Vandaag een gastbijdrage van Joost Van Spanje. Hij is universitair docent politieke communicatie aan de Universiteit van Amsterdam, en winnaar van de Jaarprijs Politicologie 2010 en van een 2012 NWO Veni-subsidie.
“Van het uitsluiten van Hans Janmaat, weliswaar in opdracht van de NOS-bazen, heb ik tot op de dag van vandaag spijt.” In een openhartig stuk op Joop.nl schrijft journalist Paul Sneijder dat hij het Tweede Kamerlid Hans Janmaat opzettelijk heeft genegeerd. Janmaat was in 1982 de enige partijleider aan wie de gelegenheid werd ontzegd om te reageren op de Troonrede. Enerzijds is dat geen nieuws: Janmaat werd door alle journalisten stelselmatig doodgezwegen. Anderzijds is het schokkend: media die bepalen dat we een politicus nooit zien. Nog schokkender: hoe vaak repressie van partijen door journalisten voorkomt is onbekend.
Hoog tijd voor onderzoek. Media-repressie van partijen druist immers in tegen alle gangbare ideeën over de rol van massamedia in een democratisch stelsel. Repressie neemt vaak de vorm aan van doodzwijgen, ridiculiseren of stigmatiseren. Of alledrie, zoals in geval van Janmaat. Als hij al in de media kwam, dan werd hij ofwel niet serieus genomen ofwel bestempeld als extreemrechts. Na Janmaats neergang werd een andere politicus mikpunt van wat sommigen repressie noemen: Pim Fortuyn. Berucht is de column in Trouw van Matty Verkamman, die de “vuile, kale nepprofessor” toewenste: ik hoop dat je “in die dark room van je zo gauw mogelijk aids krijgt.”
Terecht of niet, zowel Janmaat als Fortuyn klaagde steen en been over hun behandeling door de media. Ze waren niet de enigen. Rita Verdonk en Jan Nagel gaven de media de schuld van verkiezingsnederlagen. De PVV stelde zelfs Kamervragen over NRC Handelsblad, “een politiek-correct blad dat een lofzang brengt op de multiculturele samenleving.” Het is van alle tijden. In 1952 schreef de Communistische Partij (CPN) over “de gevestigde orde”: “Hun pers, radio, films (…) geven het communisme de schuld van alle ellende, waaronder de eenvoudige mensen thans gebukt gaan.” Daarna werd de CPN uitgesloten van de Zendtijd Politieke Partijen op radio en TV.
Ook in andere Europese landen zijn er voorbeelden van (vermeende) media-repressie. De anti-immigratiepartij ‘Zwedendemocraten’ is in de jaren ’90 door Zweedse kranten genegeerd. De Duitse krant Bild keerde zich toen ook tegen een anti-immigratiepartij, de Republikaner. In een niet-aflatende stroom van negatieve publiciteit werd de partijleider steevast aangeduid met “Führer.” Ook Engelse tabloids staan bekend om hun onversneden haatcampagnes, vooral in verkiezingstijd. Als politicus moet je die tabloids wel te vriend houden. In 2012 volgde De Telegraaf hun voorbeeld met campagnes tegen de SP (voor de verkiezingen) en tegen “Marx” Rutte (erna).
Het omgekeerde verwijt, te veel of te rooskleurige media-aandacht voor een politicus, komt ook voor. Dit is wel gezegd over Diederik Samsom en Geert Wilders. In 2012 had Samsom over gebrek aan belangstelling niet te klagen en werd hij bij DWDD mild aangepakt. Wilders heeft in 2010 veel aandacht gekregen en is bijvoorbeeld door Merel Westrik in 2012 niet al te stevig ondervraagd. Een buitenlands voorbeeld is de grootste krant van Oostenrijk, Kronen Zeitung. Deze steunde wijlen Jörg Haider door dik en dun en lanceerde een campagne ter ondersteuning van Haider nadat hij problemen kreeg door positieve uitlatingen over Nazi-Duitsland in 1991.
Welke partijen worden er bij volgende verkiezingen structureel bevoordeeld of benadeeld? Moeilijk te zeggen. Zoals De Telegraaf het SP-imago probeerde te beïnvloeden, zo kunnen linkse media proberen de reputatie van de PVV te besmetten met het rechtsextremisme van sommige aanhangers, of met het dubieuze verleden van Vlaams Belang of Front National. Groter is de media-invloed bij kleine en nieuwe partijen. Bij die partijen bepalen de media sterk het beeld dat kiezers ervan hebben. 50Plus en Hero Brinkmans partij in oprichting – ze kunnen op uiteenlopende manieren worden geframed. In sommige gevallen kunnen media een partij maken of breken.
Paul Sneijder is bepaald niet de enige journalist die een bedenkelijke rol heeft gespeeld. De groepsdruk zal groot geweest zijn. Als hij Janmaat destijds het woord had gegeven, dàn was hij de enige geweest. Zijn carrière had er vervolgens minder glanzend uitgezien. Hetzelfde geldt voor een journalist die het in de jaren ’50 in zijn hoofd zou hebben gehaald om de CPN fair te behandelen. Is er nu ook groepsdruk? Komt media-repressie momenteel in Nederland voor? Om dat te weten te komen moet in kaart worden gebracht hoe journalisten, columnisten en commentatoren elke partij benaderen. Een mooi begin van onderzoek dat de media een spiegel voorhoudt.
Dit artikel verscheen eerder op Joop.nl.
Pytrik zegt
Een gloedvol betoog. En je kritiek op zulke fundamentele missers is terrecht, denk ik. Maar ik zie ook wel een aantal bezwaren cq moeilijkheden.
Ten eerste valt me aan de beschreven voorbeelden al op dat er ‘duidelijke gevallen’ zijn, zoals de spijtbetuiging van Paul Sneijder, maar ook overduidelijk uit eigen belang gekleurde sneren naar de pers, zoals het geklaag van Jan Nagel.
Zo’n onderzoek gaat ongetwijfeld moeilijkheden krijgen bij het meten/categoriseren van ‘proportionele aandacht’. Want wat is dat eigenlijk precies? Volgens wie? En wie moet namens wie het onderzoek uitvoeren? Een commerciële of overheidspartij kan niet, vanwege onafhankelijkheid. Moet zoiets dan onder de vlag van de Raad voor de Journalistiek gebeuren?
Joost van Spanje zegt
Hi Pytrik – bedankt voor je reactie. Zelf zie ik uiteraard ook haken en ogen. En ik ben ook niet erg geneigd om mee te gaan in geklaag van politici (ik zal geen namen noemen!) over nieuwsmedia. Politici zullen immers altijd vinden dat ze niet genoeg, of niet voordelig genoeg, in de media komen.
Aan de andere kant is het ook onjuist, denk ik, om zulke claims altijd maar zonder nader onderzoek van de hand te wijzen. Zeker in de wetenschap dat de media grotendeels het beeld bepalen dat kiezers van (vooral nieuwe) politieke partijen hebben – simpelweg omdat de meeste kiezers geen direct contact hebben met partijen. En in de wetenschap dat diezelfde media in het verleden bepaalde partijen stelselmatig hebben doodgezwegen. Het in kaart brengen van hoe vaak & hoe partijen in de media komen lijkt me dus van belang.
Het vellen van een normatief oordeel hoort niet noodzakelijkerwijs bij dit in kaart brengen. De criteria die jij noemt (bijvoorbeeld: hoeveel aandacht elke partij zou moeten krijgen) zijn wat mij betreft dan ook niet nodig om een dergelijk onderzoek te doen. Op basis van ruwe gegevens omtrent het hoe vaak & hoe zal iedereen zijn of haar eigen evaluatie kunnen maken. Zowel kiezers als gekozenen. En het journaille wordt een interessante spiegel voorgehouden.
Overigens lijkt het me goed mogelijk dat journalisten op basis van zulke verzamelde gegevens overtuigend zullen beargumenteren dat er (op dit moment) helemaal niets aan te merken is op hoe zij rapporteren over partijen. In dat geval helpt dat hen om onterecht zeurende politici van repliek te dienen. Meer in het algemeen kunnen discussies over de rol van de media in onze democratie wel wat meer empirische onderbouwing gebruiken, denk ik.
Guido Klerk zegt
Volgens mij heeft iedere politieke partij in haar geschiedenis wel eens of meerdere keren last gehad van een journalistieke ‘packhunt’. De JSF wordt bijvoorbeeld door de pers de PvdA zwaarder aangerekend dan CDA en VVD hoe raar dat ook klinkt, dat gebeurt gewoon. En sommige zich beklagende partijen schuwden zelf ook de provocatie niet. Zeker de SP. Dan kan je een backlash vanuit de pers verwachten. Zo als ik het voel hoe de journalistiek opereert: hoe regeringscapabel een partij is telt mee voor hoeveel voetlicht men krijgt. Op sentiment sturende partijen worden afgeremd.
En laten we wel wezen, LPF en TON implodeerden uiteindelijk. 50+ en PVV overleven tot nog toe hun eigen interne kwesties. Soms kan de media ook de logica van de gedachtegangen in deze partijen niet volgen.