In veel Westerse democratieën leven onder een aanzienlijk deel van de bevolking anti-establishment-sentimenten, die in de politieke arena door verschillende (populistische) partijen worden vertolkt (zie bijvoorbeeld hier en hier en hier). Vergeleken met burgers die HBO- of WO-onderwijs hebben afgerond, hebben burgers die geen hoger onderwijs hebben voltooid minder vertrouwen in de politiek, meer populistische opvattingen, meer steun voor populistische partijen, en zijn ze minder geneigd om te stemmen tijdens verkiezingen. Hoe kunnen we deze opleidingskloof in anti-establishment-opvattingen en -gedrag begrijpen?
Om deze vraag te beantwoorden wordt vaak gewezen op de ongelijke verdeling van kennis en middelen onder burgers met verschillende opleidingsniveaus. Waar een beperktere kennis van de politiek praktisch geschoolden minder begaan zou maken met de politiek en zelfs onbegrip zou kweken (zie bijvoorbeeld hier), zou hun zwakkere economische positie ongenoegen met de gevestigde politiek kunnen aanwakkeren en participatie bemoeilijken (zie bijvoorbeeld hier en hier). Deze theorieën laten echter een flink deel van de opleidingskloof in anti-establishment-opvattingen en -gedrag onverklaard. En zij lijken voorbij te gaan aan, zoals Daniel Laurison dat hier beschrijft, belangrijke verschillen in hoe mensen zich verhouden tot de politiek.
In een recent gepubliceerd artikel diepen wij een nieuwe verklaring uit. Daarbij staan de grote verschillen centraal tussen de leefwerelden van praktisch geschoolden enerzijds en theoretisch geschoolden anderzijds. Aangezien de levensstijlen en voorkeuren van theoretisch geschoolden in het algemeen positiever worden ontvangen in de samenleving en als belangrijker bestempeld, voelen mensen die daarvan afwijken zich vaak inferieur of buitengesloten (zie bijvoorbeeld hier en hier). Gezien de oververtegenwoordiging van theoretisch geschoolden in veel politieke instituties (dit noemen Mark Bovens en Anchrit Wille de ‘diplomademocratie’) is het daarom aannemelijk dat praktisch geschoolden zich op een andere manier verhouden tot politici en de politiek dan theoretisch geschoolden.
In een eerdere studie hebben wij door middel van (groeps)gesprekken diepgewortelde gevoelens van culturele afstand tot politici onder politiek wantrouwende praktisch geschoolde burgers blootgelegd. Volgens onze geïnterviewden zijn veel politici ver verwijderd van de manier waarop zij zelf leven, waardoor politici hun wensen en zorgen niet goed kunnen of zelfs niet willen begrijpen. Bovendien hadden de deelnemers aan onze gesprekken het idee dat politici hun leefwereld niet serieus nemen en erop neerkijken. Dit heeft gevoelens van minderwaardigheid en politieke uitsluiting tot gevolg, zoals bijvoorbeeld bij deelnemer Sylvia die zich door politici voelt “weggezet als tokkie omdat je geen scholing hebt gevolgd”. Niet zelden hadden onze deelnemers het idee dat politici hen niet serieus nemen.
De inzichten uit dit voorgaande onderzoek hebben wij meetbaar gemaakt door ze te vertalen in een aantal stellingen over ervaren culturele afstand tot politici. Deze stellingen hebben we opgenomen in een vragenlijst over politieke opvattingen en gedrag, die is ingevuld door leden van het LISS panel, dat bestaat uit een dwarsdoorsnede van de Nederlandse bevolking.
Figuur 1: De samenhang tussen ervaren culturele afstand tot politici (x-as) en politiek wantrouwen, populistische opvattingen en niet-stemmen (y-as bovenste paneel; alle gemeten op een schaal van 1 tot 7) en stemintentie voor een links- of rechts-populistische partij (y-as onderste paneel; beide gemeten als wel (1) of niet (0)).
Allereerst verwachtten wij een verband tussen onze nieuwe meting van ervaren culturele afstand tot politici en anti-establishment-opvattingen en -gedragingen: politiek wantrouwen, populistische opvattingen, stemintentie voor een links- of rechts-populistische partij, en niet-stemmen. Burgers die het idee hebben dat politici ver verwijderd zijn van hun leefwereld zullen namelijk niet alleen ontevreden zijn met de instituties die politici bevolken, maar zullen ook grotere verschillen zien tussen ‘het volk’ en ‘de elite’ of zich zelfs ontmoedigd voelen om deel te nemen aan politieke besluitvorming. Figuur 1 laat zien hoe ervaren culturele afstand samenhangt met verschillende anti-establishment-opvattingen en -gedragingen, rekening houdend met de politieke kennis en economische positie van respondenten. Onze bevindingen laten zien dat mensen die politici als verder verwijderd zien van hun leefwereld inderdaad een grotere afkeer hebben van establishment-politiek.
Maar in hoeverre verklaren de gevoelens van afstand tot politici de opleidingskloof in de onderzochte opvattingen en gedragingen? Om deze vraag te beantwoorden zijn we nagegaan welke bijdrage ervaren culturele afstand tot politici – naast politieke kennis en economische positie – levert aan het verband tussen opleidingsniveau en anti-establishment-opvattingen en -gedrag (zie Tabel 1 in ons artikel voor details). Terwijl ervaren culturele afstand een substantieel deel van de opleidingskloof verklaart in alle onderzochte opvattingen en gedragingen, doet politieke kennis dat alleen voor populistische attitudes en niet-stemmen en economische positie voor stemintentie voor links-populistische partijen en niet-stemmen.
Onze bevindingen laten zien dat culturele afstand tot politici een belangrijke verklaring biedt voor allerlei uitingsvormen van grotere politieke onvrede onder praktisch geschoolden, terwijl bestaande verklaringen een substantieel deel van de opleidingskloof onverklaard laten. Een focus op de verschillende manier waarop verschillende mensen zich tot de politiek en politici verhouden, naast de rol die hun verschillen in kennis en middelen spelen, is dus cruciaal voor het begrijpen van het anti-establishment-sentimenten in de hedendaagse politiek.
Deze bijdrage is gebaseerd op: Noordzij, K., De Koster, W., & Van der Waal, J. (2021). A revolt of the deplored? The role of perceived cultural distance in the educational gradient in anti-establishment politics. British Journal of Sociology, doi: 10.1111/1468-4446.12892
Afbeelding: “Den Haag Binnenhof” door Nanda Sluijsmans (via Flickr).
Als politiek engagement en politieke voorkeur ook (vooral) wordt bepaald door emotie, dan gelden rationele redenen en aanleidingen minder dan gehoopt bij de politieke keuze.
M.i. geldt dit tegenwoordig voor veel politieke keuzes, zowel dus voor de traditionele partijen als voor de nieuwe- en populistische partijen.
Als de politieke inhoud voor een kiezer belangrijk is, dan zal hij/zij voor een partij met inhoud kiezen. Net als in de gehele maatschappij echter is m.i. beleving en emotie erg belangrijk geworden bij de politieke keuze. Een gevoel bij de partij (leider) waarin je jezelf herkent qua levensstijl of waartegen je juist op kan zien (als je dat zo graag wilt).
Dat vraagt vooral andere communicatie en een andersoortige communicator van een partij, dan dat we bij veel partijen die op verlies staan, zien.
Effectieve voorbeelden zijn (tot voor kort):
.VVD/Rutte (gladjanus, goed voor ons eigen belang)
.D66/Kaag (belofte leiderschapsstijl)
.PVV/Wilders (recalcitrant tegen de gevestigde orde)
.PvdD/Ouwehand (doorbijtertje ecologisch)
.BBP/ van de Plas ( ik word hierdoor wel vertegenwoordigd, tijdelijk alternatief voor CDA)
.Omtzigt ( gedegen en mensgerichte doorbijter, groot electoraal potentieel)
Falende voorbeelden:
SP/Marijnissen (geen deuk in pakje boter)
G/Klaver (van hoog gevallen door meedeinen met rechts)
PvdA/Ploumen (elan van een kleine partij die ons eerder in de steek heeft gelaten)
FvD/Baudet (partij(leider) met krankzinnige ideeën
CDA/Hoekstra (alles verkeerd)