Charles Breton heeft in de onderstaande figuur de meest geciteerde politicologische artikelen per decennium in kaart gebracht. Hofleverancier blijft de American Political Science Review (het vakblad van de American Political Science Association), maar de dominantie van de APSR was in het verleden duidelijk groter. Verder merkt Bretton terecht op dat we tegenwoordig steeds meer methodologische artikelen in de top-10 aantreffen.
Bron: Charles Breton (zie hier voor pdf)
Bachrach en Baratz
Maar wat een prachtige lijst! Iedereen die ook maar rakelings met politicologie te maken heeft gehad herkent (hopelijk) veel van deze studies uit het onderwijs of eigen onderzoek. Neem Bachrach & Baratz (1962), die stelden dat het uitoefenen van macht niet alleen tot uiting komt in het waarneembare gedrag van anderen in besluitvormingsprocessen, maar juist ook in wat we niet waarnemen. Controle van de politieke agenda zou bij uitstek zo’n machtsmiddel zijn.
Ja, Bachrach en Baratz scoren gemakkelijk punten (bij mij althans) door gehakt te maken van de toen heersende sociologische benaderingen van macht, maar hun scherpste kritiek was gericht aan de legendarische politicoloog Robert Dahl en diens invloedrijke boek Who Governs?, waarin Dahl een ‘pluralistische’ visie op macht uiteenzet. Volgens Dahl zou macht in de samenleving niet geconcentreerd zijn in de handen van een kleine elite, maar eerder verdeeld over verschillende groepen, organisaties, personen, instituties, ieder met een eigen rol in het besluitvormingsproces. Bachrach en Baratz verweten Dahl dat hij een vertekend beeld gaf van ongelijke invloeden door alleen te kijken naar uitkomsten van onderhandelingen nadat de agenda al min of meer is vastgesteld:
Power is also excercised when A devotes his energies to creating or reinforcing social and political values and institutional practices that limit the scope of the political process to public consideration of only those issues which are comparatively innocuous to A. To the extent that A succeeds in doing this, B is prevented, for all practical purposes, from bringing to the fore any issues that might in their resolution be seriously detrimental to A’s set of preferences (p. 948).
Vertegenwoording
Twee van de door Breton genoemde artikelen komen veelvuldig voor in mijn eigen onderzoeksgebied van de politieke vertegenwoordiging. Miller & Stokes (1963) waren één van de eersten die op systematische wijze publieke opinie koppelden aan houdingen en stemgedrag van vertegenwoordigers. Zij vonden dat politici in het Huis van Afgevaardigden op buitenlands beleid nauwelijks ‘luisterden’ naar de achterban. Hun stemgedrag was simpelweg gebaseerd op eigen inschattingen. Eigenlijk zoals Edmund Burke dat graag had gezien. Op andere beleidsterreinen (burgerrechten en sociaal beleid) vonden Miller en Stokes weer meer overeenstemming tussen publieke opinie en houdingen en gedragingen van afgevaardigden. Vertegenwoordigende rollen bleken dus tamelijk afhankelijk van context.
Of neem de studie van Hibbs (1977) over de invloed van politieke partijen op macro-economische uitkomsten. Hibbs liet zien dat partijen ter linker- en rechterzijde andere economische doelen nastreven. In landen met dominante sociaal-democratische partijen vond hij een hogere inflatie en lagere werkloosheid (zie Figuren 2 en 3 in zijn artikel). Hij laat ook zien dat in het Verenigd Koninkrijk en in de Verenigde Staten werkloosheid sterk afhing van de ideologische kleur van de regerende partij. Er zijn sindsdien bibliotheken volgeschreven over dit onderwerp (met gemengde resultaten), maar Hibbs wordt nog steeds gezien als één van de grondleggers van de gedachte dat macro-economische uitkomsten hun oorsprong vinden in concrete politieke keuzes.
Impact
En zo kunnen we nog wel even doorgaan. Tom van der Meer schreef hier al eerder over het door Bretton genoemde artikel van Putnam (2007) over de negatieve effecten van etnische diversiteit op sociale cohesie. Tom heeft samen met Jochem Tolsma een overzicht [paywall] gemaakt van de overvloed aan studies die in navolging van Putnam diezelfde relatie onderzoeken. Tom en Jochem vinden geen eenduidig bewijs voor Putnams stelling dat etnische diversiteit daadwerkelijk slecht zou zijn voor sociale cohesie.
Het laat maar weer eens zien dat de impact van deze artikelen niet gezocht moet worden in baanbrekende vondsten die tot op de dag van vandaag overeind staan. De invloed van deze studies is veel fundamenteler in de zin dat zij stuk voor stuk een onderzoeksagenda hebben vastgesteld voor opeenvolgende generaties. Meer impact kun je als onderzoeker niet wensen.
marco de baar zegt
Mooi! Ik ga ze lezen