Op 4 en 5 mei ‘staan we even stil bij de vrijheid’. We herdenken de gruwelijke tijd gedurende de Tweede Wereldoorlog, een tijd waarin er geen vrijheid was maar wel oorlog, vernietiging, haat, een tijd waarin de slechtste kanten van de mens vrij op konden borrelen en hun gang gaan. Inmiddels zijn we 76 jaar later. Er is geen oorlog meer, in ieder geval niet in Nederland, en zijn we ‘vrij’. Vrij om te zijn wie we zijn. Vrij om te geloven wat we willen geloven. Vrij om onze eigen mening te bepalen en deze niet onder stoelen of banken te steken. Vrij om levenskeuzes te maken die misschien alleen maar bij onszelf passen, omdat we, zolang we er niemand kwaad mee berokkenen, vrij zijn. Dat staat in onze grondwet verankerd.
Die verankering in de grondwet betekent echter ook dat de grootste paradox van vrijheid al snel pijnlijk bloot kan worden gelegd: wat voor de één vrijheid betekent kan onvrijheid voor de ander betekenen. Om de extremen van het afgelopen jaar maar even als voorbeeld te gebruiken: Als het de vrijheid van de één is om te geloven dat Corona een door Bill Gates gecreëerde hoax is en dat alle Coronamaatregelen daarom aan de laars gelapt zouden kunnen worden, terwijl het de vrijheid van een ander is om te geloven dat Corona een groot, existentieel want levensbedreigend gevaar is en dat alle maatregelen dus uiterst zorgvuldig nageleefd moeten worden, dan wordt de paradox meteen duidelijk als deze twee mensen elkaar in de supermarkt tegen komen. De één wil zich op minder dan anderhalve meter afstand én zonder mondkapje in de buurt van de ander begeven, terwijl de ander zorgvuldig en met mondkapje (plus gezichtsscherm) flinke afstand wil bewaren. Beiden hebben, vanuit hun eigen perspectief bekeken, ‘gelijk’ dat ze vrij zijn, maar om op een prettige manier samen door één deur (of juist niet) te kunnen gaan, moet er iets anders aan te pas komen dan een beroep op ons recht op vrijheid.
Tolerantie is de zuurstof van de democratie
De bereidheid om de meningen en het gedrag van mensen die heel anders zijn dan wij te willen verdragen is de doorgaans gebruikte definitie van tolerantie. En onder ‘heel anders’ kan van alles verstaan worden: politieke ideologie, etniciteit, levensstijl, religie, en zelfs mensen waar sterke afkeer voor gevoeld wordt. Tolerantie wordt, vanwege dat ‘willen verdragen’, met regelmaat de zuurstof van de liberaaldemocratie genoemd. Onzichtbaar, niet tastbaar, maar broodnodig om een democratisch systeem te laten werken. Tolerantie opbrengen geeft de ruimte om de ander te respecteren wie zij zijn en hoe ze denken en doen, zonder je eigen gelijk bij hen te moeten halen.
Toch lijkt een samenleving waarin tolerantie heel gewoon is, soms best ver weg. Zelfs in Nederland, een land dat geroemd wordt als één van de tolerantste ter wereld, wrijft en schuurt het regelmatig tussen mensen met verschillende opvattingen over hoe het leven geleefd dient te worden, iets dat de huidige Coronacrisis geregeld ongenaakbaar bloot legt. Maar hoe zorg je nu dat mensen in een samenleving tolerantie op kunnen gaan brengen? Die vraag speelt al lang bij (onder anderen) politicologen, en een eenduidig antwoord is er nog niet.
Het aan het Nationaal Comité 4 en 5 mei verbonden Nationaal Fonds voor Vrede, Vrijheid en Veteranenzorg, ook wel VFonds genoemd, heeft onlangs een nieuw beleidsplan en subsidiekader ontwikkeld. Eén van de vier pijlers is het vergroten van de vaardigheden om actief bij te dragen aan de vreedzame samenleving. Deze vaardigheden zouden specifiek ingezet moeten kunnen worden om de polarisatie van de Nederlands maatschappij tegen te gaan. De focus ligt daarbij vooral op ‘de soft skills, vaardigheden om de dialoog aan te gaan, te luisteren en je te verplaatsen in een ander in plaats van je gelijk altijd te willen halen’, aldus de directeur van het VFonds, Lisette Mattaar. Ze noemt het Amsterdamse debatcentrum De Balie en 75 MBO-scholen als plekken waar de afgelopen jaren mensen met zeer verschillende achtergronden, van politici tot CEO’s, met middelbare scholieren in gesprek gingen.
Regulering van emoties
De laatste jaren is er meer aandacht gekomen voor de rol die emoties kunnen spelen bij het al dan niet cultiveren van tolerantie. Zo blijken negatieve gevoelens, zoals angst of ongerustheid, intolerante gevoelens te versterken. In een vrij recente studie kwam naar voren dat een bewuste regulering van deze emoties kan helpen om intolerante gevoelens te laten afnemen. Ook blijkt het volgen van een specifiek educatieprogramma, waarin er diep wordt ingegaan op de verschillende aspecten van tolerantie, democratische waarden en mensenrechten maar waar ook wordt ingezet op het ontwikkelen van empathie door te bespreken wie de slachtoffers zijn van intolerantie, zijn vruchten af te werpen. Ook inzetten op positieve gedachten en gevoelens van geluk blijkt van invloed op gevoelens van tolerantie.
Het idee dat het uitwisselen van gedachten kan helpen om je beter in te leven in anderen, met als verwacht gevolg meer begrip en dus ook tolerantie, is niet nieuw en wordt vaak aangedragen als een goede manier om tolerantie te cultiveren. Maar het cultiveren van tolerantie blijkt toch iets minder eenduidig te liggen dan simpelweg met elkaar in gesprek gaan. Zo kunnen persoonlijkheidskenmerken van individuen een rol in het ontwikkelen van hun (in)tolerantie, en blijkt ook dat in sommige gevallen het aanhoren van andermans mening en ideeën juist een tegenovergesteld effect kan hebben: men graaft zich dieper in zijn intolerantie in.
Wat uit deze studies naar voren komt is dat een bewuste training, waarbij het leren reguleren van emoties en gedachten een rol speelt, tolerantie kan helpen cultiveren. Dat sluit aan bij de gedachte dat tolerantie een bewuste keuze is, of zou moeten zijn, om de mensen waar je eigenlijk tegen bent dezelfde (voor)rechten wilt gunnen. Maar juist dat ‘tegengevoel’ dat om verschillende redenen kan ontstaan, maakt het zo lastig om die regulering van emoties te bewerkstelligen. George E. Marcus, één van de pioniers in het onderzoek naar politieke tolerantie, zei daarover (vrij vertaald uit het Engels):
Tolerantie hoeft niet te betekenen dat iemand vrij is van vooroordelen, wel dat deze vooroordelen beperkt en gelimiteerd worden.
Met andere woorden, iemand kan vooroordelen hebben en houden, zolang ze bewust ermee omgaan en het niet inzetten om de ander, waar ze een vooroordeel over hebben, te limiteren. Of zoals Amerikanen het zo graag zeggen: “Let’s agree to disagree”. Maar om dat te kunnen, dat ideaal te bereiken, impliceert een gezonde dosis zelfkennis en zelfreflectie, met daar bovenop het bewust kunnen reguleren van emoties en gedachten.
Meditatie als middel
Dat laatste, het bewust leren reguleren van emoties waardoor er positieve gedachten en gevoelens opborrelen om zo tolerantie te cultiveren, maakte mij nieuwsgierig naar welke impact meditatie op gevoelens van tolerantie zou kunnen hebben. Als iemand die zelf al jaren tweemaal daags mediteert, en daarbij ook meditatieles geeft, heb ik ervaren én kunnen zien wat meditatie kan doen. Mensen worden minder reactief, het wordt makkelijker om perspectief te zien tijdens conflicten en gedachten en emoties worden gemakkelijker herkend en weer losgelaten. Een van de eerste dingen die je leert in meditatie is namelijk dat je niet je eigen gedachten bent. Dus besloot ik te gaan onderzoeken of mijn hunch zinnig onderzoek op zou kunnen leveren.
Uit een flinke stapel (neuro- en sociaal)psychologisch onderzoek weten we inmiddels dat meditatie het welbevinden op individueel niveau positief kan beïnvloeden. Mensen die regelmatig mediteren hebben aantoonbaar lagere stresslevels, kunnen zich beter concentreren, vertonen meer compassie en ervaren minder gedachten waarbij ze zich obsessief op zichzelf richten dan mensen die niet mediteren. Daarbij scoren ze ook significant hoger op pro-sociale attitudes (zie bijvoorbeeld deze metastudie), en lager op een impliciete bias (zie hier).
Deze laatste bevindingen maakten mij nieuwsgierig om dit onderzoek naar de politicologie te willen brengen. Deze studies hebben allemaal individuele effecten onderzocht, waarbij een eventuele interactie met anderen één-op-één was. Wat blijft er overeind van deze effecten als het gaat om politiek en om politieke beslissingen? Politiek bedrijven is een competitief spel op zijn best, waarbij de belangen veel verder reiken dan het individu alleen. In hoeverre kan een individueel welbevinden als bepalende factor overeind blijven als er zoveel meer op het spel staat dan jijzelf? Ik ben vorig jaar met een pilotstudie begonnen en de komende jaren buig ik me over deze en andere vragen, met als eerste doelstelling te onderzoeken in hoeverre meditatie en andere ontspanningstechnieken politieke tolerantie kunnen beïnvloeden. Waarover hopelijk meer in de nabije toekomst.
Mediterende politici in het Verenigd Koninkrijk
In het Verenigd Koninkrijk hebben ze alvast een voorzet gedaan. In 2014 is daar de zogenoemde Mindfulness All-Party Parliamentary Group opgericht, waar zo’n 220 kamerleden van beide huizen samenkomen om te mediteren. De kamerleden zijn enorm enthousiast, zoals in het filmpje zichtbaar is, en als je er debatten op terugslaat, kun je in de transcripten van beide huizen met regelmaat een pleidooi voor het inzetten van mindfulness en meditatie terugvinden door kamerleden die in deze groep zitten.
Vooralsnog blijft de mogelijke positieve impact van meditatie op politieke processen voor mij een empirische vraag die eerst onderzocht moet worden. En zelfs al zou meditatie een positieve impact hebben, dan blijft de vraag over: hoe krijg je mensen aan het mediteren? Mediteren valt namelijk nooit op te leggen. Niemand kan namelijk gedwongen mediteren. Het is een vrije keuze. Net zoals de keuze om tolerantie te ondersteunen een keuze is. Want dat staat voor mij, als onderzoeker die een steentje bij wil dragen aan de inzichten over het cultiveren van tolerantie, wel overeind. Dat onze zwaarbevochten vrijheid ook de vrijheid is om tolerant te kunnen zijn.
Zouden deze aanbevelingen van de softe skills ook opgaan voor het thema vrijheid dat rond 4 en 5 mei herdacht en gevierd wordt n.a.v. de onvrijheid van de jaren ’40-’45, en in het kader van de dreiging die uitgaat van landen als Rusland dat door de G7 nu bestempeld is als “kwaadaardig’? En China dat verweten wordt pestgedrag en agressie te vertonen?
Of past dit in een reveil van “het gebroken geweertje” uit de jaren ’30, voorafgaand aan de onvrijheid?
https://www.trouw.nl/nieuws/de-tijd-van-het-gebroken-geweertje-is-terug~bbe16c12/
” Er is geen oorlog meer”. Is daarmee de dreiging en het risico van oorlog ook verdwenen? En zijn de softe skills hierop het juiste antwoord?