Wat waren veel mensen optimistisch in de lente van 2011. De Jasmijnrevolutie in Tunesië had geresulteerd in de verdrijving van de door een staatsgreep aan de macht gekomen dictator Zine El Abidine Ben Ali. In Egypte hadden massale protesten op het Tahrirplein geleid tot het vertrek van de al even autocratische Hosni Mubarak die het land sinds begin jaren tachtig met een ijzeren vuist regeerde. En geïnspireerd door deze twee revoluties begonnen de Libiërs een succesvolle opstand tegen hún dictator, Moammar Gadaffi. Daarnaast waren er grootschalige protesten in landen als Algerije, Jemen en Syrië. Eindelijk leken de idealen van vrijheid en democratie ook de Arabische wereld bereikt te hebben.
Inmiddels, bijna tweeënhalf jaar later, zien de zaken er een stuk minder rooskleurig uit. In Syrië levert dictator Bashar al-Assad nog steeds strijd met de protestanten. De opstand daar is uitgemond in een bloedige burgeroorlog waarbij naar schatting inmiddels al bijna honderdduizend doden zijn gevallen. In Egypte is de democratisch gekozen president Morsi van de Moslimbroederschap inmiddels afgezet door het leger en woedt er een strijd tussen de aanhangers van deze partij aan de ene kant en de revolutionairen uit 2011 en de aanhangers van de verdreven Mubarak aan de andere kant. In Tunesië en Libië verslechteren de relaties tussen regering en oppositie in snel tempo.
Als het gaat om democratisering in het Midden-Oosten zijn tegenvallers niet nieuw. Vraag maar aan de Amerikaanse oud-president George W. Bush. Hij had een aantal jaar eerder zijn hoop gevestigd op de democratisering van Afghanistan en Irak. Maar ook hier staan de zaken er niet goed voor. In juli alleen zijn in Irak meer dan 1000 doden en 2300 gewonden gevallen bij gewelddadigheden. In Afghanistan is in de laatste maanden het aantal burgerdoden als gevolg van terroristische aanslagen flink toegenomen.
Natuurlijk zijn er grote verschillen tussen de democratiseringsprocessen in landen als Tunesië, Libië en Egypte aan de ene kant, en Afghanistan en Irak aan de andere kant. In de eerstgenoemde landen werden de machthebbers afgezet door de bevolking zelf – al gebeurde dat hier en daar wel met behulp van de internationale gemeenschap. In Irak en Afghanistan werden de machthebbers niet van onderop door de bevolking verdreven, maar door de vliegtuigen en tanks van de Verenigde Staten en hun bondgenoten.
Toch is er iets wat de opstandelingen van de Arabische lente aan de ene kant en Bush en zijn neo-conservatieven aan de andere kant met elkaar gemeenschappelijk hebben: een naïef democratiseringsdenken. Je kunt niet verwachten dat je na het afzetten van een autocratische machthebber alleen nog maar even eerlijke verkiezingen hoeft te organiseren en binnen een paar jaar een goed functionerende liberale democratie op de rails hebt. Democratieën organiseer je niet van de ene dag op de andere. In landen als Frankrijk en Duitsland duurde het bijvoorbeeld honderden jaren voordat er een goed-functionerend democratisch stelsel was gevestigd.
De opvatting dat je een politiek stelsel niet van de ene op de andere dag kunt omvormen is niet nieuw. Eén van de invloedrijkste denkers die hier op wees was de Ierse filosoof en politicus Edmund Burke. Burke zag een politiek systeem als een soort organisme dat zich langzaam aanpast aan de heersende maatschappelijke omstandigheden. In tegenstelling tot wat velen denken, was Burke dus niet een tegenstander van politieke veranderingen. In feite zou je zelfs kunnen stellen dat verandering juist ten grondslag lag aan Burkes opvatting van politiek. Waar Burke wél stevig tegen gekant was, waren snelle, plotselinge en ondoordachte veranderingen. Burke hechtte namelijk een groot belang aan de geschiedenis van een politiek stelsel. Wetten, instituties, en politieke normen en gebruiken zijn niet toevalligerwijs onderdeel geworden van een bepaald systeem, aldus Burke. Ze zijn geworteld in de historie en hebben zich over de jaren heen langzaam ontwikkeld tot wat ze zijn. Veranderingen in het politieke systeem moeten daarom volgens Burke heel voorzichtig worden doorgevoerd. Tradities moeten worden gerespecteerd, en plotselinge, drastische omwentelingen moeten worden voorkomen. Het gaat erom datgene wat al bestaat voorzichtig aan te passen. De politiek is geen laboratorium waarin je naar hartenlust experimenten kunt uitvoeren en kunt uitproberen wat er zou gebeuren bij het doorvoeren van een ingrijpende verandering. De maatschappij is een complex en kwetsbaar geheel dat revolutionaire veranderingen niet aankan.
Volgens Burkes benadering zijn dus zowel de bottom-up revoluties in Tunesië, Egypte en Libië, als de top-down opgelegde omwentelingen in Afghanistan en Irak gedoemd te mislukken. In beide gevallen zijn de politieke veranderingen gefundeerd op, wat Burke zou noemen, een naïef maakbaarheidsideaal. En zijn argument lijkt meer dan tweehonderd jaar na dato nog steeds op te gaan. De politieke experimenten in het Midden-Oosten zijn niet uitgelopen op democratische succesverhalen waar velen op hoopten.
Neem Egypte. De afzetting van dictator Mubarak en de vrije verkiezing van de nieuwe president Morsi leken in eerste instantie een overwinning van de democratie – en het revolutiedenken. Tot bleek dat de nieuwe president zichzelf teveel macht toe-eigende en het leger besloot een coup te plegen. Een belangrijke oorzaak van deze terugslag is dat de politieke veranderingen te snel waren gegaan, en het haastig in elkaar gezette democratische systeem niet goed aansloot bij de bestaande maatschappelijke verhoudingen. Zo was een presidentieel stelsel waarschijnlijk niet de meest handige politieke constellatie voor Egypte. Het nadeel van presidentiële stelsels is namelijk dat de president vaak slechts een minderheid van de bevolking vertegenwoordigt, maar toch stevig de touwtjes in handen heeft. Wanneer een land sterk verdeeld is, zoals Egypte, kan dit al snel leiden tot grootschalige conflicten met minderheidsgroepen.
Wat betekent dit nu? Moeten alle democratische veranderingen dan maar worden teruggedraaid en moeten landen als Egypte weer terug naar hun welbekende autocratische regimes? Natuurlijk niet. Met politieke veranderingen is niets mis, zeker niet wanneer burgers decennialang zijn onderdrukt. Maar veranderingen in de politieke constellatie van een land moeten wel zeer voorzichtig worden doorgevoerd – met respect voor heersende tradities. Anders zal iedere democratische overwinning uiteindelijk een pyrrusoverwinning blijken te zijn.
Dit stuk verscheen in iets andere vorm eerder in De Republikein.
Leuk stuk. Het boek van Andrew Reynolds getiteld designing democracy in a dangerous world lijkt me ook interessant hier. De beste man was trouwens ook constitutioneel adviseur in Egypte en Libië. Volgens mij was de algemene verwachting: democratie, dat duurt tien jaar vooraleer het echt kan wortelen. Ik del dus je conclusie dat geduld en grondigheid cruciaal zijn.