Op 4 oktober verscheen het boek Tussen Bestormen en Besturen. 55 jaar D66 in de Nederlandse Politiek, waarin een aantal politicologen en historici in de geschiedenis van D66 duiken. In dit boek schrijf ik een bijdrage over D66 en haar Europese bondgenoten. Een verkorte voorpublicatie.
D66 is altijd een pro-Europese partij geweest. Opvallend genoeg heeft de partij zich in het Europees Parlement niet altijd thuis gevoeld: immers de lakens worden hier uitgedeeld door de liberalen, Christendemocraten en sociaal-democraten. Deze fracties vertegenwoordigen de oude ideologieën waar de partij niets mee had. Jarenlang droomde de partij van de mogelijkheid om een nieuwe ‘vierde stroming’ te vormen van burger-radicalen, links-liberalen en progressief-democraten. Langzaam, soms tergend langzaam, groeide in D66 het besef dat zij op haar plek was in de liberale familie.
Ik schets hier -in verkorte versie- de relatie tussen D66 en de Europese liberale partijfamilie tussen de jaren zeventig en nu. Het geeft hiermee niet alleen een bijzonder inzicht in de internationale activiteiten van de Democraten, maar ook in hun strategische positionering, de ontwikkeling van hun gedachtegoed, en hun zelfbeeld.
1979: Het dilemma van D66
In de jaren zeventig stond D66 aan de rand van de afgrond. In de partij was een felle discussie ontvlamd over de identiteit van de partij. Twee stromingen stonden tegenover elkaar: oprichter Hans van Mierlo zag zichzelf eerder als ‘sociaal-democraat’ en koos voor intensieve samenwerking met de PvdA. Aan de andere kant stond zijn opvolger als partijleider Jan Terlouw, die voorstander was van een onafhankelijke positionering van D66 als progressieve partij. De vraag tot welke Europese fractie D66 zou toetreden, hing sterk samen met deze discussies over identiteit en strategie.
In 1977 stelde Laurens Jan Brinkhorst, dat D66 twee opties had: toetreden tot de liberale fractie of de socialistische fractie. Volgens Brinkhorst was de liberale fractie een ‘volière met vogels van verschillende pluimage’. Binnen de groep waren er zowel conservatief-liberale als progressief-liberale partijen. Het zwaartepunt van de liberale fractie ligt echter duidelijk aan de rechterkant. Aan de linkerkant van de fractie stonden de potentiële bondgenoten van D66 (zie Figuur 1).
Onder de keuze voor een fractie in het Europees Parlement lag een politieke kwestie die de partij verdeelde: de toetreding tot de socialistische fractie zou het beeld dat de partij een bijwagen van de PvdA kunnen versterken. Daarentegen werd toetreden tot de liberale fractie gezien als een samenwerking met de VVD, een partij waar D66 in 1979 op landelijk terrein oppositie tegen voerde.
Het partijbestuur besloot de kool en de geit te sparen. Op termijn wilde D66 een nieuwe Europese partij oprichten met burger-radicalen, links-liberalen, progressief-democraten. Het bestuur verwachtte wel dat de partij na de verkiezingen van 1979 zich bij een fractie zou aansluiten en neeg naar de liberalen, omdat de meeste links-liberale partijen daar lid van waren.
Deze discussie doorkruiste de keuze voor een lijsttrekker voor de verkiezing van het Europees Parlement. Hans van Mierlo overwoog zich te melden voor het lijsttrekkerschap. Hij toonde zich op het partijcongres sceptisch over toetreding tot de liberale fractie: ‘Het leek me nogal inconsequent en irreëel om daar tijdelijk onderdak te vragen, waar je van zins bent de zaak leeg te stelen.’ In plaats daarvan pleitte hij ervoor lid te worden van de socialisten. De speech van Van Mierlo leidde tot onvrede bij de Tweede Kamerfractie onder leiding van Terlouw. Daarop besloot Van Mierlo zich niet te kandideren.
Aar de Goede werd lijsttrekker. In zijn congrestoespraak sprak hij zich uit tegen de langetermijnstrategie van de partij: ‘Wel wil ik mijn scepsis tot uitdrukking brengen ten opzichte van diegenen die spreken over een vierde stroming in Europa, die tot stand zou moeten komen door samenwerking van partijen die niet tot de drie hoofdstromingen willen behoren zoals – voorlopig – D’66. (….) Laten we ons niet overgeven aan mateloze overmoedigheid dat wij wel eens eventjes de bezem door het politiek Europa van vandaag zullen halen’. In 1979 won D66 twee zetels in het Europees Parlement. De Europarlementariëers opereerden vijf jaar als onafhankelijken.
1984: Een radicale deceptie
Tussen 1979 en 1984 ontstond in D66 de hoop om na de verkiezingen van 1984 een nieuwe fractie. Belangrijke partner was de Franse sociaal-liberale partij, Mouvement des Radicaux de Gauche. Ook het Deense Radikale Venstre en de Italiaanse Partito Radicale, en zouden ook tot deze nieuwe fractie kunnen toetreden. Deze waren verdeeld over de socialistische groep (Franse Radicalen), de liberale groep (Deens Radicalen) en een technische groep van onafhankelijken (Italiaanse Radicalen). In Figuur 2 toont hun posities. De vorming van een nieuwe fractie zou tot een herschikking kunnen leiden in het Europees Parlement, zoals De Goede voorzag: ‘[d]e druk op bestaande fracties kan zo groot worden dat afsplitsingen een feit worden’. In 1984 tekenden de Deens en Franse Radicalen en D66 een gemeenschappelijke verklaring. Na de Europese verkiezingen zou deze samenwerking in een aparte radicaal-sociaal-democratische fractie moeten uitmonden. D66 verwachtte de spin in het web te zijn van deze nieuwe Europese formatie. Deze samenwerking was echter niet succesvol. Geen van de drie partijen, won ook maar één zetel bij de verkiezingen voor het Europees Parlement van 1984.
1989: De Spaans-Nederlandse droom
Richting de Europees Parlementsverkiezingen van 1989 stak de kwestie van de fractievorming opnieuw de kop op. D66 koos ervoor om eerst een zelfstandige fractie met geestverwante partijen te onderzoeken en als dat niet lukte, toetreden te verkennen tot de liberale fractie. Als geestverwante partijen zag de partij nu het Spaanse Centro Democratico y Social, de de Deense Radicalen en de Ierse Progressive Democrats. Het opvallende was dat deze partijen over het politieke landschap verdeeld waren (zie Figuur 3). Meer dan hun specifieke ideologische positie was hun organisatorische ongebondenheid aantrekkelijk voor D66. In 1989 won D66 één zetel. Na de verkiezingen koos de CDS voor aansluiting bij de liberale fractie. D66 volgde Spanjaarden.
1994: Tussen Skylla en Charibdis
Deelnemen aan de liberale fractie was geen eindstation. De partij bleef hopen dat de partij na de verkiezingen van 1994 een progressief-liberale/burger-democratische beweging kon vormen. Een opvallende ontwikkeling was de Europese kandidatuur van de zakenman-politicus Bernard Tapie. Hij was lid van de Franse Radicalen, al jarenlang een potentiële bondgenoot van D66. Hij werd op dat moment vervolgd vanwege match fixing door zijn voetbalclub Olympique de Marseille.
D66 deed het goed bij de verkiezingen voor het Europees Parlement van 1994: ze haalde vier zetels. Tapie haalde met de Franse Radicalen dertien zetels. De D66-Europarlementariërs zouden eerst te kijken naar een links-liberaal samenwerkingsverbond en als dat geen perspectief had, lid blijven van de liberale fractie. Dit werd door de onderhandelaars omschreven als ‘laveren tussen Skylla en Charibdis’: immers als D66 met te veel overtuiging zou aan kloppen bij de Franse Radicalen, dan zou ze de deur naar de Europese liberalen wel eens definitief kunnen sluiten.
Jarenlang wilde D66 een aparte links-liberale fractie vormen. Nu waren de Democraten terughoudend om toe te treden tot zo’n fractie met de Franse Radicalen. ‘Op papier’ was het programma van de Radicalen ‘niet oninteressant’. De centrum-linkse fractie van de European Radical Alliance stond dichterbij D66 dan de centrumrechtse liberale fractie (zie Figuur 4). In de praktijk had D66 echter grote zorgen over Tapie, die door partijbestuurslid Marjanne de Kwaasteniet omschreven werd als een ‘populist’ en ‘vermeende oplichter’. Toch ging de partij het gesprek aan, toen Tapie werd gearresteerd wegens corruptie, staakte D66 gesprekken met de Franse Radicalen. De partij besloot buiten de centrumlinkse pro-Europese ERA-fractie te blijven, waar juist allerlei potentiële bondgenoten lid van werden.
Nadat de fractievorming in 1994 was afgerond D66 zich ook aan bij de liberale europartij. De liberale eurofractie en europartij bleken goed bij D66 te passen. Geleidelijk werd deze pasvorm steeds beter. D66 trok langzaam richting de kern van de liberale familie: de partij schoof in sociaaleconomisch opzicht van centrumlinks naar centrumrechts (zie Figuur 5). D66 was niet langer de linksbuiten van de Europese liberale familie, maar stond in het centrum.
2019: De stardust van Macron
De opkomst van de Franse sociaal-liberale partij van de Franse president Emmanuel Macron, La République En Marche werd door D66’ers met grote belangstelling gevolgd. Die partij werkte samen met onder meer de Franse Radicalen. Voor En Marche was lid worden van de liberale fractie geen optie. Zij wilden een nieuwe beweging vormen waartoe de liberalen ook zouden kunnen toetreden. In de redenen waarom En Marche geen lid wilde worden van de Europese liberalen komen bekend voor. De ambitie van Macron was om het Europese partijenlandschap te herschikken en een nieuwe progressieve pro-Europese fractie te vormen. De hoop was dat deze fractie de pro-Europese krachten, die nu verdeeld waren over de christendemocraten, de liberalen, de sociaaldemocraten en de groenen, kon verenigen.
Binnen met name de Haagse top van D66 was er een korte bevlieging: D66 zou zich direct bij En Marche kunnen aansluiten en zich losmaken van de Europese liberale groep. Volgens D66-Europarlementariër In ’t Veld kwam dat door de ‘stardust’ van ‘rising star’ Macron. De betovering zakte al snel weg, omdat er nuchtere politiek-strategische overwegingen tegenover stonden: de Europese liberale fractie zou de grotere partner zijn in een mogelijk samengaan en Macronistes de kleinere partner. Machtspolitiek gezien was het logischer om Macron bij de liberale fractie te krijgen. Figuur 6 toont de posities van de partijen.
D66 zette zich dus in voor de samenwerking tussen En Marche en de liberalen. De VVD trok met meer gewicht aan dezelfde kant van het touw: premier Rutte realiseerde samen met andere liberale regeringsleiders voor samenwerking tussen de Marconistes en de liberale fractie.
Conclusie
De keuze om toe toetreden tot een Europese politieke partij was het einde van het onbezonnen idee dat D66 als kleine partij uit een kleine lidstaat het Europese partijsysteem zou kunnen opblazen. Eind jaren zeventig loste de partij haar eigen interne strategische en identiteitsstrijd op met het idee dat ze de vorming van een nieuwe vierde stroming in het Europees Parlement zou kunnen forceren. Tot 1989 bleven zulke dromen een manier om gevoelige interne discussies te ontlopen. De hoop van een nieuwe fractie met de Franse Radicalen gloorde altijd nét achter de horizon. Maar toen D66 eenmaal tot de liberalen toegetreden was, was de partij ook bevrijd van deze ambitie. Toen de Franse Radicalen een nieuwe sociaal-liberale fractie op wilde zetten, bleef D66 bij de liberalen. Zelfs toen een paar decennia later Macron eenzelfde ambitie had, verkoos D66 de liberalen boven de Macronistes.
Ronald Heijman zegt
Goede analyse van de zoektocht van D66 naar een Europese positionering . Het verdient geen schoonheidsprijs.
D66 liep in Europa voor de troepen uit door haar progressie NL-politieke visie in Europa te willen vestigen. Daar was en is Europa te conservatief voor. En de materie te weerbarstig. Politiek is ook vuile handen maken, macht uitoefenen en goed communiceren.
Maar recentelijk verschuiven de panelen.
We zien al enige tijd de vorming en versterking van nieuwe progressieve krachten in Europa. De traditionele liberale-, christelijke- en linkse partijen zijn conservatief en tanende in Europa, de rechts radicale partijen zijn contraproductief en conservatief en hebben gekannibaliseerd op alle conservatieve partijen door hun “falende beleid”.
De progressieve partijen in de gedaante van Groen, mens, dier- en maatschappij gericht zijn in opkomst en vormen een alternatief voor zowel de conservatieve- als de rechts-radicale partijen die alle falen. De politieke onvrede is groot en het politieke vertrouwen bevindt zich op een dieptepunt.
Hier kunnen progressieve partijen in Europa met een toekomst-, maatschappij, en mensgerichte politiek verandering in brengen en die door D66 ooit bedoelde verandering realiseren. Van onderop en bij de jongere en volwassen kiezers met een brede- toekomst- en maatschappelijk gerichte visie en levenshouding en perfecte communicatie.
Politiek moet depolitiseren en gewoon de belangrijke nationale- en internationale crisissen te lijf. Dat is precies wat het falen van de conservatieven en rechts radicalen inhoudt.
Intussen laten we de bedrijven volgens progressieve normen het geld verdienen en stuurt een sterke overheid op lange termijn en op maatschappelijke doelen en prioriteiten en vermindert de vele 2-delingen.
Samenwerking kan dan met alle goedwillende partijen op progressieve onderwerpen.
Maar de hele wereld willen verbeteren kost nog zeker 300 jaar.
Als we het halen…