Op bijna 88-jarige leeftijd overleed vorige week prof.dr. Hans Daalder. Zelf als politicoloog opgeleid aan de ‘zevende faculteit’ in Amsterdam, werd hij de oprichter van de vakgroep, later Instituut, politieke wetenschap in Leiden. Daar bleef het niet bij. Zowel in Nederland als in de internationale politicologische wereld heeft hij veel sporen getrokken. Hij was – vaak als initiatiefnemer – betrokken bij de oprichting van verschillende opleidingen, instituten, organisaties en tijdschriften op zijn vakgebied. Zijn organisatietalent koppelde hij aan een groot intellect en een weergaloos geheugen. In zijn ‘herinneringen van een gewoon hoogleraar’ die hij in 1997 onder de titel Universitair panopticum publiceerde, heeft hij verslag gedaan van een leven ten dienste van de (politieke) wetenschap. Voor velen was hij een leermeester.
Al jong kwam hij in contact met politicologen van grote naam en faam. Dat kwam door zijn grote internationale gerichtheid. Tijdens zijn studie verbleef hij een jaar in London (LSE); daar schreef hij zijn eerste Engelstalige artikel over de Nederlandse politiek (1954). Nog jong ontmoette hij mensen als Carl Friedrich, Robert McKenzie, Michael Oakshott en Samual Finer. Na zijn promotie in Amsterdam in 1960 op het Britse kabinet, verbleef hij een jaar in de Verenigde Staten, in Harvard en Berkeley. In het internationale netwerk dat hij zo opbouwde zaten onder anderen Stanley Hoffmann, Otto Kirchheimer, Stein Rokkan, V.O.Key, Val Lorwin , Warren Miller, Sidney Verba en Robert Dahl.
Met die internationale bagage werd Daalder in 1963 benoemd tot hoogleraar ‘wetenschap der politiek’ in Leiden binnen de Faculteit der Rechtsgeleerdheid. Zijn oratie zou een ‘klassieker’ worden: Leiding en lijdelijkheid in de Nederlandse politiek. Hij richtte zich op de Nederlandse casus, maar stelde vragen die mede geïnspireerd waren door zijn kennis van andere politieke stelsels. Hoe kon de volgens hem bestaande Nederlandse lauwheid ten aanzien van het politieke leven worden verklaard? Hij wees op de verzuiling, maar ook op de ‘regentenmentaliteit’ van Nederlandse gezagsdragers. Die term zou in de ‘jaren zestig’ met graagte worden gebruikt door jongeren die zich verzetten tegen het ‘establishment’. In een andere lezing, tien jaar later, verbaasde hij zich over de snelheid waarmee in de jaren daarvóór de gezagsclaims in Nederland waren aangetast. Hij zocht verklaringen in veranderende verhoudingen binnen gezinnen, de secularisatie en de opkomst van de televisie.
Met het jongerenprotest was hij ook op de universiteit in aanraking gekomen, zij het dat dat protest in Leiden niet wijd verbreid was. In Amsterdam was dat anders. Daar kwam het in 1973 tot grote problemen binnen de opleiding politicologie, waar Daalder zelf ooit had gestudeerd. In deze ‘kwestie-Daudt’ lag Daalder’s sympathie bij zijn Amsterdamse collega Daudt. De laatste was met enkele collega-docenten in staking gegaan tegen besluiten van een ‘gedemocratiseerde’ faculteitsraad, waardoor wetenschappelijk verantwoord onderwijs zijns inziens niet meer mogelijk was. Daalder’s ervaringen met deze affaire kleurden zijn genoemde tweede rede in 1974. Hij constateerde de opkomst van nieuwe elites, ‘nieuwe vrijgestelden’, vooral ook op universiteiten. Die ‘nieuwe vrijgestelden’ koesterden een ideaal-beeld van een maatschappij zonder macht, maar schuwden volgens Daalder daarbij het streven naar politieke macht als instrument van revolutionaire hervormingen niet. Daalder had er weinig mee op, mede omdat die vernieuwers niet zelden hun helden zochten onder (buitenlandse) personen die de meest gewelddadige machtsmiddelen voor sociale verandering hanteren, zoals hij in zijn lezing aangaf. De gematigde Daalder, bij wie de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog nooit ver uit zijn gedachten waren, kon er weinig begrip voor opbrengen, maar moedigde wel aan deze groepen wetenschappelijk te bestuderen als onderdeel van het nieuwe verschijnsel van politisering.
Die tweede rede hield Daalder op de verjaardag (dies) van de relatief rustige Leidse universiteit. Hij kon dat toen doen als voorzitter van een inmiddels door hem opgebouwde vakgroep politicologie. In die opbouwfase haalde hij in 1968 de Amerikaanse politicoloog van Nederlandse afkomst Arend Lijphart naar Nederland, die datzelfde jaar zijn baanbrekende werk Verzuiling, pacificatie en kentering in de Nederlandse politiek publiceerde. Lijphart bouwde daarin voort op inzichten die Daalder al in zijn oratie naar voren had gebracht, vulde deze aan, schematiseerde deze en plaatste zijn analyse in het debat over de theorie van het pluralisme. Samen zetten Daalder en Lijphart de Nederlandse politicologie op de internationale kaart. Van een ‘Leidse school’ van ‘consociationalisme’, zoals politieke samenwerking in sterk verdeelde samenlevingen in het politicologisch jargon wel wordt omschreven, is echter geen sprake. Daarvoor was en is de samenstelling van de Leidse vakgroep te gevarieerd. Die vakgroep ging later over naar de Faculteit der Sociale wetenschappen. De groei tot een omvangrijk instituut ging gepaard met een proces van specialisatie, dat zich ook na Daalders emeritaat in 1993 voortzette. Zijn leeropdracht waaierde uit over verschillende ordinariaten (empirische politicologie, vergelijkende politicologie, Nederlandse politiek), die naast de leerstoelen internationale politiek en politieke filosofie in Leiden bestaan.
Tegenover de toenemende specialisering stond Daalder overigens nogal ambivalent. Enerzijds begreep hij de onvermijdelijkheid ervan en tot op zekere hoogte vond hij specialisering ook wenselijk, maar zeker op het einde van zijn leven benadrukte hij de keerzijde voor de politieke wetenschap. ‘De samenhang in de professie is door de verdere specialisatie afgenomen’, zei hij in 2015 in een interview.[1] Nieuw was die opinie bij hem niet. Toen hij in 1960 een jaar in de Verenigde Staten was, genoot hij van de hoge kwaliteit en veelzijdigheid van de toenmalige Amerikaanse politicologie, maar ‘daartegenover stond een bijna dolgedraaide specialisatie, mogelijk gemaakt en bevorderd door de omvang van de academische markt en de dwang tot publiceren’, zo herinnerde hij zich in 1997.[2]
Dat nam niet weg dat Daalder door zijn internationale invalshoek zeer heeft bijgedragen aan de verwetenschappelijking van de Nederlandse en Europese politicologie. Dat deed hij niet alleen in Leiden. Hij stond aan de wieg van de vereniging van Nederlandse politicologen, de ‘Kring’, en van het blad Acta Politica. Hij zette verschillende (vergelijkende) onderzoeksprojecten op, in binnen- en buitenland. Hij was mede-oprichter van het European Consortium for Political Research (ECPR). Hij was enkele jaren werkzaam aan het Europees Universitair Instituut (EUI) in Florence, waarvan hij de oprichting ook van nabij meemaakte. Maar ten aanzien van de trend van de internationalisering had hij in 2015 gemengde gevoelens. Die was zijn inziens doorgeslagen en leidde tot nog verdere specialisatie en daarmee tot fragmentatie. De kennis van politieke processen en politiek in het algemeen was er volgens hem niet door toegenomen. Hij nam een gebrek aan gedegen beschrijvend onderzoek waar: ‘Eerlijk gezegd heb ik de indruk dat je meer leert over de Nederlandse politiek door het lezen van onze biografie van Drees dan op basis van veel hedendaagse politicologische publicaties in ‘refereed journals’”[3]
Misschien was dat wel de reden waarom Daalder zich na zijn emeritaat heeft gezet aan het schrijven – samen met de historicus Jelle Gaemers – van een lijvige biografie van Willem Drees, die hij ‘de grootste kenner van politieke verhoudingen’ noemde die hij had gekend. Minutieus en toch goed leesbaar wordt daarin het lange politieke leven beschreven van de man die in de jaren vijftig premier van Nederland was. In november 2014 vertelde Daalder hierover in een speciaal college ‘Daalder over Drees’ in Leiden. De studenten hingen aan zijn lippen. Het zou zijn laatste optreden zijn op het instituut, waarvan hijzelf de founding father was. Bij de begrafenis vorige week zaterdag in Den Haag hield de rouwstoet even stil bij het graf van Drees, voordat Hans Daalder op dezelfde begraafplaats naast het graf van zijn vrouw Anneke ter aarde werd besteld. Met Daalder is een groot politicoloog heen gegaan.
Foto: Prof.dr. Hans Daalder tijdens een lezing in Leiden in 2014.
[1] Barbara Vis, ‘Hans Daalder. Over de invloed van het totalitarisme, inspiratie in en uit het buitenland, en biografieën’, in: Rudy B. Andeweg en Barbara Vis (red.) Politicologie in Nederland. Van politisering naar professionalisering. Oudewater, NKWP, 2015, pp. 7-17.
[2] H. Daalder, Universitair panopticum. Herinneringen van een gewoon hoogleraar. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1997, p. 66.
[3] Vis, op.cit, p. 12.
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.