statements tenminste nog te maken tegenover Vladimir Putin.