Introductie
In een eerder stuk heb ik het verschil tussen CITO-scores en adviezen per school geanalyseerd. In deze nieuwe post analyseer ik dat verschil tussen CITO-scores en adviezen per school voor de schooljaren 2010/2011 tot 2013/2014. Er zou namelijk sprake kunnen zijn van adviesinflatie. Oftewel: het gemiddeld advies per school wordt elk schooljaar wat hoger. De conclusie in dat vorige stuk was:
“Al met al zien we dat landelijk in deze drie jaar het gemiddelde niveau van de adviezen is gestegen, mede door een daling van gemengde adviezen. Het is echter onwaarschijnlijk dat deze lichte stijging over de periode 2010-2012 verklaard zou kunnen worden uit een stijging van het opleidingsniveau van de ouders over dezelfde periode.”[i]
Door CITO-score te combineren met advies en een schooljaar toe te voegen, kunnen wij zien of de stijging in schooladviezen inflatoir is of niet. Als de afstand tussen advies en CITO-scores in deze periode constant blijft, is de stijging niet het gevolg van inflatie van het advies.
Er is een tweede reden voor deze analyse: vanaf schooljaar 2014/2015 moet het advies leidend worden bij de schoolkeuze in het voortgezet onderwijs en is de toets alleen maar een controle achteraf van het advies:
“Scholen voor voortgezet onderwijs mogen de toelating van leerlingen niet laten afhangen van het resultaat van de eindtoets. Het schooladvies van de basisschool, dat elke leerling van groep 8 vóór 1 maart moet krijgen, is leidend bij de toelating tot het vervolgonderwijs. In het schooladvies staat welk type voortgezet onderwijs het beste bij de leerling past. Alleen als de resultaten van de eindtoets hoger uitvallen dan het advies van de basisschool, kan het schooladvies worden opgeschaald. Dit gebeurt in nauw overleg met de ouders. Bij een minder goed resultaat wordt het advies van de basisschool niet bijgesteld. De school voor voortgezet onderwijs mag alleen afgaan op het schooladvies en dus niet om andere (toets)gegevens vragen.”
Ik denk dat het toegenomen belang van het advies zal leiden tot inflatie van het advies, omdat het ijkpunt van de objectieve toets verdwijnt. Met name leerlingen met hoger geschoolde ouders krijgen een hoger advies in vergelijking met hun CITO-score. Deze analyse is een meting van de ontwikkeling van het verschil tussen schooladvies en CITO-score in de periode voorafgaand aan de beleidsinterventie. Ook als in deze voorafgaande periode al adviesinflatie plaatsvindt (mogelijk vooruitlopend op en bijdragend aan het politieke besluit), moet deze in de toekomst vergeleken worden met die in de periode 2015 en later. Op die manier kan ik beter en transparanter het gevolg van de beleidsinterventie vaststellen.[ii]
Ik zal ook de ontwikkeling van het advies-CITO-verschil afzonderlijk analyseren voor scholen met een verschillende sociaal-economische compositie, in de grootste steden (waar de concurrentie om de toegang tot het voortgezet onderwijs het sterkst is) en met verschillende onderwijsvisies en denominaties (die een dekmantel kunnen zijn van segregatie naar klasse en migratieverleden, maar ook een indicatie van suboptimale onderwijs-leerprocessen).
Adviesinflatie in periode 2011-2014
Ik gebruik hiervoor de CITO-scores per school over deze periode, zoals die dankzij RTL Nieuws openbaar zijn geworden . Ik gebruik alleen scholen met een CITO-toets of een CITO-drempeltoets. Het aantal scholen dat die CITO-toetsen gebruikt groeit licht in deze periode. Scholen met andere toetsen laat ik buiten beschouwing. Voor de adviezen, onderwijsvisies en adressen van de scholen gebruik ik gegevens van de DUO . Scholen met meer dan 50% onbekende adviezen heb ik niet meegenomen in de analyse. Ook de postcode van de leerlingen van de scholen zijn op deze DUO-site te vinden. Net als in een eerdere post over inflatie van adviezen ( heb ik met behulp van de gewichten een gemiddeld gewogen advies berekend.[iii] In alle analyse weeg ik met het aantal leerlingen per school, zodat kleine scholen de uitkomsten niet onevenredig verstoren.
Tabel 1 laat zien dat het gemiddeld advies in deze vier jaren schommelt, terwijl de gemiddelde CITO-score langzaam achteruitgaat, vooral de laatste twee schooljaren. De correlaties tussen advies en scores zijn voor de respectievelijke jaren: .679, .656, .668 en .659. Schooladviezen zijn dus hoger op scholen met gemiddeld hoge CITO-scores, wat ook in lijn der verwachting ligt. De stabiele correlaties betekenen dus dat de onderlinge samenhang tussen CITO-score en advies niet is veranderd, maar wel dat leerlingen bij een lage CITO-score een hoger advies krijgen.
Dit stijgend adviesniveau behoeft echter niet dat ook op schoolniveau het verschil tussen advies en CITO-score langzaam omhoog kruipt. Om dat verschil per school te kunnen vaststellen standaardiseer en normaliseer ik advies en CITO-scores, en wel zo dat zij in schooljaar 2010/2011 een gemiddelde van nul en een standaarddeviatie van 1.00 hebben. Het verschil tussen advies en CITO-score per school is daardoor dus ook gestandaardiseerd en genormaliseerd. Als dit verschil nul is betekent dit dat de plaats van de school op beide verdelingen in 2011 precies dezelfde is. Als het verschil 1.0 is, betekent dit dat het gemiddeld advies van die school een standaarddeviatie hoger ligt dan de gemiddelde CITO-score van die school. Als het verschil -1.0 is betekent dit dat de gemiddelde CITO-score van die school een standaarddeviatie lager is dan het gemiddeld advies van die school.
Tabel 2 vertelt hetzelfde verhaal als Tabel 1: het verschil tussen schooladvies en CITO-score gaat per school omhoog, vooral de laatste twee schooljaren. Het is belangrijk te onthouden dat de adviesinflatie, die ik hieronder verder zal ontleden, voortvloeit uit een daling in de CITO-score waardoor het verschil advies-CITO toeneemt.
Verschilt adviesinflatie voor scholen met andere sociaal-economische samenstelling?
Hierboven veronderstelde ik dat adviesinflatie vooral zou optreden bij kinderen van hooggeschoolde ouders. De publieke gegevens[iv] stellen mij niet in staat dit direct te toetsen. Maar een indirecte toets is of de adviesinflatie verschillend is voor scholen met verschillende sociaal-economische samenstelling (SES).
De sociaal-economische compositie van de school is gebaseerd op de postcode van alle leerlingen van die school (schooljaar 2011/2012) en de Leefbaarometer ‘bevolkingssamenstelling’-dimensie (versie 2012) van de Leefbarometer. De score van deze dimensie is een optelsom van het aandeel niet-werkende werkzoekenden per postcode; het aantal inkomens tot 2x modaal per postcode; het aandeel minimuminkomens per postcode; het aandeel inkomens meer dan 2x modaal per postcode; het aandeel niet-westerse allochtonen per postcode; aandeel hoogopgeleiden per postcode. Deze dimensie varieert tussen -50 (laagste score) en +50 (hoogste score). Op grond van de SES-score per school heb ik vijf groepen gevormd: het bereik van scores staat vermeld in Tabel 3.
Op scholen met een zeer lage sociaal-economische compositie (dus scholen met leerlingen met de minste hulpbronnen) ligt het advies altijd hoger ligt dan verwacht mag worden op grond van de CITO-score (zie Tabel 3). Het advies is in schooljaren 2013 en 2014 nog verder af komen te liggen van de CITO-score. Dat laatste geldt ook voor scholen met een lage sociaal-economische compositie. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat het VMBO-advies minder aantrekkelijk wordt bevonden. Ook bij de scholen met een zeer hoge sociaal-economische compositie (dus scholen met leerlingen met de meeste hulpbronnen) is het advies-CITO in de laatste twee schooljaren groter geworden. Bij scholen met gemiddelde sociaal-economische compositie is daarentegen nauwelijks adviesinflatie in deze periode. Adviesinflatie is dus blijkbaar iets voor scholen met extreme sociaal-economische compositie.
Adviesinflatie in de zes gemeenten met grootste aantal basisscholen
In de grote steden is de concurrentie tussen ouders bij de toegang tot de meest aantrekkelijke scholen scherper dan in de kleinere steden: de keuze is groter, maar de kwaliteitsverschillen tussen middelbare scholen ook. De hoogte van het advies dat basisscholen afgeven is een wapen in deze concurrentiestrijd. Basisscholen kunnen zich daarmee profileren, maar ook ouders van leerlingen met lage CITO-scores tevreden stellen.
We zien inderdaad dat in de zes grote steden het advies substantieel hoger ligt dan de CITO-score en dat de adviesinflatie in de periode 2011-2014 in vier van de zes grote steden hoger is dan in de rest van Nederland (vergelijk Tabel 4 met Tabel 2). Dat ondersteunt de ’concurrentiehypothese’ in de grotere steden en de rol die adviesinflatie daarbij kan spelen.
Adviesinflatie afhankelijk van onderwijsvisie?
Verschillende onderwijsvisies van basisscholen kunnen een dekmantel zijn van schoolsegregatie naar klasse en migratieverleden. Een bepaalde onderwijsvisie (zeg Montessori) kan alleen aantrekkelijk zijn voor hoger geschoolde ouders, terwijl lager geschoolde ouders of migranten ouders het belang van een bepaalde onderwijsvisie niet kennen.
De voorkeur voor scholen met een bepaalde visie is daarmee ook een middel van hoger geschoolde ouders om hun kinderen te vrijwaren van contact met kinderen van die lager geschoolde ouders of migrantenouders. Deze segregatie langs lijnen van onderwijsvisie zou er toe kunnen bijdragen dat leerkrachten op deze scholen te hoog adviseren als gevolg van een selectieve groep leerlingen. Tegelijkertijd kan een onderwijsvisie die veel ruimte laat voor zelfstandig werken en zelfstandig ontdekken door leerlingen leiden tot suboptimale onderwijs-leerprocessen. Door de grote speelruimte voor leerlingen wordt niet alle stof die met CITO-tests getoetst wordt voldoende behandeld of geleerd. De CITO-score kan daardoor lager uitvallen dan het oordeel van de school over de leerling. Daardoor kan de adviesinflatie hoger zijn bij basisscholen die een expliciete onderwijsvisie aanhangen.
Tabel 5 laat inderdaad zien dat adviesinflatie is hoger op scholen met een expliciete onderwijsvisie dan op scholen met een ‘reguliere’ visie. Alleen op scholen met een combinatie van Dalton/Jena ligt het advies lager dan de CITO-score in reguliere scholen. Op scholen met ontwikkelingsgericht onderwijs en gecertificeerd Montessori- en Daltononderwijs is het advies-CITO-verschil het grootst.
Adviesinflatie verschillend per denominatie?
Denominatie van basisscholen kan een dekmantel van schoolsegregatie naar klasse en migratieverleden zijn. Daardoor kan de adviesinflatie hoger zijn bij basisscholen met een bepaalde denominatie.
Tabel 6 laat zien dat onderwijsinflatie voorkomt in openbare basisscholen en samenwerking scholen en ook – maar in mindere mate – in de rooms-katholieke en islamitische denominatie. De orthodox-protestantse denominaties hebben vaker een CITO-score die hoger is dan het advies.
Besluit
In de periode 2011-2014 is er algemene adviesinflatie, maar die in de grote steden, in scholen met een lage sociaal-economische compositie en in scholen met een expliciete onderwijsvisie is deze groter dan in de rest van Nederland. Deze uitkomsten suggereren dat het advies in de laatste twee schooljaren al langzamerhand leidend aan het worden is (vooruitlopend op het politieke besluit van 2013). Dat is waarschijnlijk het resultaat van de langzame daling van de gemiddelde CITO-score over deze periode, niet door een stijging van het gemiddeld advies of door een verandering van de samenhang tussen advies en CITO-score.
Het leidend maken van het advies vanaf schooljaar 2014/2015 zal dus niet adviesinflatie in beweging zetten, maar kan die wel nog versnellen. Volgend jaar hoop ik daarover te kunnen schrijven als de adviezen over het schooljaar 2010/2015 bekend zijn.
Noten
[i] Deze analyse heeft betrekking op schooljaren 2010/2011 tot 2012/2013, maar deze schooljaren zijn hier aangeduid als 2010 tot 2012.
[ii] De Tweede Kamer heeft het niet nodig geacht deze ingrijpende verandering vooraf te onderzoeken of achteraf te evalueren.
[iii] 4.5*VWO%, 4.0*HAVO-VWO%, 3.5*HAVO%, 3.0*VMBOGT-HAVO%, 2.5*VMBOGT%, 2.0*VMBOKL-GT%, 1.5*VMBOKL%, 1.0*VMBOBL-KL%, 0.5*VMBOBL%, 0.0*Praktijk%.
[iv] De individuele gegevens zijn aanwezig bij de DUO, maar die zijn niet beschikbaar voor dit soort analyses.
Op verzoek heb ik de ontwikkeling in het verschil CITO-score en advies ook uitgesplitst per provincie. Dat is interessant omdat sinds 2013 alle basisscholen in de hele provincie Friesland eenzelfde plaatsingswijzer (http://plaatsingswijzer.nl/ ) gebruiken. De kern van deze plaatsingswijzer is (in mijn woorden) is dat het advies gebaseerd is op de gegevens uit het leerlingvolgsysteem (inclusief cito-scores) en dat alleen in zwaarwegende gevallen een basisschool geargumenteerd mag afwijken van het advies dat volgt uit het leerlingvolgsysteem. De VO scholen krijgen ook de informatie uit de plaatsingswijzer en kunnen zo meer vertrouwen hebben in geldigheid van het gegeven advies. De kans op adviesinflatie wordt daardoor kleiner.
Een uitsplitsing naar provincie laat duidelijk zien dat het verschil CITO-score en advies per provincie sterk verschilt. Flevoland, Noord-Holland, Overijssel, Utrecht, & Zuid-Holland kennen sterke inflatie, de andere provincies niet of veel minder (hoewel 2014 een uitschieter lijkt, ook in Friesland).
Deze Friese plaatsingswijzer steekt ook omliggende provincies aan. In 2014 gebruikt de stad Groningen dezelfde plaatsingswijzer en vanaf in 2015 de gehele provincie Groningen. In 2015 gaat de plaatsingswijzer ook gebruikt worden door 1/3 van de provincie Drenthe.
Ook de scholen in de gemeente Rotterdam (http://www.fokor.nl/documenten/VastgesteldeRotterdamseplaatsingswijzer2014-20153.pdf ) gaan met een dergelijke plaatsingswijzer werken.
De negatieve gevolgen van het ondoordachte kamerbesluit (http://apps.eui.eu/Personal/Dronkers/Dutch/NRC2013.pdf ) om het schooladvies leidend te maken worden zo op lokaal niveau geneutraliseerd, omdat de toetsen van het leerlingvolgsysteem (inclusief CITO-toetsen) richtinggevend zijn. Wil deze plaatsingswijzer werken, moeten alle scholen in een gemeente of regio meedoen. Anders ontstaat er vals trek en free-riders gedrag.
ook in de provincie Utrecht zijn afspraken gemaakt die het schooladvies PO beteugelen. Dit gebied wordt ook steeds groter, zie POVO Midden-Nederland. Overigens is het niet zo vreemd dat Utrecht relatief hoge adviezen kent. Maar liefst meer dan 35% van de bevolking heeft een HBO of WO opleiding.
Het is goed dat ook in de provincie Utrecht dergelijke afspraken zijn gemaakt. De toename in dergelijke afspraken laat zien dat ook BO en VO scholen het gevaar van adviesinflatie serieus nemen. Het hoge percentage ouders met HBO of VWO opleiding zou een verklaring kunnen zijn voor een grotere afstand tussen CITO-score en advies op schoolniveau (maar zie http://apps.eui.eu/Personal/Dronkers/Dutch/advies_cito.pdf.Dat) hoge percentage kan niet de groei in de afstand verklaren, behalve als men aanneemt dat hooggeschoolde ouders de laatste jaren meer achter een hoger advies aanzitten.
Als aanvulling op dit blog heb ik het gemiddeld advies in de zes grote steden tussen 2011 en 2014 berekend. In Amsterdam, Den Haag en Rotterdam stijgt het gemiddeld basisschooladvies, terwijl dat niveau landelijk stabiel is: http://apps.eui.eu/Personal/Dronkers/Dutch/Advies6grotesteden.pdf
Waarom heet het inflatie als het advies bij hoger opgeleide ouders steevast aan de hoge kant is? Volgens mij getuigt het van realiteitszin.
Waarom heet het inflatie als het advies bij hoger opgeleide ouders steevast aan de hoge kant is? Volgens mij getuigt het van realiteitszin.