Zelden krijgt politicologisch onderzoek zo veel aandacht als de studie van Martin Gilens en Benjamin Page over ongelijke vertegenwoordiging in de Verenigde Staten. Is America an olygarchy? kopte weekblad The New Yorker. Rich people rule! schreeuwde Larry Bartels op The Monkey Cage. Study: US is an oligarchy, not a democracy, aldus BBC News. En als klap op de vuurpijl mochten Gilens en Page aanschuiven bij The Daily Show, waar Jon Stewart zelfs een vraag stelde over het statistische concept van multicollineariteit (en ik vervolgens bijna flauwviel van geluk).
Uit het onderzoek zou blijken dat de belangen van economische elites veel bepalender zijn voor beleidsuitkomsten dan de voorkeuren van burgers (p. 576-77):
“Despite the seemingly strong empirical support in previous studies for theories of majoritarian democracy, our analyses suggest that majorities of the American public actually have little influence over the policies our government adopts. Americans do enjoy many features central to democratic governance, such as regular elections, freedom of speech and association, and a widespread (if still contested) franchise. But we believe that if policymaking is dominated by powerful business organizations and a small number of affluent Americans, then America’s claims to being a democratic society are seriously threatened.”
Een nieuwe studie [paywall] van Patrick Flavin vindt min of meer hetzelfde resultaat, maar dan niet op nationaal, maar regionaal niveau. Flavin onderzoekt in hoeverre beleid in de vijftig Amerikaanse staten dichter bij de voorkeuren van rijke Amerikanen ligt. Aan de hand van grootschalig enquêteonderzoek, gekoppeld aan informatie over talloze beleidsuitkomsten (zie hier en hier), berekent Flavin hoe liberaal of conversatief beleid is ten opzichte van de voorkeuren van het electoraat. Zo laat hij zien dat over het algemeen de afstand tussen beleid en publieke opinie toeneemt naarmate het inkomen van burgers daalt.
Maar in sommige staten blijkt deze ongelijke vertegenwoordiging groter te zijn dan in andere. In Georgia, Alabama en Mississippi worden lagere inkomens veel slechter vertegenwoordigd dan in Montana, Minnesota en Oregon. Volgens Flavin heeft dit te maken met het al dan niet bestaan van strenge regelgeving voor de activiteiten van lobbyisten, van registratie tot het toelaten en reguleren van giften. Hoe strenger de regulering van het belangenapparaat, hoe gelijker de politieke vertegenwoordiging van de voorkeuren van inkomensgroepen. In staten waar lobbyisten min of meer hun gang kunnen gaan, zien we dan ook dat het resulterende beleid veel meer overeenkomt met de wensen van rijke Amerikanen.
Ab de Vos zegt
Uit “The American Democracy” van Harold J. Laski (1949 blz. 19) : ” The forms of political democracy obscured, but did not conceal, the fact that they were being based on an economic foundation which was growingly oligarchical in character.”
De tegenstelling tussen het egalitaire Amerikaanse ethos en de economische macht van grote ondernemingen is een belangrijk thema in dit boek. Vanaf het ontstaan van de republiek hebben dergelijke tegenstellingen bestaan, maar door industrialisering werden ze pregnant.