Deze week verbaast the Economist zich over Nederlanders. “A low-spirited country”, zo luidt de titel. “Dutch voters seem as grumpy as ever, and not just about bankers’ pay.” Maar dat is niets nieuw. Nederlanders zijn een volk van kankerpitten. We zijn, zo blijkt keer op keer, tevreden met ons eigen leven, maar ongerust over de samenleving en ronduit cynisch over de politiek. “Met mij gaat het goed, maar met de samenleving niet.”
Nederlanders zijn nostalgisch naar vervlogen tijden (toen alles beter was) en een wijdverspreid pessimisme over de toekomst van onze samenleving.
Grondtoon van de publieke opinie
Dit negativisme is een grondtoon van de Nederlandse publieke opinie, zo laten driemaandelijkse metingen van het SCP zien. Voor en tijdens de crisis vond steevast tweederde van de Nederlanders dat het met ons land de verkeerde kant uitgaat. Nu Nederland langzaam uit een recessie klimt, is dat nog altijd 55%. Ter vergelijking: slechts 34% vindt dat het met Nederland de goede kant uitgaat. De motivatie waarom het slecht gaat verschilt van peiling tot peiling, maar de achterliggende opvatting is relatief stabiel.
Vraag Nederlanders naar hun opvattingen over de politiek (vertrouwen), de criminaliteit (veiligheidscijfers), de samenleving (normen en waarden) – op al deze thema’s weerklinkt dezelfde mening: vroeger was het beter, en het zal in de toekomst alleen maar slechter gaan. Als we de publieke opinie moeten geloven, zit ons land al decennia lang in een neerwaartse spiraal.
Simpelweg chagrijnig
Gaat ons land werkelijk bergafwaarts? Eerlijk gezegd, zijn daar weinig bewijzen voor. Neem het vertrouwen in de politiek. Hoewel Nederland volgens oud-SCP-directeur Paul Schnabel (in 2008), volgens de Amerikaanse politiek-filosoof Francis Fukuyama (in 2009) en volgens NRC-journalist Tom-Jan Meeus (in 2011) niet langer een high trust land is, laten harde cijfers uit veel studies zien dat het vertrouwen dat we hebben in onze politici en onze instituties niet structureel is gedaald. De meer fundamentele tevredenheid met de democratie is eerder wat gestegen. Natuurlijk, de laatste jaren was er onvrede wanneer (polariserende) kabinetten voortijdig strandden of interne strubbelingen hadden. Maar in het voorjaar van 2007 (de 100 dagen van kabinet-Balkenende IV) en in het najaar van 2008 (de overname van ABN-Amro door Wouter Bos) was het vertrouwen nog op een historisch hoog niveau. Van een structurele daling is geen sprake. En elk kabinet begint met een vergelijkbaar niveau van steun van de bevolking.
Hetzelfde geldt voor de veiligheidscijfers. Dat de officiële criminaliteitscijfers al jarenlang een dalende trend vertonen, is algemeen bekend. Minder bekend is dat ook onze onveiligheidsgevoelens zijn afgenomen. Desondanks is er een breed gedeelde overtuiging dat Nederland onveiliger wordt, en dat we ons onveiliger voelen. De paradox is opmerkelijk: we voelen ons aantoonbaar veiliger, maar toch ervaren we dat niet zo.
Dit paradoxale negativisme weerspiegelt zich in onze opvattingen over de Nederlandse samenleving. Zo onderzocht ik in 2009 met collega’s de tevredenheid van Nederlanders met de samenleving. Dezelfde groep respondenten werd dat jaar meermalen ondervraagd (om te zien hoe hun tevredenheid zich ontwikkelde), maar ook na dat jaar gevraagd om terug te blikken en een oordeel uit te spreken. Hoewel de tevredenheid met de samenleving gedurende herhaalde metingen in 2009 niet daalde, ervoeren die Nederlandse respondenten dat terugblikkend op 2009 toch anders. Dan denkt slechts 3% van de Nederlanders dat het beter is gegaan, terwijl het volgens maar liefst 45% slechter ging in 2009. Ook hier de paradox: de tevredenheid is niet afgenomen, maar toch denken we dat het slechter gaat.
We zijn onmiskenbaar chagrijnig.
Niets nieuws
Waar komt dit chagrijn vandaan? Laat ik voorop stellen: chagrijn is niet uniek voor Nederland, en niet uniek voor deze tijd. In 1790 zou de Fransman Condorcet al gesteld hebben dat elke generatie zichzelf als minder sociaal betrokken beschouwt dan de voorgaande. Negativisme zit ons blijkbaar ingebakken. Sinds enkele jaren staan chagrijn en onvrede in Nederland echter in het centrum van de aandacht. Tot de Fortuyn-revolte het aan het licht bracht, werd maatschappelijke onvrede jarenlang onvoldoende opgemerkt. In reactie daarop krijgt de (op zichzelf legitieme) onvrede van een deel van de bevolking tegenwoordig echter buitensporig veel aandacht van politici en media.
Politici buitelen over elkaar heen om het onvrede te vertolken. Na elk incident wordt de verantwoordelijk minister aangesproken op een ‘ernstige’ of ‘onherstelbare’ breuk in het vertrouwen dat burgers hebben in politiek of justitie, hoewel dit niet wordt ondersteund door de cijfers. Zo wist Rita Verdonk in 2009 dat het onveiligheidsgevoel van Nederlanders was toegenomen, en de regering het volk dus voor de gek hield. In weerwil van onderzoek naar die onveiligheidsgevoelens.
Ook de media versterken het negativisme. Journalisten ontvangen onderzoeken die (groeiende) onvrede tonen over de samenleving en de politiek met open armen als bevestiging ontvangen. Slecht nieuws scoort.
Praten we elkaar de put in?
Het is vloeken in de kerk, maar Nederlanders zijn vergeleken met andere landen, maar ook met ons eigen verleden, te bestempelen als een tevreden volk. Hoewel elke misdaad er een te veel is, wordt onze leefomgeving veiliger. Ondanks schrijnende problemen met armoede, eenzaamheid en misantropie zijn Nederlanders actieve, betrokken burgers – wat zich uit in een enorm (en groeiend) arsenaal aan vrijwilligers. We zijn veelal gelukkig, hebben veel vertrouwen in elkaar en in onze democratie.
Maar er is iets in onze inborst waardoor we dit niet willen zien. Het Thomas-theorema doemt als dreiging op: “If men define situations as real, they are real in their consequences.” We dreigen elkaar de put in te praten en ons eigen cynisme te geloven.
Dit is een bewerkte versie van een artikel dat in 2011 verscheen als online bijlage bij de Groene Amsterdammer.
Guido Klerk zegt
Het is de Nederlandse media en met name de Telegraaf die er al decennia school in maakt: campagnejournalistiek. In de politiek was het als eerste de Socialistisch Partij die een permanente onvrede-campagne voert. Constant wordt er ‘afbraak’ geroepen en schijnt de PvdA niet meer links te zijn. De SP bedoelt in werkelijkheid jaren tachtig socialistisch links, niet progressief links. De PVV heeft zich die tactiek daarna ook eigen gemaakt maar dan op conservatief rechtse thema’s. Daar is geen kruid tegen gewassen als media het ook nog voeren.
Check #pgbalarm, veel journalisten en politici varen blind op de mening van Twitter. Zie: http://t.co/E5MdUpxiCA
Daarnaast merk ik dat de PVV door de journalistiek altijd goed in de gaten wordt gehouden maar de SP al een decennia praktisch met elke onwaarheid gewoon wegkomt. Alles wordt door journalisten weggewoven als: ach, dat is ook maar een mening. Maar zonder fact-check blijven zulke onwaarheden wel degelijk leven in de samenleving. Waardoor er bij de SP niemand eens denkt: jongens, hebben we het wel bij het rechte eind?
Zij voeren de burger maar vooral de politiek met ‘ophef’. Zoals deze week minister Dijsselbloem onder vuur lag. Hij heeft een geloofwaardigheidsprobleem zei politiek commentator Paul Jansen van de Telegraaf in het televisieprogramma Pauw. Spontaan stond die quote in alle andere kranten. Jeroen Dijsselbloem moest zich terstond verdedigen in de TK want Wouter Koolmees en Jesse Klaver eisten dat. Meteen mochten die twee heren ook aanschuiven in Pauw. De SP kwam weer met het stokoude voorstel van de nutsbank. Zo’n bank is nergens meer gangbaar.
De politiek schijnt de salami-tactiek te hanteren, de media en oppositie hanteren de hyena-tactiek. Er is steeds een klopjacht gaande om betrekkelijk kleine zaken. En vaak heeft het niet een ethisch maar een electoraal doel: partijprofilering. Dat Ivo Opstelten en Fred Teeven op moesten stappen vanwege een 15 jaar oud bonnetje gebeurt buiten Nederland nergens. En waarom? Geloofwaardigheidsprobleem. En wie blijft zitten wordt arrogantie verweten. Die snapt niet wat er leeft onder de bevolking [lees: onder een bepaald deel van de bevolking dat nooit genoegen neemt].
De emotionele wraakzucht van de onderklasse viert hoogtij en handige politici spelen daar op in. En niemand durft dat te erkennen. Het is de Feyenoord-paradox: Ajacieden (de elite) zijn arrogant en daarom kunnen we het niet zelf ook zijn. Die onwetendheid, hang naar politieke vernielzucht en het eens ‘effe zeggen wat er hier in dit land moet gebeuren’ heet wel degelijk arrogantie.
Jantine Oldersma zegt
vergeet ook D66 niet met hun decennialang herhaalde onzin over het gebrek aan ‘echte democratie’