De discussie over democratische vernieuwing richt zich vaak op het openen van nieuwe participatiekanalen om de inspraakmogelijkheden van burgers op het politieke bedrijf te vergroten. De doe-democratie, G1000-toppen, internetconsultatie, de right to challenge en lifestyle politics zijn slechts enkele van de vele aansprekende voorbeelden uit de afgelopen jaren. Maar meer participatiekanalen in het kader van meer democratie vergroot ook het risico op politieke ongelijkheid.
Democratie zonder participatie; participatie zonder politiek?
Een democratie zonder politiek participerende burgers is nauwelijks denkbaar. Maar wat politieke participatie precies is, is niet zo helder als het lijkt. We omschrijven het gebruikelijk als activiteiten van burgers die gericht zijn op de voorbereiding, totstandkoming en/of uitvoering van het overheidsbeleid. In deze definitie staan zowel de activiteiten centraal als de intentie die erachter zit. Dat kan leiden tot een wat moeizame afbakening.
Een strikte interpretatie betekent dat de deelname aan verkiezingen geen politieke participatie is voor burgers die alleen maar uit traditie of maatschappelijke druk stemmen. En dat het niet kopen van Franse frietjes tijdens de tweede Irak-oorlog wel politieke participatie was voor die Amerikanen die een boycot inzetten als protest tegen de Franse afwijzing van de inval, maar geen politieke participatie was voor die Amerikanen die uit gezondheidsoverwegingen hetzelfde gedrag vertoonden.
Hoog en gelijkmatig niveau van politieke participatie
In zijn rede als voorzitter van de American Political Science Association benadrukte de Nederlands-Amerikaanse politicoloog Arend Lijphart (1997) dat een goed functionerende democratie niet alleen een hoog niveau van politieke participatie vereist, maar ook dat verschillende maatschappelijke groepen in min of meer gelijke mate deelnemen. In principe hoeven deze eisen niet op gespannen voet met elkaar te staan: Hoe hoger de participatiegraad, hoe lager de participatieve ongelijkheid.
Het participatiegat
Het probleem is echter dat de meeste participatiekanalen maar door een klein deel van de burgers wordt benut. Die burgers zijn bovendien geen doorsnede van de bevolking. Nagenoeg elke vorm van participatie wordt gedomineerd door dezelfde groepen: politiek actieve burgers zijn voornamelijk welgesteld, wit, man, van middelbare leeftijd, en hoogopgeleid. Dat komt niet alleen voort uit interesse, maar zeker ook uit de mogelijkheden die zij hebben om actief te worden. Evelien Tonkens heeft de term participatie-elite gemunt om deze groep te kenschetsen.
Een lage participatiegraad gaat dus wel degelijk hand in hand met een relatief hoge ongelijkheid. Het participatiegat is daarom ook steevast en met afstand het kleinst voor deelname aan verkiezingen, omdat Nederlanders daar massaal aan deelnemen.
De participatie-elite
Om het probleem van lage participatie aan te pakken, roepen betrokken burgers en beleidsmakers al decennialang op tot meer mogelijkheden voor burgers om politiek actief te worden, en voor meer openheid van het openbaar bestuur voor burgerinspraak. Dat heeft zich gerealiseerd in de opkomst van inspraakavonden, burgertoppen, wijkinitiatieven, digitale consults bij nieuwe wetten, en binnenkort een right to challenge.
Maar die nieuwe vormen van burgerparticipatie reproduceren steeds weer dezelfde ongelijkheden. In de praktijk komen er vooral meer kanalen bij voor dezelfde groepen die toch al bovenmatig actief zijn. Nieuwe politieke participatievormen als lifestyle politics, die zich vooral uiten in dagelijks gedrag, vormen geen uitzondering op dit traditionele patroon. Dat geldt evenmin voor de indirecte participatie via belangengroepen, lobbyclubs, en activistische organisaties. Ook de doe-democratie, waarbij burgers het initiatief nemen voor maatschappelijke projecten in buurten en daarbij ondersteund worden door de overheid, is vooral een hulpmiddel voor welgestelde, hoogopgeleide burgers. En zelfs nieuwe participatievormen die bij uitstek deze ongelijkheid willen verhelpen, zoals de loting rond G1000-initiatieven, zijn in de praktijk vooral aantrekkelijk gebleken voor een welgestelde participatie-elite.
Kortom, minderbedeelde burgers blijven eerder aan de kant staan.
De participatieparadox
Nieuwe participatievormen hebben een reëel risico dat ze vooral de mogelijkheden van welgestelde burgers versterken, en zo de ongelijkheid vergroten.
Dat is de politieke participatieparadox: Hoe meer kanalen er komen voor burgers om politiek actief te worden, hoe groter de kans op ongelijkheid in participatie wordt.
De afschaffing van het referendum en de participatieparadox
Deze participatieparadox is bijzonder relevant in het licht van de recente afschaffing van het referendum. Het kabinet-Rutte III benadrukte in brieven aan de Tweede en Eerste Kamer over de afschaffing het referendum (de Wrr) dat de democratie via andere vormen van burgerinspraak zou worden. In het debat hierover in de Tweede Kamer legden Kamerleden Koopmans (VVD) en Van der Graaf (CU) deze koppeling nog explicieter, bijvoorbeeld aan internetconsultatie het Right to Challenge. Maar participatievormen zijn niet inwisselbaar. Deze koppeling heeft daardoor wezenlijke gevolgen.
Ten eerste verschuift de plek binnen het politieke proces waarop burgers zich kunnen laten horen hierdoor van de staart van het wetgevingsproces naar de voorzijde of naar de uitvoeringskant. Dat is aantrekkelijk voor politieke dieren, maar niet voor burgers die de politiek wat meer van een afstand monitoren en alleen willen ingrijpen als het nodig is.
Ten tweede wordt een populair participatiekanaal ingeruild voor participatievormen waar burgers niet bekend mee zijn. Er is daardoor een serieus risico dat de nieuw voorgestelde participatievormen nauwelijks gebruikt zullen worden of vanuit het openbaar bestuur om procedurele redenen desgewenst kunnen worden tegengewerkt. Dat dit niet weinig aannemelijk is, suggereren de ervaringen met internetconsultatie en burgerinitiatieven wel.
Ten derde wordt een relatief egalitaire vorm van burgerparticipatie – die bovendien met name onder lager en middelbaar opgeleide burgers als bijzonder gewenst wordt beschouwd – ingeruild voor alternatieven die primair een middel zijn voor de hoogopgeleide, welgestelde, goed georganiseerde burger die toch al goed aan zijn of haar trekken komt via bestaande kanalen.
Representatieve, participatieve, en directe democratie
De politieke participatieparadox is een reëel probleem: De toename van het aantal kanalen voor politieke inspraak door burgers vergroot reeds bestaande maatschappelijke ongelijkheden in participatie. De doe-democratie, de G1000-toppen, de inspraakavonden, ze zijn alle primair een kanaal voor een participatie-elite van veelal hoogopgeleide, welgestelde, blanke, middelbare burgers. Die ongelijkheid is het kleinst voor die participatievormen die de grootste aandacht krijgen en waarvan de participatiegraad het hoogst ligt: verkiezingen en – in mindere mate – referenda.
Het bestaan van een participatiegat betekent echter niet dat we de nieuwe participatiekanalen maar weer moeten sluiten. Beter is het om een precieze balans te zoeken tussen de representatieve, de participatieve en de directe democratie. De representatieve democratie kan verrijkt worden met de andere modellen, maar er zou er niet door moeten worden vervangen. Want democratie draait niet alleen om participatie maar ook om inclusiviteit.
Nicole zegt
Daar komt bij dat onder diegenen die wel participeren, ook inhoudelijk vaak een vertekend beeld is tov de groep die ze (pretenderen te) vertegenwoordigen. Vaak zijn dit mensen met een neiging naar links op de sociaal-economische en de culturele as. Ik denk dat er een belangrijke taak ligt voor volksvertegenwoordigers (raadsleden, statenleden, kamerleden) om daar een verbindende rol in te spelen: als je weet wie je hoort, weet je als het goed is ook wie je niet hoort… en die zul je dan actiever op moeten zoeken. Extra kanalen en manieren creëren werken denk ik niet om diegenen die niet betrokken zijn erbij te halen – daar creeer je zelfs misschien juist weerstand mee. Je kunt participatie benutten, maar daarnaast wel actief op zoek naar diegenen die je anders niet hoort.
Matthijs Pontier zegt
Interessant stuk! Inderdaad in dit licht zonde dat referenda zijn afgeschaft.
Een paar aanvullingen:
– Het is bij G1000-toppen, maar ook bij andere participatievormen, mogelijk om te loten op basis van afspiegeling. Op deze manier kun je verzekeren dat alle groepen in de bevolking in de samenleving goed vertegenwoordigd zijn (of: juist de groepen wat meer die in andere participatievormen minder goed vertegenwoordigd zijn).
– Met e-Democracy in Reykjavik bleek dat de deelnemers (~helft bevolking) over het algemeen iets jonger waren dan de groep mensen die bij traditionele verkiezingen kwam opdagen. Bij traditionele verkiezingen waren oudere kiezers oververtegenwoordigd. Zo bekeken was e-Democracy daar dus een uitstekende aanvulling op!
Meer info:
– Gastcollege wat ik hierover gaf https://www.slideshare.net/Matthijs85/gastcollege-digitale-democratie-in-de-praktijk-9-1216
– Citizen’s Foundation, die e-Democracy opzette in Reykjavik en andere plaatsen: https://citizens.is/
Tom van der Meer zegt
Het principe van loting werkt in theorie prachtig. In de praktijk niet. De experimenten met loting in Nederland en België (G1000) zijn tamelijk ontnuchterend: slechts 5 tot 10% van de ingelote burgers neemt deel, en dan zijn dezelfde groepen weer oververtegenwoordigd. Loten met quota’s (of met grotere steekproefkaders voor ondervertegenwoordigde groepen) is daar geen antwoord op. Je weet tevoren immers niet welke criteria je moet hanteren. Gaat het bijvoorbeeld om jongeren, lageropgeleiden, inwoners van arme wijken? Of gaat het primair om lageropgeleide jongeren die in een arme wijk wonen, waar je quota’s voor zou moeten instellen?
Wam zegt
Het probleem met veel participatievormen in Nederland is dat burgers maar zeer beperkt macht kunnen uitoefenen. Experimenten zoals de G1000 vervallen daarom in een soort kletssessies waar de mooiste ideeën uit kunnen ontstaan maar de uitvoering van die ideeën is volledig afhankelijk van de goede wil van beleidsmakers en politici. Het Burgerforum kiesstelsel uit 2006 is nog zo’n voorbeeld. Burgers slagen doormiddel van een democratisch experiment erin om een latent probleem in de Nederlandse politiek op te lossen maar vervolgens kunnen beleidsmakers deze concrete adviezen totaal negeren. Nutteloos!
Natasha Viering zegt
Alleen extra kanalen en nieuwe platforms voor participatie ontwikkelen werkt niet. Wat wel goed werkt is juist aansluiten bij de bestaande ‘volle cafe’s’. Daar waar de mensen al vanzelf online en offline te vinden zijn. En dan juist niet alleen de standaard ‘volle cafe’s’ maar ga bijvoorbeeld ook gewoon de straat op. Het bereiken van de unusual suspects blijft vooral maatwerk en investeren. En een goed participatieproces vraagt om een aanpak die je steeds aanpast de behoeften van de stakeholders, zowel op inhoud als op proces.
Ineke Kalteren zegt
Participatie komt goed tot zijn recht als er gewoon aan de deur wordt gebeld in elke straat van een wijk of dorp een aantal inwoners per straat vragen stellen, dromen, wensen en verhalen laten vertellen en dat op verschillende tijdstippen (ook ’s avonds). Heel veel mensen werken dan mee en worden enthousiast om zelf ook mee te doen om het voor elkaar te krijgen en willen daarna wel in werkgroepen verder (stap 2). Ik heb dat nu een paar keer gedaan met collega’s. Daar kwamen verrassende perspectieven en haalbare gezamenlijke doelen en resultaten uit.
Jilles Soffree zegt
Participatie werkt alleen wanneer het ambtelijk apparaat
– weet wat participatie is
– burgerparticipatie accepteert
– burgerparticipatie beleid opzet en
– in processen de juiste plek en positie geeft.
Deze voorwaarden zijn in heel veel gemeentes niet of nauwelijks ingevoerd.