Het Nederlandse kiesstelsel kent geen lijststem. De kiezer moet een hokje voor een kandidaat rood kleuren en heeft niet de mogelijkheid om zijn stem alleen aan de lijst te geven zoals dat bijvoorbeeld in België wel mogelijk is. De grondwetgever heeft daar in 1917 bij de overgang van het absolute meerderheidsstelsel naar het stelsel van evenredige vertegenwoordiging bewust van afgezien.
Recent is er weer enige discussie ontstaan rond de lijststem. Als eerste werd de kwestie aangesneden in een advies van de Kiesraad uit februari 2018 naar aanleiding van het wetsvoorstel ter vereenvoudiging van het stemmen vanuit het buitenland. Hierin werd voorgesteld om de kiezer twee handelingen te laten verrichten: eerst aangeven op welke lijst hij stemt en vervolgens aangeven welke kandidaat zijn voorkeur heeft. De bepaling dat stembiljetten waarop alleen een partijvoorkeur was aangegeven niet ongeldig verklaard zouden worden, maar moeten worden toegerekend aan de lijsttrekker, betekende volgens de Kiesraad ‘het sluipenderwijs invoeren van de partijstem in ons kiesstelsel’. De Raad wees erop dat de Kieswet de lijststem niet kent.
Nadat de staatscommissie parlementair stelsel in haar eindrapport uit 2018 het voorstel van het Burgerforum Kiesstelsel uit 2006 had overgenomen, kwam de lijststem opnieuw in beeld. In het voorstel van het burgerforum krijgt de kiezer namelijk de keuze tussen het uitbrengen van een lijststem of een voorkeurstem. Het advies van de staatscommissie is een mooie aanleiding om in te gaan op de vraag of de lijststem verenigbaar is met ons kiesstelsel.
Bij de invoering van het huidige stelsel is de mogelijkheid van een lijststem uitgebreid aan de orde gekomen. De staatscommissie evenredig kiesrecht koos in 1914 voor uitsluitend een voorkeurstem, omdat zij het voor de kiezer niet onnodig ingewikkeld wilde maken. De voorkeurstem sloot namelijk het meest aan bij wat de kiezer gewend was. Meer principieel was de overweging van de meerderheid van de commissie om ‘den kiezer niet elken prikkel [te] ontnemen om zich rekenschap te geven […] van den personen dien hij als afgevaardigde begeert.’[1]
De kwestie kwam in 1916 terug bij de behandeling van de additionele artikelen van de Grondwet waarin de wijzigingen van de Kieswet waren opgenomen. Minister van Binnenlandse Zaken, P.W.A. Cort van der Linden, had de door de staatscommissie voorgestelde optie van uitsluitend een voorkeurstem ongewijzigd overgenomen. Tweede Kamerlid F.J.W. Drion stelde voor dit te vervangen door het facultatief meervoudig nummeren:
‘De kiezer […] stemt […] hetzij door met potlood zwart te maken een wit stipje geplaatst boven de lijst van candidaten zijner keuze, hetzij door in een of meer stemvakken vóór de namen van de candidaten dier lijst een cijfer te plaatsen.’[2]
Drion wilde de kiezer de keuze geven tussen een lijststem of het nummeren van de kandidaten op de kandidatenlijst. Cort van der Linden richtte zijn kritiek op het nummeren van de kandidaten. Dat zou veel te moeilijk zijn voor de meeste kiezers en daarnaast problemen geven bij het tellen van de stemmen. Over de lijststem repte hij niet. Sterker, hij liet de mogelijkheid open dat na opgedane ervaring, de bepalingen werden gewijzigd waarbij hij het stelsel van Drion niet uitsloot.[3] De lijststem werd door Cort van der Linden niet gezien als strijdig met het nieuwe kiesstelsel.
Enkele jaren later werd het voorstel van Drion alsnog ingevoerd. Niet bij de Tweede Kamerverkiezingen, maar bij de Eerste Kamerverkiezingen toen de verkiezingen voor de senaat na de grondwetsherziening van 1922 ook op evenredige grondslag moesten plaatsvinden. Bij de aanpassing van de relevante artikelen in de Kieswet en de Provinciewet werd voorgesteld dat de Statenleden hun stem konden uitbrengen door een lijststem of door het nummeren van de kandidatenlijst. Volgens de minister bleef deze wijze van stemuitbrenging binnen de grenzen van het lijstenstelsel, zoals dat bij de andere verkiezingen werd gebruikt. ‘Het blijft daarmee in de lijn, welke de Kieswet voor alle vertegenwoordigende lichamen trekt.’[4] Zo kwam in 1923 in artikel 83d van de Provinciewet te staan:
‘Een Statenlid brengt zijn stem uit door, indien hij zich met de volgorde der candidaten van de lijst zijner keuze vereenigen kan, met potlood zwart te maken een wit stipje, geplaatst boven de lijst zijner keuze; indien hij zich met de volgorde der candidaten van de lijst zijner keuze niet vereenigen kan, door die candidaten met zwart potlood te nummeren in de volgorde zijner voorkeur en wel door het cijfer 1 te plaatsen in het stemvak vóór den naam van den candidaat, dien hij in de eerste plaats gekozen wenscht te zien, door daarop desgewenscht het cijfer 2 te plaatsen in het stemvak voor den naam van den candidaat van dezelfde lijst, dien hij in de tweede plaats gekozen wenscht te zien, en zoo vervolgens, geen cijfer overslaande, zoover het lid de nummering wenscht voort te zetten.’
Van de mogelijkheid tot meervoudig nummeren werd bij mijn weten nooit gebruik gemaakt. Het merendeel van Statenleden bracht, zoals het goed gedisciplineerde partijleden betaamt, een lijststem uit. Hooguit werd een enkele maal een voorkeurstem uitgebracht. Bij de herziening van de Kieswet van 1951 werd het facultatief meervoudig nummeren vervangen door de huidige wijze van stemuitbrenging. Aan de vervanging lagen geen inhoudelijke argumenten ten grondslag. Het belangrijkste motief was om de Eerste Kamerverkiezing zoveel mogelijk overeen te laten komen met de andere verkiezingen.
De discussie tijdens de invoering van ons huidige kiesstelsel ruim een eeuw geleden en rond de invoering van het nieuwe kiesstelsel voor de Eerste Kamer laten zien dat de lijststem nooit als strijdig werden gezien met het kiesstelsel. Het heeft dan ook bijna drie decennia dienst gedaan. Aan ons kiesstelsel kan zodoende geen argument worden ontleend tegen de lijststem mits die natuurlijk niet sluipenderwijs wordt ingevoerd.
[1] Verslag der staatscommissie voor evenredig kiesrecht (1914) p. 29.
[2] Handelingen II 1 december 1916, p. 730.
[3] Handelingen II 6 december 1916, p. 745.
[4] Handelingen II 1922-1923, 376, nr. 3, p. 3.
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.