In de campagne voor het referendum over het Associatieverdrag tussen de EU en Oekraïne werden voorstanders snel verweten Oekraïne ten onrechte te vertrouwen, terwijl tegenstanders op hun beurt werd verweten een stem voor Rusland uit te brengen. De initiatiefnemers van het referendum – het Burgercomité EU – wilde vooral het volk mobiliseren tegen de EU. En weer anderen suggereerden dat het stemgedrag tijdens het referendum vooral een teken was impopulariteit van de zittende regering.
Maar klopt dat wel?
Deze week verschijnt het Nationaal Referendum Onderzoek. Dat onderzoek werd gehouden onder een doorsnede van kiezers binnen het hoogstaande LISS-panel. Een groot deel van de respondenten werd drie keer ondervraagd, twee keer voor en een keer na het referendum. Eén van de vragenblokken ging over het vertrouwen in Oekraïne, Rusland, de EU, en de Nederlandse regering en parlement.
Bar weinig vertrouwen in Rusland en Oekraïne
Het vertrouwen in Rusland en Oekraïne waren ontzettend laag. Zowel Oekraïne als Rusland worden nauwelijks vertrouwd. Op een schaal van 0 (helemaal geen vertrouwen) tot 10 (volledig vertrouwen) scoren Oekraïne en Rusland bijzonder schamele gemiddelde scores tussen een 2 en een 3. Na het referendum geeft slechts 1% van de respondenten Rusland een score van 7 of hoger, en maar liefst 87% een score van een 4 of lager. Het vertrouwen in Oekraïne is nauwelijks beter. 79% geeft Oekraïne een score van 4 of lager, en 1% een score van 7 of hoger. Het vertrouwen in de Europese Unie, en vooral de Nederlandse regering en parlement liggen aanzienlijk hoger.
Nauwelijks invloed op de opkomst
Het vertrouwen in de vijf politieke actoren heeft nauwelijks invloed gehad op het besluit van Nederlanders om een stem uit te brengen tijdens het referendum van woensdag 6 april. De gezamenlijke verklaringskracht van de vijf vertrouwensmaten is minder dan 3%.
Sterk verband tussen vertrouwen en stemkeus
Onder de kiezers die daadwerkelijk een stem hebben uitgebracht zien we dat hun vertrouwen wel degelijk verband houdt met hun stemkeus. Die samenhang is zelfs fors te noemen: gezamenlijk verklaren ze 45% van de stemkeuze tijdens het referendum.
Het onderstaande figuur toont de geïsoleerde effecten van de vijf vormen van vertrouwen op het stemgedrag. De weergegeven percentages zijn ten opzichte van de gemiddelde uitslag, berekend als vanuit het model geëxtrapoleerde, voorspelde gemiddelden. (Nog technischer: er wordt voor wederzijdse invloeden gecontroleerd in een multivariaat model).
We zien dan dat het stemgedrag vooral sterk samenhangt met het vertrouwen in Oekraïne. Onder de kiezers die Oekraïne het meest wantrouwden, was het percentage ja-stemmers het laagst. Onder de relatief kleine groep kiezers met een diffuse, ambivalente of gematigde opvatting over Oekraïne (score 4 tot 6) stemde een meerderheid van kiezers voor het Associatieverdrag. Kiezers met vertrouwen in Oekraïne waren er nauwelijks. Een ja-stem is daarom geen uiting van vertrouwen in Oekraïne, maar hoogstens van ambivalentie.
De tweede factor van belang is het vertrouwen in Rusland. Kiezers die Rusland het sterkst wantrouwden, stemden het vaakst voor het Associatieverdrag. Dat betekent nadrukkelijk niet dat een nee-stem moet worden begrepen als een stem voor Rusland. De samenhang tussen het vertrouwen in Rusland en de nee-stem betekent vooral dat kiezers die nee stemden bij het referendum minder geneigd waren om Rusland stevig te wantrouwen. Een gematigder of ambivalenter beeld over Rusland lijkt evenwel een vruchtbare voedingsbodem voor een nee-stem.
Tot slot speelden het vertrouwen in de EU en de regering een aanzienlijk kleinere rol. Kiezers met een hoog vertrouwen in de EU en de Nederlandse regering waren eerder geneigd ja te stemmen. Deze verbanden zijn echter dusdanig zwakker dan de vorige twee, dat het te ver gaat om de nee-stem primair te begrijpen als een uiting van wantrouwen tegen de EU of de Nederlandse regering.
Noch Poetin-fanboys noch Oekraïne-apologeten
De Nederlandse kiezer bij het referendum van april kunnen we absoluut niet opdelen in een ja-kamp vol Oekraïne-apologeten en een nee-kamp vol Poetin-fanboys. Het vertrouwen in beide landen was gewoon extreem laag. Kiezers met een hoog vertrouwen in een van beide landen waren er simpelweg nauwelijks. Eerder het omgekeerde is waar. Hoe extremer de afkeer van Oekraïne, hoe groter de kans op een nee-stem. En hoe extremer de afkeer van Rusland, hoe groter de kans op een ja. Alleen een ambivalente houding schiep ruimte voor een ander stemgedrag.
Wat de werkelijke motivatie achter de ja- en de nee-stem dan was, kunt u morgen lezen. Dan verschijnt het hele rapport van het Nationaal Referendum Onderzoek.
Afbeelding: Detail Referendumbord Utrecht door Brbbl (license).
George Knight zegt
Het is een logische conclusie dat Nederlanders weinig tot geen vertrouwen hebben in Oekraïne of de Russische Federatie. Volgens de jaarlijkse index van Transparency International immers de twee meest corrupte landen van Europa.
Dat het vertrouwen in de Russische Federatie nog lager is dan in Oekraïne lijkt niet met de uitslag van het referendum te sporen.
NB: De eindredactie had de frasering ‘de Oekraïne’ moeten vermijden. Toch niet voor het eerst dat hier kritiek op is. Het is een politiek gekleurde formulering die voor Oekraïeners onaanvaardbaar is omdat het aansluit bij de beeldvorming dat Oekraïne geen autonome staat is, maar niet meer dan een streeknaam. Precies dar gaat de huidige Russisch-Oekraïense oorlog die sinds 2014 woedt.
Tom van der Meer zegt
Dat ‘nee’ won spoort prima met het lagere vertrouwen in Rusland. De vertrouwensmaten zeggen immers niets over de saillantie van het vertrouwen in elk voor de uitslag (zie daarvoor het tweede figuur).
Bedankt voor de opmerking over ‘de’ Oekraïne. Dat is aangepast.