In Nieuwsuur op 20 december 2013 pleitten De Geus (CDA), Hoogervorst (VVD) en Van der Ploeg (PvdA) voor een kiesdrempel. Ze zijn bepaald niet de eersten die dat doen. Volgens de oud-politici zou een kiesdrempel hard nodig zijn om de politiek daadkrachtiger te maken en om minder ad hoc deelakkoorden te hoeven sluiten met partijen in de Eerste Kamer.
Hun idee slaat de plank op meerdere manieren flink mis.
Deelakkoorden? Niet splinterpartijen maar veranderlijke kiezers!
Het gaat al fout bij de probleemsignalering. De grote hoeveelheid deelakkoorden komt niet door de splinterpartijen maar door de toegenomen veranderlijkheid van de Nederlandse kiezer. Daardoor verschilt de samenstelling van de Eerste en de Tweede Kamer fors. Zelfs wanneer bij een coalitieformatie rekening wordt gehouden met de huidige samenstelling van de Eerste Kamer, kan die samenstelling na nieuwe Provinciale Verkiezingen alsnog fors veranderen en nieuwe deelakkoorden nodig maken. De trends in de peilingen sinds de afgelopen verkiezingen laten zien hoe snel dat kan gaan.
Die electorale volatiliteit is misschien vervelend vanuit bestuurlijk perspectief, maar in democratisch oogpunt alleen maar goed.
De erosie van de grote 3
Komen de moeizame coalities dan wellicht door al die splinterpartijen en one-issue groepen, zoals de oud-politici beweren? Ook dat lijkt niet het geval. De grote verandering sinds eind jaren 70 is niet de groei van het aantal splinterpartijen (immers: voor elke 50+ of PvdD hadden we eerder een GPV of PPR), maar de erosie van de grote twee (of met VVD: drie). De PvdA en het CDA waren traditioneel dermate groot dat een ideologisch consistente 2- of 3-partijencoalitie altijd wel mogelijk was. Nederland had feitelijk 2 grote en 1 middelgrote partij. Tegenwoordig zijn er 5 of 6 middelgrote partijen die elk op de korte termijn kunnen pieken. Dat bemoeilijkt de vorming van meerderheidscoalities, en dat los je niet op met een kiesdrempel.
Wie de gevolgen van een kiesdrempel voor Nederland zou willen zien, zou de simulatie van Gijs Schumacher moeten bekijken. Pas bij heel grote kiesdrempels zou de coalitievorming efficiënter worden. Of vergelijk ons anders eens niet met Duitsland maar met België.
Kiezersmandaat
Het Britse systeem werd in Nieuwsuur opgehemeld als beleidsmatig efficiënter (een regering kan regeren). Bovendien zou de regering in zo’n systeem een duidelijker mandaat hebben. Beide zijn maar de vraag.
Politicoloog Arend Lijphart heeft onderzocht of meerderheidsstelsels als het Britse inderdaad beter presteren dan proportionele stelsels als het Nederlandse. Daar vond hij geen bewijs voor. Wel toont hij dat representatie slechter en vertrouwen lager is in dat Britse stelsel. Latere studies bevestigen dit: proportionaliteit is belangrijker voor vertrouwen dan institutionele daadkracht.
Dan het argument dat regeringen in het Britse systeem een groter mandaat hebben. Dat is maar net hoe je het beschouwt. De regering steunt in een meerderheidsstelsel vaak op slechts een minderheid van de uitgebrachte stemmen; de disproportionaliteit is enorm. Bovendien gaat het vermeende duidelijkere mandaat voor de regering ten koste van het mandaat van het parlement, dat immers een minder goede volksvertegenwoordiging is. Het parlement is minder goed in staat om te reageren op veranderende kiezers, en minder goed in staat om wantrouwen onder de bevolking binnen het systeem te kanaliseren.
Een kiesdrempel is niet de oplossing voor middelgrote partijen
Het is goed dat meer beschouwende reportages worden gemaakt over de staat van de Nederlandse democratie. Jammer alleen dat de empirische basis ontbreekt, wanneer al die meningen worden verkondigd. Een kiesdrempel geeft meer macht aan gevestigde (nu: vijf of zes middelgrote) partijen, maar lost niet de problemen op die De Geus, Hoogervorst en Van der Ploeg willen oplossen.
Uit ervaring blijkt wel dat het moeilijk is om een coalitie te vormen met kleine partijen. Het schiet niet echt op met het aantal zetels dat je er mee wint en het is niet makkelijk voor kleine partijen om zich als regeringspartij nog duidelijk te profileren. Er zijn misschien nog wel meer redenen te bedenken waarom dit zo werkt.
Als je op basis hiervan premisse accepteert dat coalities dus gevormd moeten worden met de (middel) grote partijen dan doen de 16 zetels van de kleinere partijen dus niet echt mee in de coalitievorming. Dit betekent dat een coalitie 57% (76/134*100%) van de zetels van de (midden)grote partijen moet beslaan.
Kan je op basis van deze redenering niet zeggen dat een kiesdrempel de coalitievorming mogelijk wel makkelijker maakt? Namelijk doordat je dan maar 50% van de zetels nodig hebt ipv de 57% nu.
Dat zou je op het eerste gezicht denken. Maar de simulaties van Gijs Schumacher (zie link in het stuk) tonen dat dat in de praktijk niet zomaar helpt. Bovendien geldt dat er met de middelgrote partijen coalities vaak gesloten moeten worden die gezamenlijk aanzienlijk oversized zullen zijn. En dat probleem wordt nog groter als die coalities samen zowel Tweede als Eerste Kamer moeten domineren.
De Nederlandse coalitiepolitiek is inderdaad fors instabiel geworden in Nederland, maar (een deel van) de kleine partijen zijn nu eerder nog de oliemannetjes die het probleem oplossen dan het zand in de machine.