De uitslag van de Tweede Kamerverkiezingen is in binnen- en buitenland veelal met opluchting ontvangen. Niet de populistische PVV maar een liberale middenpartij, de VVD, is onverwacht op ruime afstand de grootste partij van ons land geworden. Het populisme en de onvrede zouden een halt zijn toegeroepen. Matthijs Rooduijn liet hier eerder al zien dat er het nodige op die stelling is af te dingen als we kijken naar de standpunten van partijen als het CDA en de VVD.
Maar hoe zit het met de Nederlandse kiezers? Valt het na meer dan een jaar mediaberichtgeving over boze burgers dan uiteindelijk toch mee met het onbehagen en de onvrede in Nederland?
Maatschappelijk onbehagen
Maatschappelijk onbehagen is een lastig te definiëren begrip. In eerder COB-onderzoek kwamen we uit op drie centrale elementen:
1. Een wijd verspreid gevoel dat we steeds slechter met elkaar samenleven.
2. Grote ongerustheid en gevoelens van onrechtvaardigheid over enkele maatschappelijke ontwikkelingen (vooral over de multiculturele samenleving, Europese integratie, criminaliteit en veiligheid; in mindere mate over inkomensverschillen)
3. Veel ergernis en cynisme over de politiek. Die pakt de genoemde problemen onvoldoende aan of veroorzaakt ze zelfs. Het falen van de politiek versterkt de vrees dat er niets aan de negatieve ontwikkelingen kan worden gedaan en dat gevoel van collectieve onmacht is wellicht de kern van het onbehagen.
Eefje Steenvoorden biedt een meer theoretisch verankerde definitie van maatschappelijk onbehagen als
‘… een latente bezorgdheid onder burgers over de precaire staat van de samenleving, die bestaat uit gepercipieerde achteruitgang op vijf aspecten van de samenleving: (i) verlies van vertrouwen in menselijk kunnen, (ii) verlies van ideologie, (iii) verlies van politieke macht, (iv) verlies van gemeenschapszin en (v) toenemende sociaaleconomische kwetsbaarheid.’
17% is erg pessimistisch over Nederland, 18% heeft veel politieke onvrede, 10% groot onbehagen
In het eerste COB-kwartaalbericht van 2017 kijken we op drie manieren naar de mate van pessimisme en onbehagen in Nederland. In de eerste plaats vragen we mensen of ze het, al met al, meer de goede of meer de verkeerde kant uit vinden gaan met Nederland. In januari 2017 vindt 2% het duidelijk de goede kant op gaan, 24% vindt het iets meer de goede dan de slechte kant op gaan, 47% vindt dat het iets meer de verkeerde kant op gaat en 17% vindt het duidelijk de verkeerde kant op gaan. Deze 17% typeren we als erg pessimistisch.
In de tweede plaats kijken we naar (politieke) onvrede. Opvattingen over globalisering (EU, open grenzen, multiculturele samenleving) en politiek en overheid (responsiviteit, kwaliteit, zorgzaamheid) hangen sterk met elkaar samen, en vormen een schaal van politieke onvrede. Op deze schaal karakteriseren we de 18% met de hoogste scores als groep met grote politieke onvrede.
In de derde plaats nemen we een combinatie van pessimisme en onvrede. 10% combineert een groot gevoel van politieke onvrede met groot maatschappelijk pessimisme. Deze groep kunnen we beschouwen als mensen met groot maatschappelijk onbehagen. De groep is oververtegenwoordigd bij mensen met een lager opleidingsniveau en inkomen, lezers van de Telegraaf en in de aanhang van de PVV.
Toename van pessimisme en onbehagen 2008-2017
Met het onderzoek ‘Culturele veranderingen in Nederland’ gingen we elders terug tot 1975. Toen zagen we tot 2011 schommelende bewegingen maar geen trend in het maatschappelijk onbehagen. Tussen 2008 en 2017|1 is er wel een stijgende trend (zie figuur 1). Het aandeel dat het duidelijk de verkeerde kant op vindt gaan met Nederland is sinds 2008 trendmatig gestegen (maar met grote schommelingen). Dat geldt ook voor sterk onbehagen – gemeten als combinatie van dit pessimisme en politieke onvrede.
Figuur 1. Ontwikkelingen in pessimisme, onvrede en onbehagen 2008-2017 (in procenten)
Lageropgeleiden zijn veel pessimistischer dan hogeropgeleiden
Mensen met een laag opleidingsniveau (in de hele periode zo’n 30% van de ondervraagden) blijken voortdurend en stuk pessimistischer dan de mensen met een hoog opleidingsniveau (32%). Bij de lageropgeleiden is er (evenals in de hele bevolking) een statistisch significante stijgende trend in pessimisme, bij de hogeropgeleiden niet. De gemiddelde afstand tussen lager- en hogeropgeleiden wordt ook groter, net als de afstand tussen mensen met een benedenmodaal inkomen en mensen met een bovenmodaal inkomen (zie figuur 2).
Figuur 2. Opleidings- en inkomensverschillen in sterk onbehagen, bevolking van 18+, 2008-2017 (in procentpunten)
Pessimisten vooralsnog slecht vertegenwoordigd aan formatietafel
Er is weinig reden om aan te nemen dat deze trends veranderen door de recente verkiezingen. Politiek en beleid zullen wel van invloed zijn en daarvoor is de kabinetsformatie van belang. In de Volkskrant van afgelopen zaterdag werd erop gewezen dat nu vooral de partijen van meer optimistisch gestemde hogeropgeleiden aan de formatietafel zitten. Dat klopt, zo zien we in figuur 3.
Figuur 3. Politieke onvrede en maatschappelijke pessimisme naar opleidingsniveau en partijvoorkeur, bevolking van 18+, 2016/2-2017/1 (in procenten)
De kans bestaat dus dat de zorgen van het andere deel van het electoraat een blinde vlek zijn voor de onderhandelaars. Om dat te voorkomen en de onderhandelende partijen ter wille te zijn, hebben we hieronder de zeven belangrijkste zorgen van pessimistische burgers op een rij gezet. In volgorde van afnemende frequentie:
1. Eigen armen en hulpbehoevenden eerst.
Voor buitenlanders en vluchtelingen regelt de overheid van alles en dat gaat ten koste gaat van autochtone Nederlanders die het ook niet gemakkelijk hebben (ouderen, armen, mensen op een wachtlijst voor een woning).
2. Nederland is Nederland niet meer, versie 1.
De Nederlandse eigenheid en autonomie wordt vooral van buitenaf bedreigd. De cultuur staat onder druk door immigratie en de soevereiniteit wordt uitgehold door de EU.
3. Nederland is Nederland niet meer, versie 2.
Het karakter van Nederland is van binnenuit aan het eroderen door groeiende intolerantie en verruwing. We zijn steeds minder verdraagzaam en er wordt onnodig gepolariseerd en gekwetst. Iedereen schreeuwt en niemand luistert.
4. De armen worden armen en de rijken rijker.
Dit is waarschijnlijk de meest voorkomende complete zin in de toelichtingen voor pessimisme sinds 2008, nu niet met verwijzing naar bonussen maar naar stijgende kosten voor mensen met een kleine beurs.
5. De (ouderen)zorg verloedert.
Deze zorgen betreffen de hoge zorgkosten en de kwaliteit en kosten van de ouderenzorg. Dit argument wordt vaak genoemd in combinatie met het eerste en het vierde.
6. Verraad van de politieke elite.
De politiek doet wat ze wil en luistert niet naar de bevolking.
7. Te veel misdaad, te weinig straf.
Nederland is onveilig en terrorisme dreigt.
Deze argumenten worden overigens vaak gecombineerd. Alleen het derde argument staat meestal op zichzelf en het wordt ook naar voren gebracht door andere mensen. Ze hebben geen voorkeur voor de PVV, terwijl die partij juist oververtegenwoordigd is onder de pessimisten. Dit pessimisme is tot nu toe relatief onderbelicht is gebleven in de discussie over politieke onvrede. De afgelopen jaren is het politieke en publieke debat feller en harder geworden, ook wel omdat mensen het gevoel hebben alleen nog gehoord te worden als ze zich flink boos uiten. De verharding van het publieke debat lijkt nu zijn eigen onvrede en pessimisme op te roepen. Het is een vorm van pessimisme die aan de formatietafel waarschijnlijk ook wel wordt herkend. Voor de 17% meest pessimistische burgers van dit kwartaal is het echter geen hoofdpunt.
Afbeelding: Bron
* De auteurs werken bij het Sociaal en Cultureel Planbureau en schreven ‘Burgerperspectieven 2017|1’. Een ingekorte versie van deze bijdrage verschijnt vrijdag 30 maart in het Nederlands Dagblad.
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.