Bij de Europese verkiezingen twee weken geleden hebben partijen die kritiek uiten op het proces van Europese integratie in veel lidstaten overwinningen geboekt. Denk aan het Front National in Frankrijk en de United Kingdom Independence Party in het Verenigd Koninkrijk – maar ook aan de Alternative für Deutschland in Duitsland en de Movimento 5 Stelle in Italië. Weekblad The Economist spreekt zelfs van een Eurosceptische aardbeving. Wie de analyses van de uitslag op een rijtje zet realiseert zich al snel dat we worden doodgegooid met de term ‘Euroscepsis’. En dat eigenlijk nooit duidelijk wordt gemaakt wat hier precies mee wordt bedoeld.
Zelf weet ik eigenlijk ook niet zo goed of ik nu Eurofiel of Eurosceptisch ben. Hoewel ik groot voorstander ben van verdere Europese integratie – en soms zelfs denk dat een Verenigde Staten van Europa helemaal zo’n gek idee nog niet is – sta ik tegelijkertijd behoorlijk huiverig tegenover de toegenomen macht van het Europees Parlement. Is het wel een goed idee een parlement dat kiezers nauwelijks naar de stembus weet te trekken meer macht te geven? Is het wel een goed idee om een Unie die weinig democratische legitimiteit geniet steeds meer bevoegdheden te geven?
Hieronder, aan de hand van een analyse van bestaande definities van Euroscepsis, een zoektocht naar mijn eigen ‘EU-standpunt’.
In het algemeen wordt Euroscepsis gezien als kritiek op het proces van Europese integratie. Euroscepsis is daarmee een opvatting die door zowel politieke partijen als burgers kan worden onderschreven. Maar daar is lang niet alles mee gezegd.
‘Harde’ en ‘zachte’ Euroscepsis
Paul Taggart en Aleks Szczerbiak schrijven dat een onderscheid gemaakt zou moeten worden tussen twee vormen van Euroscepsis: ‘harde’ en ‘zachte’ Euroscepsis. Harde Euroscepsis is een principiële afwijzing van het gehele proces van Europese eenwording. ‘Harde’ Eurosceptische partijen en burgers zijn van mening dat Europese integratie een slecht idee is, en willen daarom dat hun land uit de Unie stapt. De PVV kan omschreven worden als een hard Eurosceptische partij. De kritiek van ‘zachte’ Eurosceptische partijen en burgers is minder fundamenteel en principieel. Zij zijn vaak alleen kritisch met betrekking tot specifieke aspecten van de Europese eenwording – bijvoorbeeld de invoering van de euro – of stellen dat bepaalde bevoegdheden terug zouden moeten overgeheveld van het Europese naar het nationale niveau. Een voorbeeld van een zachte Eurosceptische partij is de SP.
Idee en praktijk van Europese integratie
De politicologen Petr Kopecký en Cas Mudde (paywall) gaan nog een stap verder. Zij stellen voor om partijen op basis van hun opvatting ten opzichte van de EU in te delen in 4 ideaaltypische groepen. Zij stellen dat je een onderscheid kunt maken tussen partijen die het algemene idee van Europese integratie onderschrijven (Eurofielen) en partijen die dit idee afwijzen (Eurofoben), en tussen partijen die achter de praktijk van de Europese eenwording staan (Euro-optimisten) en partijen die zich hier niet in kunnen vinden (Euro-pessimisten). Eurofiele partijen die ook optimistisch zijn over de praktijk noemen zij ‘Euroenthousiastelingen’ en Eurofiele partijen die hier pessimistisch over zijn ‘Eurosceptici’. Eurofobe partijen die Euro-optimistisch zijn noemen ze ‘Europragmatici’ en Eurofoben die pessimistisch zijn ‘Eurorejects’. Euroscepsis houdt dus in dat je voorstander bent van het idee van Europese eenwording, maar tegelijkertijd vindt dat het met de Europese integratie in de politieke praktijk niet al te best gaat.
Mate van gradatie
De genoemde politicologen delen partijen in in verschillende categorieën. Er is echter ook wat voor te zeggen om te benadrukken dat Euroscepsis een mate van gradatie is. Catherine de Vries en Erika Edwards stellen bijvoorbeeld dat Euroscepsis gezien zou kunnen worden als een continuüm dat loopt van sterke steun voor Europese eenwording tot sterke afwijzing daarvan. Op deze manier kun je veel beter nuanceverschillen laten zien. Ik denk dat het wel nuttig is om daarbij Kopecký en Mudde te volgen en ook een onderscheid te maken tussen de opvatting over het idee van Europese integratie en de politieke praktijk van die integratie.
Verschillende dimensies
Hajo Boomgaarden en collega’s gaan nog een stap verder en stellen dat EU-attitudes niet eendimensionaal zijn. Volgens hen zijn er verschillende dimensies waar rekening mee moet worden gehouden. Zie bijvoorbeeld hier. Soms heeft Euroscepsis primair te maken met politieke overwegingen. Het gaat dan meestal om kritiek op de macht van supranationale politieke EU-instellingen zoals de Europese Commissie of het Europees Parlement. Het kan bij Euroscepsis echter ook gaan om economische overwegingen. Een goed voorbeeld is kritiek op de euro. De achterliggende gedachte is ook hier dat het integratieproces te ver is doorgeschoten, maar de kritiek is hier vooral economisch in plaats van politiek van aard. Het is daarnaast ook nog mogelijk dat de bedenkingen cultureel van aard zijn. De Euroscepticus is dan bijvoorbeeld huiverig over de immigratie van mensen met andere culturen. Uiteraard zijn deze dimensies niet helemaal los van elkaar te trekken; ze hangen sterk met elkaar samen. Toch leggen partijen en burgers vaak een duidelijke nadruk op één van deze dimensies.
Eurosceptisch of Eurofiel?
Ben ik nu Eurosceptisch of Eurofiel? Wel, allebei. Ik ben groot voorstander van het idee van Europese integratie (sterk Eurofiel), maar tegelijkertijd ben ik kritisch als het gaat om de daadwerkelijke politieke praktijk (matig Euro-pessimistisch). Dit maakt mij volgens de categorisering van Kopecký en Mudde eurosceptisch. En als we rekening houden met de mate van gradatie: matig Eurosceptisch. Het gaat mij daarbij voornamelijk om politieke EU-integratie.
Voilà: ondergetekende is matig politiek Eurosceptisch. Waar staat u?
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.