Deze bijdrage komt voort uit het proefschrift ‘The Future in the Past: Victory, Defeat, and Grand Strategy in the US, UK, France and Germany’, en zal als een afzonderlijk artikel verschijnen.
Hoe vormen ervaringen met overwinning en nederlaag in oorlog het naoorlogse gebruik van militaire middelen en andere onderdelen van buitenlands beleid?
Komende week herdenkt Nederland de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog en viert het einde ervan, net zoals de rest van Europa in eind april en begin mei. Daarbij is het gebruikelijk om te verwijzen naar de lessen uit het verleden om parallellen met het heden te maken. Ook in de Oekraïnecrisis maakten President Obama en Premier Cameron vergelijkingen tussen de Russische militaire acties op de Krim en Oost-Oekraïne met de territoriale uitbreidingen van Nazi-Duitsland. President Poetin presenteerde daarentegen het Oekraïne-conflict als een hernieuwde strijd tegen fascisme. Bondskanselier Merkel en de Minister van Buitenlandse Zaken Steinmeier zagen op hun beurt in oorlog een waarschuwing voor onvoorziene escalatie door wederzijdse provocatie.
De verschillen in retoriek komen overeen met de verschillen in nationale ervaringen in de Tweede Wereldoorlog. Waar voor de Amerikanen, Britten en Russen het einde van de oorlog in Europa in mei 1945 een overwinning was – hoewel één waarbij de kosten onderling zeer van elkaar verschilden, zie hieronder – was het voor Nederland, België, en de rest van bezet Europa een bevrijding. In Duitsland daarentegen is het einde van de Tweede Wereldoorlog een breuklijn in de nationale geschiedenis.
De nationale ervaringen komen ook terug in de manier waarop oorlogen uit het verleden worden gebruikt bij overwegingen vóór of tégen nieuw gebruik van militaire oplossingen. Gedeeltelijk is dit het instrumentele gebruik van het verleden voor politieke retoriek – ook al laat onderzoek zien dat er genoeg redenen zijn om te geloven dat beleidsmakers analogieën serieus nemen, ook als er verder niemand meeluistert. Maar de ervaringen met oorlog leiden ook tot fundamenteel verschillende inzichten in de juistheid van militaire middelen en de mate waarin alternatieven worden overwogen.
De redenering daarvoor is simpel en intuïtief. Wanneer een staat een nederlaag lijdt – vooral als die gepaard gaat met hoge aantallen slachtoffers – twijfelt de samenleving aan de zin van de oorlog, aan de waarde van nationalisme en militarisme, en zal zij eerder geneigd zijn in de toekomst haar leiders te wantrouwen. Daarentegen zal een overwinning in oorlog voor de samenleving juist bevestigen dat de beslissing om strijd te voeren juist was, dat geloof in nationalisme gerechtvaardigd is, en dat politieke leiders legitiem en betrouwbaar zijn op het gebied van buitenlands beleid. In andere woorden: waar een nederlaag het minder waarschijnlijk zal maken dat staten nieuwe oorlogen beginnen, zal een overwinning die eerder waarschijnlijker maken.
Eerder onderzoek
In grote lijnen lijkt de geschiedenis van de afgelopen zeventig jaar dit betoog te ondersteunen. Europa leek na de eerste helft van de twintigste eeuw oorlogsmoe: waar het aan het begin van de twintigste eeuw het meest economisch vooruitstrevende gebied was en in bezit van driekwart van de planeet, was het grootste deel na 1945 herstellende van de vernietiging van de oorlog en van de ervaring met bezetting. Ook in de staten die niet bij de fascistische aanstichters van de oorlog hadden gehoord, was door ideologische sympathisanten direct of indirect gecollaboreerd met het fascisme, hetgeen geleid had tot de moord op miljoenen van Europa’s Joodse burgers in de vernietigingskampen. De drang om te voorkomen dat nationale belangen opnieuw zouden botsen, of dat nationalisme en militairisme een nieuwe kans zouden krijgen om de politiek over te nemen, lag daarom ten grondslag aan de instituties en organisaties opgericht na de oorlog. De voorgangers van de Europese Unie zijn een illustratie van dat idee. Daarentegen was voor de overwinnaars de Tweede Wereldoorlog ‘de goede oorlog’, ‘the people’s war’, of ‘de Grote Vaderlandse Oorlog’: een conflict met duidelijke verschillen tussen goed en slecht, waarbij staat en samenleving samenkwamen om de overwinning tot stand te brengen.
Het is een idee dat intuïtief genoeg is dat wij zouden verwachten dat het statistisch duidelijk te zien is. Sinds het verzamelen van de grote datasets over oorlog en vrede hebben verschillende auteurs daarom ook meerdere malen op verschillende manieren gekeken of er de afgelopen tweehonderd jaar patronen waren waarbij overwinnende staten vaker oorlogen begonnen en verliezende staten minder vaak. Maar, hoe overtuigend het idee van oorlogsmoeheid ook leek, de verbanden die deze auteurs vonden waren onduidelijk of nauwelijks significant.
Nieuwe blik
Als een onderdeel van mijn proefschrift (verdedigd in januari 2015) heb ik ook naar de vraag over oorlogsmoeheid gekeken, met bijzondere aandacht voor de nasleep van de Tweede Wereldoorlog. Ik ontdekte een aantal problemen met de manier waarop de ervaringen in oorlogen in de eerdere onderzoeken gemeten zijn. Om te beginnen hadden de auteurs van deze studies de ervaringen van landen in oorlogen versimpeld tot overwinning en nederlaag. Hoewel dit in de standaard dataset in de Internationale Betrekkingen – de Correlates of War (COW) – gebruikelijk is (met impasse als andere optie), zijn hier grote bezwaren tegen in te brengen. Zo betekent dit voor de Tweede Wereldoorlog bijvoorbeeld dat de VS, Groot-Brittannië, Nederland, België, Frankrijk, Italië, Rusland, enz. aan elkaar gelijk gesteld zijn en allemaal aan de kant van de overwinnaars worden gecodeerd, terwijl alleen Duitsland en Japan worden gezien als verliezers. Dit is correct als het gaat om de laatste dagen van de oorlog, maar doet natuurlijk volstrekt geen recht aan de verschillende ervaringen van bovengenoemde landen tijdens de oorlog.
In plaats van een eenvoudige overwinning/nederlaag codering heb ik daarom een index (de Net Victory-Defeat Index) gemaakt van ervaringen met nederlaag en overwinning. In deze index zaten factoren als: bezetting van en/of door de staat; het tekenen van overgave aan en/of door de staat; vechten aan de verliezende en/of overwinnende kant tijdens de oorlog, en agressie of verdedigende oorlog. In deze index zijn de staten die de overduidelijke winnaars en verliezers waren – zoals de Verenigde Staten, Duitsland en Japan – nog steeds de uitersten van de schaal, maar wordt de variatie in ervaringen voor staten met complexere geschiedenissen beter uitgedrukt.
Ook gebruikte eerder onderzoek alleen de militaire slachtoffers van oorlogen om de kosten voor de samenleving te bepalen. Maar daarmee werd genegeerd dat de weerzin in Europa tegen oorlog voeren vooral werd gevoed door de gruwelijke kosten voor burgerbevolkingen – door bezetting, hongersnood, deportaties en bombardementen. Als zowel militaire als burgerslachtoffers bij elkaar opgeteld worden, is duidelijk hoe zeer de menselijke kosten van de oorlog voor de verschillende staten varieerden: aan de ene kant van het spectrum is de VS met ongeveer 0,03% van de bevolking, Groot-Brittannië en Frankrijk met respectievelijk ongeveer 1,0% en 1,4% , Nederland met 2,4 tot 3,4%, naar Duitsland 7,5 tot 10,0%, de Sovjet-Unie 13,2 tot 14,5%, en Polen 16,0 tot 17,5%. (De precieze aantallen slachtoffers blijven onzeker en de schattingen verschillen per bron. Toch tonen zij duidelijke verschillen tussen landen in orde van grootte.)
Tenslotte heb ik ook breder gekeken dan alleen naar het gebruik van militaire oplossingen over de zestig jaar die volgden op de Tweede Wereldoorlog, en heb ik ook onderzocht of staten over die periode alternatieven gebruikten, zoals de literatuur over de Europese drang naar internationale instituties bouwen suggereert.* Daarnaast heb ik gecontroleerd voor alternatieve verklaringen voor het gebruik van militaire en diplomatieke oplossingen.**
De figuren hieronder tonen de relaties tussen de variabelen: figuur 1 laat een gecombineerde meting zien van ervaringen met overwinning en nederlaag en het gebruik van diplomatieke oplossingen; figuur 2 laat een gecombineerde meting zien van ervaringen met overwinning en nederlaag en het gebruik van militaire oplossingen; en figuur 3 laat een gecombineerde meting zien van ervaringen met overwinning en nederlaag en het gebruik van diplomatieke en militaire oplossingen.
Bevindingen
Wat betekent dit? De figuren laten duidelijk zien dat overwinning en nederlaag sterke effecten hebben op het gedrag van staten (ook al bevatten de figuren vanzelfsprekend niet de controlevariabelen).
Figuur 1. Overwinning en nederlaag ten opzichte van het gebruik van diplomatiek middelen
Figuur 2. Overwinning en nederlaag ten opzichte van het gebruik van militaire middelen
Des te meer staten verloren hebben in de Tweede Wereldoorlog, des te minder zij daarna gebruik maakten van militaire oplossingen en des te meer van diplomatieke oplossingen. De overwinnende staten daarentegen waren eerder geneigd op militaire oplossingen te vertrouwen dan diplomatieke oplossingen.
Figuur 3. Overwinning en nederlaag ten opzichte van het gebruik van militaire én diplomatiek middelen
Figuur 3 laat ook zien – door diplomatieke en militaire middelen in één variabele om te zetten – dat staten diplomatieke oplossingen daadwerkelijk als een alternatief zien voor militaire acties. Deze correlaties zijn niet alleen visueel duidelijk in de figuren, maar statistisch significant. De verbanden zijn ook significant als het totaal aantal slachtoffers als percentage van de bevolking gebruikt wordt als een indicator voor de ervaring tijdens de Tweede Wereldoorlog. En de resultaten blijven significant als de extreme staten qua overwinning en nederlaag (VS, Duitsland en Japan) uit het model worden gehaald.
Waarom is deze bevinding belangrijk? Ten eerste geeft het een nieuw inzicht in de oorzaken van oorlog en vrede, naast verklaringen die de nadruk leggen op de rol van economische betrekkingen tussen staten of de aanwezigheid of afwezigheid van democratie. Uit de rest van mijn onderzoek (uitgevoerd door middel van historische cases, documentanalyse en interviews) komt naar voren dat het vooral totale oorlogen zijn – zoals de Tweede Wereldoorlog – die de nationale bereidheid bepalen om diplomatieke en militaire middelen te gebruiken. Totale oorlogen, omdat de staat en samenleving als geheel betrokken zijn bij het voeren daarvan, hebben een veel ingrijpender effect dan meer beperkte conflicten, zoals Vietnam of Irak, waar de kosten veel lager zijn voor de samenleving als geheel. Ten tweede suggereert deze bevinding dat staten – zowel beleidsmakers als samenlevingen – sterk denken in termen van het verleden en zeer hangen aan de diplomatieke dan wel militaire oplossingen die nationaal het meest voor de hand liggen. In sommige gevallen betekent dit dat ze te snel en te agressief handelen, maar in andere gevallen betekent dat ze te langzaam en te voorzichtig reageren op reële bedreigingen. Geen van beide extremen is verstandig.
Met het oog op de herdenking deze week, is het daarom belangrijk om te bedenken dat, hoewel de Tweede Wereldoorlog herdacht moet worden, dit niet betekent dat de lessen ervan simpel moeten zijn.
* Voor het gebruik van diplomatieke oplossingen heb ik twee verschillende metingen gebruikt – diplomatieke vertegenwoordiging (COW) en lidmaatschap internationale organisatie (COW). Voor militaire oplossingen heb ik ook twee verschillende metingen gebruikt, één gebaseerd op initiation of war (COW) en één gebaseerd op de meer omvattende International Military Intervention (IMI) dataset.
** De belangrijkste controlevariabele is: materiële capaciteit (National Material Capability – COW): omdat zij de middelen hebben, doen grote en sterke staten nu eenmaal altijd meer op internationaal gebied – zowel diplomatiek als militair – dan kleine en zwakkere staten. Maar ik heb ook gekeken naar dekolonisatie en lidmaatschap van het westen als mogelijke alternatieve verklaringen voor het naoorlogse gebruik van militaire en diplomatieke middelen.
Mihai Martoiu Ticu zegt
==in andere gevallen betekent dat ze te langzaam en te voorzichtig reageren op reële bedreigingen. Geen van beide extremen is verstandig.==
Welke voorbeelden hebben we van landen die tte langzaam en te voorzichtig reageren op reële bedreigingen?
Daarna, vanaf het begin van de 20ste eeuw is militair optreden in volkenrecht verboden, tenzij in zelfverdediging. Deze regels zijn met de tijd steeds sterker geworden. Dus hoe kan het verstandig zijn om de regels van volkenrecht te schenden? Dat is zoals zeggen dat het verstandig was om Pim Fortuyn en Theo van Gogh te vermoorden.
Mihai Martoiu Ticu zegt
==in andere gevallen betekent dat ze te langzaam en te voorzichtig reageren op reële bedreigingen. Geen van beide extremen is verstandig.==
Welke voorbeelden hebben we van landen die tte langzaam en te voorzichtig reageren op reële bedreigingen?
Daarna, vanaf het begin van de 20ste eeuw is militair optreden in volkenrecht verboden, tenzij in zelfverdediging. Deze regels zijn met de tijd steeds sterker geworden. Dus hoe kan het verstandig zijn om de regels van volkenrecht te schenden? Dat is zoals zeggen dat het verstandig was om Pim Fortuyn en Theo van Gogh te vermoorden.