Het wordt wel één van de ijzeren wetten van de politicologie genoemd: democratieën voeren onderling geen oorlog. Meer dan tweehonderd jaar geleden schreef de Duitse filosoof Immanuel Kant in zijn boek Zum ewigen Frieden (‘Naar de eeuwige vrede’) dat oorlog minder vaak zou voorkomen wanneer burgers en niet elites hierover de ultieme zeggenschap zouden hebben.
Inmiddels hebben tal van studies laten zien dat de kans op oorlog tussen landen aanzienlijk kleiner wordt naarmate beide landen democratischer zijn. Let wel, het gaat hier niet over oorlogszucht in het algemeen – democratieën vallen geregeld niet-democratieën aan, soms zelfs met het nadrukkelijke oogmerk deze landen te democratiseren… – maar over oorlogshandelingen tussen democratische landen.
Maar waarom bestaat deze empirische wetmatigheid? Hoewel er overweldigend bewijs bestaat voor de democratic peace theory zijn de achterliggende redenen nog voer voor discussie.
Oorlogszucht en publieke opinie
Een nieuwe studie van de politicologen Michael Tomz en Jennifer Weeks vindt dat publieke opinie een belangrijke rol speelt in het verklaren van de democratische vrede. Publieke controle over beleidsuitkomsten vormt immers hét onderscheidende kenmerk tussen democratische en autocratische stelsels. Maar waarom zou een democratisch publiek zich keren tegen het voeren van oorlog met andere democratieën?
Ten eerste vormen andere democratieën wellicht in de ogen van het publiek een minder grote dreiging dan autocratieën. Ten tweede zou een oorlog tegen een andere democratie veel kostbaarder kunnen uitpakken dan tegen een autocratie omdat democratieën effectiever zijn in het mobiliseren van hun samenleving en economie. Ten derde plaatst het publiek minder morele kanttekeningen bij het aanvallen van een dictatuur.
Experimenten
Tomz en Weeks onderzochten eerst of het klopt dat het publiek in democratische stelsels pacifistischer is ten opzichte van andere democratieën. Ze ontwierpen een aantal experimenten die zij in 2010 via enquêtes onder 1273 Amerikanen en 762 Britten hebben uitgevoerd (zie p. 853 van het artikel).
Alle respondenten kregen een identieke situatie voorgeschoteld over de verspreiding van kernwapens. De respondenten werden uitgenodigd zich een situatie voor te stellen waarin een ander land binnen zes maanden een eerste kernwapen zou kunnen hebben ontwikkeld. De experimentele manipulatie bestond uit het veranderen van de kenmerken van dat andere land. Sommige respondenten kregen dus een andere begeleidende tekst te zien dan andere. Uiteraard of het een democratie of dictuur betrof, maar ook of het andere land een bondgenoot was en of de militaire capaciteit van het andere land even sterk of zwakker was dan die van het eigen land. Het is namelijk cruciaal om de eigenschappen van het andere land afzonderlijk van elkaar te manipuleren, anders kun je niet overtuigend vaststellen dat het daadwerkelijk het democratisch gehalte van het aan te vallen land was dat de verschillen in aanvalsbereidheid onder het publiek verklaart. Tenslotte kregen de respondenten een vraag voorgeschoteld of de nucleaire installaties van het andere land moesten worden aangevallen. Deze aanvalsbereidheid onder het publiek is uiteindelijk de houding waar het Tomz en Weeks om te doen is.
Uit de resultaten blijkt 34,2% van de Britten tot aanvallen bereid wanneer het andere land geen democratie is tegenover 20,9% wanneer het andere land wel een democratie is. Bij de Amerikanen ligt aanvalsbereidheid in het algemeen hoger, maar ook hier is men eerder bereid om oorlog te voeren tegen een autocratie (53,5%) dan tegen een democratie (41,9%).
Opvallend genoeg vinden Tomz en Weeks geen overtuigend bewijs dat aanvalsbereidheid zou afhangen van de overige kenmerken van het aan te vallen land (bondgenootschap, handelspartner, militaire capaciteit).
Dreiging en moraliteit
In de Amerikaanse enquête stellen Tomz en Weeks ook een aantal vragen over mogelijke verklaringen voor de democratische vrede. Het publiek maakt zich bijvoorbeeld meer zorgen over specifieke en diffuse oorlogsdreiging van het andere land wanneer dit andere land een autocratie is (zie tabel 3, p. 856). Uiteindelijk blijkt deze threat perception de belangrijkste reden te zijn waarom het Amerikaanse publiek eerder een dictatuur dan een democratie zou aanvallen. Kosten-batenanalyses van oorlog en vrede spelen vrijwel geen rol, maar moraliteit daarentegen wel. Amerikanen vinden het simpelweg minder immoreel om een autocratisch land aan te vallen dan een democratisch land. Voor verdere details en talloze andere resultaten verwijs ik graag naar het volledige artikel. Het is zeer de moeite waard!
Het onderzoek van Tomz en Weeks heeft fascinerende implicaties. Zo toont het aan dat politieke elites die een aanval op een ander land willen ‘verkopen’ aan hun electoraat de tegenstander zoveel mogelijk moeten wegzetten als ‘tiran’ of ‘dictator’, terwijl ze voor het wegnemen van de spanning beter officiële titels als ‘koning’, ‘president’ of ‘kolonel’ of het algemene ‘leider’ kunnen gebruiken. Want hoe minder democratisch het land in de ogen van de burger, hoe minder weerstand tegen een eventuele aanval.
Daarnaast is een gepercipieerde dreiging cruciaal voor de aanvalsbereidheid onder het publiek dus je zou ook eventueel maandenlang leugens kunnen verspreiden, tot in de VN-Veiligheidsraad aan toe, over de banden tussen het aan te vallen land en terroristische organisaties. Wie zei dat politicologisch onderzoek niet nuttig is buiten de ivoren toren?
Mihai Martoiu Ticu zegt
==zelfs met het nadrukkelijke oogmerk deze landen te democratiseren==
Ik wil een wetenschappelijk bewijs zien dat democratieën landen aanvallen om hen te democratiseren.
Armen Hakhverdian zegt
Ik snap niet hoe een wetenschappelijk bewijs voor die stelling er uit zou moeten zien. Maar democratic peace theory schijnt invloedrijk te zijn geweest onder neocons die menen met het verspreiden van democratie dichter en dichter bij de eeuwige vrede te geraken…
Mihai Martoiu Ticu zegt
Het is niet mijn probleem. Als ik met de mes in de rug van iemand betrapt word, word ik opgesloten. Pas als ik aantoon dat ik een goede reden heb om mijn mes in zijn rug te steken, word ik vrijgesproken. Zoals Christopher Weeramantry, ex-rechter bij het Internationaal Gerechtshof het zei: “the burden of proof that force has been authorized lies heavily on the party or parties seeking to use force and that such proof needs to be absolutely clear and unambiguous;”
Dus zolang het bewijs voor een goede reden niet geleverd is, is ook een aanvallende democratische staat schuldig.
Armen Hakhverdian zegt
Eens.
Ebsje zegt
Playing devil’s advocate: what is the definition of democracy as well as war? And most importantly according to whom? What about asymmetric warfare via handelsverdragen, coercion, supporting rivals, coup d’états, propping up puppet regimes, global weapons sales enz? And WTO and IMF and World Bank and UN (permanent security council) and European Union?
Armen Hakhverdian zegt
Allemaal goede punten. Deze literatuur stelt niet dat democratieën nooit conflict met elkaar hebben, dus wat ‘oorlog’ betekent is heel eng (smal) gedefinieerd.
Kristof Jacobs zegt
Leuk stuk. Maar… wat levert de kennis van publieke opinie door experimenten op? En laat ook ik hier even advocaat van de duivel zijn. Bij een dergelijke beslissing (oorlog of niet) gaat het toch eerder om de perceptie van publieke opinie (door de beleidsmakers) dan daadwerkelijke publieke opinie zelf? Natuurlijk staan percepties niet los van de echte publieke opinie, maar dan heb je toch meer aan analyses van opiniepeilingen in de aanloop van oorlogen dan aan een experiment?
Verder: er moet een onderscheid gemaakt worden tussen wat beïnvloed of een oorlog beëindigd wordt dan wel of een oorlog begonnen wordt. Bij het beginnen van een oorlog is de publieke opinie zelden uitgekristalliseerd en dus ook erg beïnvloedbaar door allerlei specifieke, idiosyncratische factoren. Ook dat maakt dat dergelijke experimenten niet altijd even zinvol zijn.
Ik kan me wel voorstellen trouwens dat deze resultaten er op wijzen dat als er al draagvlak is voor een oorlog met een democratie dat dat niet eerder erodeert tijdens de oorlog dan wanneer het een oorlog met een niet-democratie zou zijn. Het artikel van Tomz en Weeks is trouwens erg leuk – dank voor de tip.
Tot slot: onderzoeken hoe de mindset van de beleidsvoerders een impact speelt bij dergelijke beslissingen is trouwens bij uitstek onderwerp van kwalitatief onderzoek. Er is tal van onderzoek dat de motivaties van beleidsmakers succesvol onderzoekt en daarbij onderscheid maakt tussen meer principiële argumenten (hier: democratisering) en rational choice argumenten (hier: olie). Of dat ook naar aanleiding van de democratic peace theory en beslissing tot aanvallen is gedaan, is een andere. Uit het onderzoek naar de mindset van beleidsmakers ten aanzien van bestuurlijke vernieuwing blijkt bijvoorbeeld dat de principiële en rational choice argumenten in het merendeel van de gevallen samenvallen. Als er een discrepantie is tussen de twee, is de kans dat het beleid het haalt veel kleiner.
Misschien is dat een verschil tussen democratieën en niet-democratieën: de eersten hebben een excuus nodig…
Armen Hakhverdian zegt
Hoi Kristof. Speel nou eens mijn advocaat! 😉
De studie van Tomz en Weeks gaat voornamelijk over de verklaring voor aanvalsbereidheid onder het publiek. Zij presenteren dit als een cruciale schakel in het bredere raamwerk van de democratische vrede en daar wringt inderdaad de schoen. Hoe publieke opinie überhaupt een rol speelt in het beleidsproces rond oorlogsverklaringen is een omstreden onderwerp. Tomz en Weeks doen alsof daar brede consensus over bestaat, maar dat valt wel mee (zie http://stukroodvlees.nl/democratie-2/publieke-opinie-en-nationale-veiligheid-hoe-ver-reikt-de-macht-van-de-kiezer/). Jacobs en Page (zie vorige link) benadrukken vooral de rol van business en think tanks in het beïnvloeden van het beleidsproces omtrent buitenlands beleid en vinden nauwelijks invloed van publieke opinie.
Maar los van de brede inkadering in de grotere theorie van de democratische vrede vind ik het juist een kracht dat ze experimenteel te werk gaan om allerlei eigenschappen van het aan te vallen land te isoleren wat je met conventioneel opinieonderzoek niet zou kunnen doen. Dat publieke opinie niet uitgekristalliseerd bij het begin van een oorlog is waar, maar Tomz en Weeks beweren ook nergens het tegendeel. Wat er gebeurt met publieke opinie tijdens een oorlog is ook weer fascinerend, maar gaat voorbij aan het directe doel dat Tomz en Weeks nastreven…
Edgar zegt
Een beetje off topic, maar helaas is de ijzeren wet niet meer zo hard als hij ooit was. Ondergesneeuwd door de Olympische spelen viel Rusland Georgië binnen http://nl.m.wikipedia.org/wiki/Oorlog_in_Zuid-Osseti%C3%AB_(2008). Natuurlijk niet de meest ‘democratische’ democratien, maar ik was wel onder de indruk toen.
Armen Hakhverdian zegt
Rusland is geen democratie zoals de auteurs in deze literatuur (en vele anderen) die zouden definiëren.