Afgelopen weekend noemde premier Mark Rutte zijn regering qua personele samenstelling “misschien wel een van de beste ministerraden sinds de Tweede Wereldoorlog”, gebaseerd op “een stabiele, goedwerkende coalitie.” Het zelfvertrouwen van Rutte valt maar moeilijk te rijmen met het dalende vertrouwen in zijn regering. Zoals nagenoeg het vertrouwen in elk kabinet van de afgelopen 10 jaar na de start begon te dalen.
Gestage, plotse of krankzinnig snelle vertrouwenscrisis
Die daling lijkt naadloos te passen in het beeld dat opiniemakers al jaren via de media oproepen. Er zou sprake zijn van een vertrouwenscrisis. Zo concludeerde de Raad voor het Openbaar Bestuur in 2010 “dat – bezien over een langere periode – inderdaad sprake is van tanend vertrouwen in (in volgorde van afnemend vertrouwen) parlement, regering en vooral partijen en politici”. De Amerikaanse politiek-filosoof Francis Fukuyama liet tijdens een lezing in 2010 optekenen: “In just a few years the Netherlands slipped from a high trust society to a low trust society. (…) Politicians fuel the dissatisfaction amongst the population”, een conclusie die hij later overigens terugnam. In 2011 stelde de rechtsfilosoof Thierry Baudet in NRC Handelsblad: “Niemand kan ontkennen dat in ons land sprake is van een ernstige vertrouwenscrisis tussen de burger en de politiek.” En in 2012 schreef NRC-journalist Tom Jan Meeus dat het politiek wantrouwen in Nederland “in een krankzinnig hoog tempo” was toegenomen. Maar of de daling van het vertrouwen nu gestaag, plots of krankzinnig snel is gegaan: die vertrouwenscrisis wordt als feit gepresenteerd.
Dat denken over een legitimiteitscrisis is niet aan Nederland voorbehouden. Wereldwijd verschenen academische boekwerken met titels als Disaffected Democracies: What’s troubling the trilateral countries (van o.a. Harvard-professor Robert Putnam), Democratic Challenges, Democratic Choices: The erosion of political support in advanced industrial countries (van UC Irvine-professor Russell Dalton), en zelfs Why we hate politics en Why people don’t trust government. Overigens trekt Harvard-professor Pippa Norris (Critical Citizens Revisited) haar eerdere conclusie in, en stelt ze op basis van meer data dat er in de westerse wereld toch geen consistente daling is van het politiek vertrouwen .
Geen structurele daling
De vermeende daling van het vertrouwen is vaak als feit gepresenteerd. Maar die populaire wijsheid is een mythe. Het vertrouwen is niet structureel gedaald, maar structureel volatiel geworden.
Het figuur hierboven toont de uitkomsten van de Eurobarometer-onderzoek, maar talloze alternatieve bronnen (van het SCP, of van TNS NIPO, of van het nationale kiezersonderzoek, of de Europese Social Survey) komen met dezelfde trends.
Het figuur laat twee lijnen zien. De doorgetrokken lijn beschrijft de tevredenheid met het functioneren van onze democratie. Die is aanzienlijk gestegen van ruim 50% in de jaren 70 tot gemiddeld 75% in de afgelopen jaren. Zelfs tijdens het dieptepunt van de afgelopen 10 jaar lag die tevredenheid nog hoger dan in de jaren 80.
Het vertrouwen in de politieke instituties ligt – logischerwijs – aanzienlijk lager. Weliswaar is dat vertrouwen niet meer zo stabiel hoog als in de jaren 90, maar de crisis heeft vooralsnog geen deuk geslagen. Elk kabinet sinds 2002, behalve het rompkabinet Balkenende-III, kreeg aan de start van de regeerperiode nagenoeg dezelfde mate van vertrouwen, zo laten peilingen van TNS NIPO zien. Nieuw is dat dat vertrouwen sinds 2002 onder bijna alle kabinetten snel inzakte, en dat het vertrouwen volatieler is geworden. Hoge pieken in het vertrouwen (zoals in het voorjaar van 2007 na de 100-dagen tour van Balkenende IV, en in het najaar van 2008 na de overname van ABN Amro) worden afgewisseld met diepe dalen (zoals in 2003 en 2011 tijdens en na het Catshuisberaad).
Er is veel onvrede en wantrouwen, maar beide zijn niet structureel hoger dan in het verleden. Van een legitimiteitscrisis is geen sprake.
Fluctuaties
Onze instituties (inclusief, weinig corrupt) vormen een basis voor het vertrouwen, waaromheen het vertrouwen fluctueert. Kiezers reageren sterker dan voorheen op hoe politici zich gedragen. Je zou hen daardoor sceptisch kunnen noemen.
De opvallende pieken en dalen in de vertrouwenscijfers sinds 2002 hangen sterk samen met imago’s van daadkracht en responsiviteit. Daadkrachtig optreden wordt beloond, zoals de plotse overname van ABN Amro door Balkenende en Bos. Tijdens de 100-dagen tour van kabinet-Balkenende IV, dat zijn oor te luister legde bij ‘het volk’, werd de regering als heel responsief gezien, en daarvoor in eerste instantie beloond. Pas toen Balkenende IV ook na die honderd dagen niet tot eenduidig beleid kon komen, sloeg die tour als een boemerang terug.
Er is een inherent spanningsveld tussen responsiviteit en daadkrachtig optreden. Het populisme lost dat via de schijntegenstelling van ‘het’ goede volk dat zich achter een leider schaart tegen ‘de’ corrupte of incompetente politieke kaste. De uitdaging voor regeringspartijen is om zich in dat spanningsveld staande te houden zonder de populistische route te kiezen.
Geef een reactie
Je moet ingelogd zijn op om een reactie te plaatsen.