Op 18 maart bracht 47.76% van de kiesgerechtigden een stem uit voor de Provinciale Staten. Dat had gevolgen voor de Eerste Kamer die met de Provinciale Staten ook indirect gekozen werd: het partijlandschap versplinterde totaal. Maar we weten echter nauwelijks wat deze verkiezingen betekenden voor de Provincies zelf. Jammer, want de kiezer koos natuurlijk in de eerste plaats de leden van de Provinciale Staten en daarmee ook welke coalities daar mogelijk waren. Wat voor invloed had die stem op de Provinciale coalitievorming?
Nationale coalitievorming
Als het gaat over nationale coalitievorming weten we vrij goed welke factoren een rol spelen. Los van een aantal institutionele factoren; spelen voornamelijk volgende drie zaken een rol – ik noem ze voor het gemak de drie gouden regels.
Tabel 1. Drie gouden regels bij nationale coalitievorming
Regel | Wat houdt het in? |
1. “Less is more” | Voorkeur voor minder partijen |
2. “Kindred spirits” | Voorkeur voor ideologische verwantschap (links, midden, rechts) |
3. “Finish the job” | Voorkeur voor voortzetten huidige coalitie (rit uitzitten + niet verliezen) |
(1) Bij coalitievorming zouden partijen het liefst een regering vormen met zo weinig mogelijk andere partijen (en een zo klein mogelijke meerderheid). Dat is niet onlogisch, zoals William Riker al in 1962 beargumenteerde. Hoe minder partijen er in een coalitie zitten, hoe meer deze kunnen binnenhalen, zowel qua ´postjes´ als qua beleid.
(2) Ook inhoud en ideologie spelen een rol: het is veel lastiger voor twee partijen die inhoudelijk ver van elkaar liggen om een coalitie te vormen (zie hier). Denk bijvoorbeeld aan de SP en de VVD of PvdA en PVV: in beide gevallen moeten de twee partijen zoveel water bij de wijn doen dat een coalitie niet de moeite waard is.
(3) Tot slot zou de zittende regering een voordeel hebben volgens Strøm en collega´s, omdat zij de ´terugvaloptie´ is. Daarnaast hebben dergelijke partijen het voordeel dat ze elkaar kennen en er een zekere mate van vertrouwen is opgebouwd. Uiteraard betekent dit ook dat deze verwachting niet geldt als de vorige regering vroegtijdig valt door interne strubbelingen (cf. Balkenende I, II en IV) of ze geen meerderheid meer heeft na de verkiezingen. Dat gebeurt al bij al relatief vaak en daarom zijn bij nationale verkiezingen de eerste twee gouden regels in de praktijk daarom het belangrijkst.
Hoewel andere factoren er ook toe doen, kan je op basis van deze drie regels in een meerderheid van de gevallen voorspellen wat voor soort coalitie er komt. Leuk weetje: de patronen vielen ook computerwetenschappers op: er bestaat nu zelfs software voor coalitievorming.
Provinciale coalitievorming
Veruit het meeste onderzoek richt zich op nationale coalitieonderhandelingen (hoewel er eenzame uitzonderingen bestaan). De vraag is dus of de drie gouden regels ook voor de Gedeputeerde Staten gelden.
Op het eerste zicht lijken de regels nauwelijks van toepassing: de coalities zijn groot en omvatten niet alleen veel partijen, maar ook vaak ideologisch heel verschillende partijen. Neem bijvoorbeeld Zuid-Holland (2011-2015). De coalitie beschikte over 28/55 zetels, maar bestond uit niet minder dan vier partijen, waaronder zowel SP als VVD. Een kleinere coalitie van de drie traditionele centrumpartijen CDA, VVD en PvdA zou volgens de ´regels´ veel logischer geweest zijn.
Tabel 2. Overzicht coalities en uitslag voor meerderheid
Provincie | Politieke samenstelling Gedeputeerde Staten | Meerderheid behouden na verkiezing van 2015? | |
2011-2015 | 2015-2019 | ||
Groningen | PvdA, VVD, D66, CU | SP, D66, CDA, GL, CU | Nee (18/43) |
Friesland | PvdA, CDA, FNP | CDA, VVD, FNP, SP | Nee (20/43) |
Drenthe | PvdA, VVD | VVD, PvdA, CDA, CU | Nee (14/41) |
Overijssel | CDA, VVD, CU, SGP | CDA, VVD, D66, CU | Nee (13/47) |
Flevoland | VVD, PvdA, CDA, CU | VVD, CDA, D66, SP | Nee (18/41) |
Gelderland | VVD, PvdA, CDA, D66 | VVD, CDA, D66, PvdA | Ja |
Utrecht | VVD, CDA, D66, GL | VVD, CDA, D66, GL | Ja |
Noord-Holland | VVD, PvdA, D66, CDA | VVD, D66, PvdA, CDA | Ja |
Zuid-Holland | VVD, CDA, SP, D66 | VVD, CDA, SP, D66 | Ja |
Zeeland | VVD, PvdA, CDA, SGP | VVD, PvdA, CDA, SGP | Ja |
Noord-Brabant | VVD, CDA, SP | VVD, SP, D66, PvdA | Ja (28/55) |
Limburg | CDA, VVD, PvdA | VVD, CDA, SP, D66, PvdA | Nee (20/47) |
Toch is er wel degelijk een patroon te herkennen: voor alle provincies uitgezonderd Noord-Brabant geldt: als de oude coalitie haar meerderheid behield, ging ze verder. Dat is niet onlogisch. Op het provinciale niveau zijn de beleidsmateries minder politiek, waardoor ideologische verschillen minder een rol spelen en de kans op grote ideologische conflicten die de verhoudingen verzuren kleiner is. Persoonlijke verhoudingen en het vertrouwen in de coalitiepartners spelen daarentegen veel meer een rol.
Noord-Brabant
Hoe zit het dan met Noord-Brabant? De oude coalitiepartijen konden verder en begonnen wel degelijk te onderhandelen over voortzetting van de coalitie. Ze struikelden echter over een lokaal issue dat tijdens de campagne veel aandacht kreeg, de Ruit rond Eindhoven. Uiteindelijk werd een nieuwe coalitie gevormd die op dit thema wel voldoende op 1 lijn zit.
Dit geeft ook inzicht in hoe nieuwe coalities er komen – alle coalities die verdergaan moeten immers ooit zijn ontstaan. Deze coalities worden niet zozeer gesloten op basis van grote ideologische overeenkomsten, maar eerder op basis van overeenkomsten inzake de belangrijkste provinciale issues.
De drie regels lijken dus omgekeerd op het Provinciale niveau: eerst kijkt men of de oude coalitie verder kan, dan gaat eventueel op zoek naar een nieuwe coalitie die het op de grote provinciale issues eens is waarna men eventueel een kleine coalitie vormen.
Wat betekent dit voor kiezers?
Als de ‘finish the job’-regel zo belangrijk is op het Provinciale niveau, betekent dat u als kiezer een vrij belangrijke rol hebt: u bepaalt hier veel meer of de huidige coalitie verder kan. Dat is dus een argument voor een veel meer ´provinciale´ stem (versus alleen maar stemmen om de nationale politiek te beïnvloeden).
Samengevat deed uw stem er dus toe, maar dan vooral retrospectief oftewel als beoordeling van het gevoerde beleid. Dat zou dus betekenen dat het voor burgers zinvol is om zich meer te verdiepen in de provinciale materies, en laat dat nu net zijn wat (terecht of onterecht) nauwelijks gebeurt…
Disclaimer: Dit verhaal heb ik ook gepresenteerd aan de provincie Gelderland
LJMB zegt
De historische context van de provinciale coalitievorming ontbreekt in dit verhaal. Gedeputeerde Staten was van oudsher een afspiegelingscollege. Alle partijen van enige omvang waren er evenredig in vertegenwoordigd zonder dat daar een echt coalitieakkoord aan te pas kwam. Naar het voorbeeld van de landelijke politiek deden sinds de jaren zeventig weliswaar meerderheids- en programcolleges hun intrede, maar de afspiegelingsgedachte is volgens mij nooit helemaal losgelaten. Dat verklaart volgens mij ook waarom provinciale coalities ook nu nog vaak groot en breed zijn.
De kiezer kan inderdaad bepalen of de coalitie verder kan of niet, maar heeft daar bij zo’n grote coalitie vaak geen reden toe. Door de uiteenlopende standpunten van de partijen binnen zo’n coalitie, opereert Gedeputeerde Staten redelijk politiek neutraal en kan het alleen beleid uitvoeren als dat ook breed gedragen wordt. Doordat omstreden besluiten zoveel mogelijk uit de weg worden gegaan, valt er voor de kiezers weinig te belonen of te straffen.
Kristof zegt
Dank voor je opmerking. De historische context speelt altijd een rol, zeker als er geen ‘schokken/grote veranderingen’ plaatsvinden.
Je opmerking is tevens een fundamentele. Als de geschiedenis doorslaggevend is, heeft de kiezer namelijk geen reden om te stemmen. Immers, volgens je historische redering zou het geen zin hebben om de Gedeputeerde Staten af te rekenen, noch om prospectief voor een bepaalde ideologie van een partij te stemmen omdat er toch brede coalities komen. Kortom, in dat geval zijn verkiezingen overbodig.
Als de historische redering doorslaggevend is, zou je (1) echt grote, brede en inclusieve coalities verwachten, zoals dat bijvoorbeeld in Zwitserland het geval is en (2) weinig politieke thema’s moeten zien omdat elk thema breed en technocratisch behandeld wordt. Dat was inderdaad ook de situatie voor de Wet dualisering provinciebestuur (2003).
Gelukkig voor de kiezer is de historische context maar een beperkt deel van het verhaal en zwakt de rol van de geschiedenis af sinds 2003 – de invoering van de wet Dualisering provinciebestuur zou je duidelijk kunnen zien als een ‘schok/grote verandering’.
In tegenstelling tot bovenstaande twee verwachtingen zie je in 2015 het volgende:
• Het gaat in vele gevallen om coalities met een kleine of zelfs minimale meerderheid
• In haast alle provincies wordt een grote partij uitgesloten (wat leidt tot een sterke oppositie)
Kortom, er is geen sprake meer van ‘grand coalitions’ zoals dat in Zwitserland het geval is.
• Er zijn wel degelijk belangrijke politieke thema’s (alleen vaak niet op de klassieke ideologische breuklijnen). In 2015 waren dat bijvoorbeeld de Ruit rond Eindhoven (Noord-Brabant); de besteding van de NUON-gelden (Gelderland); de gaswinning (Groningen); schaliegas in Flevoland; en Windmolenparken in Friesland, Noord-Holland en Utrecht.
Wat cruciaal is, is niet zozeer dat deze een rol speelden in de hoofden van kiezers (dat zou me verbazen), maar dat ze een duidelijke scheidslijn binnen de leden van de Provinciale Staten aangeven en daarmee wijzen op een politieke Provinciale Staten en geen technocratische). In Noord-Brabant leidde dat politieke thema zelfs tot het veranderen van de coalitie. Kortom, je ziet wel degelijk belangrijke politieke thema’s op de agenda die de Provinciale Staten splijten.
Tot slot speelt nog mee dat de PVV de provincie extra gepolitiseerd heeft. Ook dat is sinds 2011 een breuk met het verleden.
Samengevat, de geschiedenis speelt uiteraard een rol, maar nu geen doorslaggevende meer. En dat is wel fijn zo voor de kiezer…
LJMB zegt
Ik wilde vooral een verklaring aandragen waarom de “Less is more”-regel bij de provinciale coalitievorming op de laatste plaats komt. Ik vermoed dus dat die decennialange traditie van afspiegelingscolleges niet zomaar weggepoetst is en nu nog steeds een rol speelt (maar heb nooit beweerd dat die rol doorslaggevend is). Zo heb ik het idee dat op provinciaal niveau het zoeken naar een zo breed mogelijk draagvlak (‘konkordanz’) net iets belangrijker is dan in de landelijke ‘konkurrenzdemokratie’. Je ziet ook dat 5 van de 12 coalities bestaan uit zowel SP als VVD, terwijl deze combinatie op landelijk niveau (vooralsnog) ondenkbaar is.
De tendens naar program- en meerderheidscolleges was trouwens al in de jaren zeventig ontstaan. Ik heb niet het idee dat de Wet dualisering provinciebestuur uit 2003 in die al bestaande tendens een schok heeft teweeggebracht. Deze wet heeft voornamelijk het lidmaatschap van PS en GS ontvlecht; dat maakt de relatie tussen beide bestuursorganen op zich niet (direct) anders. Zou Duitsland totaal anders bestuurd worden als de Bondskanselier en ministers geen lid meer mogen zijn van de Bondsdag?
Waarom coalitievorming goed zou zijn (voor de kiezer) is me een raadsel. Coalitievorming staat op zeer gespannen voet met het vrije mandaat van volksvertegenwoordigers (art. 27 Provinciewet). En ook niet onbelangrijk: coalitievorming leidt tot achterkamertjesoverleg en voorspelbaar politiek theater. Dat zijn juist zaken die de politiek vervreemden van de burger. Als het vrije mandaat van volksvertegenwoordigers wordt gerespecteerd, dan maakt het in het geheel niet uit wie er plaats gaan nemen in gedeputeerde staten, aangezien GS gewoon de wil van de provinciale staten (hoe die ook luidt) dient uit te voeren. Vanuit die gedachte was het logisch dat GS een afspiegeling vormde van PS.
P.S. Zwitserland kent geen coalities (ook geen grote). Meerderheden komen er ad hoc tot stand.
P. Geurds zegt
Welke partij er komt, maakt niet uit beloftes zie je nooit terug.
Wat heeft het dan voor zin?