Hoe houd je een democratie draaiende? Filosofen, politicologen en beleidsmakers zwoegen al eeuwenlang met het probleem dat goed burgerschap niet vanzelfsprekend is, en dus op de één of andere manier gevormd moet worden. In Nederland kennen we sinds de jaren zestig mede daarom het vak Maatschappijleer. Eén van de doelen van het vak is dat leerlingen kennis opdoen over politiek en maatschappij. Met name in de VS geldt bovendien het ideaal dat Maatschappijleer (of beter: Civic Education) geëngageerde burgers oplevert, die betrokken zijn en blijven bij de politiek.
Maar is dat wel zo? Hoe nuttig is Maatschappijleer voor de maatschappij?
Zijn de pubers na enkele jaren blijvend betrokken burgers?
Vooral in Noord-Amerika is hier veel onderzoek naar gedaan, juist doordat Civic Education daar zo wijdverbreid is, terwijl de betrokkenheid van jongeren juist lijkt te dalen. Maar veel van dit onderzoek zegt betrekkelijk weinig. De meest gehoorde conclusie luidt: leerlingen die een vak als Maatschappijleer volgen, hebben meer kennis van en interesse in de politiek dan leerlingen die dat niet volgen. Helaas zegt dat niet zo veel. Er kan immers sprake zijn van zelfselectie. Misschien kiezen betrokken leerlingen Maatschappijleer uitvoeriger. Of trekken scholen waar Maatschappijleer uitvoeriger op het programma staat meer betrokken leerlingen en ouders…
De vraag blijft of Maatschappijleer echt de oorzaak is van verdere betrokkenheid. En bovendien moeten we ons afvragen of een eventueel effect van Maatschappijleer ook beklijft: zijn de pubers na enkele jaren nog steeds betrokken burgers?
Dit soort vragen vereist een experimenteel design van de lange adem: wijs leerlingen (of desnoods scholen) geheel willekeurig toe aan een cursus Maatschappijleer en zie of dat jaren later nog uitmaakt. Zoals Armen Hakhverdian eerder al opmerkte, stuit een dergelijk ingrijpen in het curriculum van middelbare scholieren natuurlijk wel op forse ethische bezwaren. Onderzoekers moeten dus creatief zijn.
Onderzoek in Canada: Maatschappijleer en verkiezingsopkomst
In Canada zaten onderzoekers met hetzelfde probleem, totdat daar in elke afzonderlijke provincie een nieuw, verplicht vak Civic Education werd geintroduceerd; als één van de eerste in 2000 in Ontario. In 2004 en 2006 waren de leerlingen uit Ontario die als eersten dit vak hadden gevolgd oud genoeg om te mogen stemmen. Onderzoekers Milner en Lewis zagen hierin een quasi-experimentele onderzoeksopzet. Als Civic Education werkt, zou de eerste lichting leerlingen uit Ontario toch in grotere getalen moeten stemmen dan die leerlingen die net één of twee klassen hoger zaten. En het verschil tussen die twee groepen zou groter moeten zijn in Ontario dan in de andere provincies (waar een soortgelijk vak nog niet was ingevoerd).
Het resultaat? De auteurs vonden geen significant verschil; zelfs de richting van de effecten ging in tegen de theorie. Ze concluderen: “It is hard to find evidence that the current provincial civic education regimes are affecting the attitudes of many young Canadians in a manner that leads to heightened levels of political participation.”
Bewijs uit Philadelphia
Maar zoals de Canadese onderzoekers zelf al aangeven: Maatschappijleer gaat natuurlijk niet om het opstuwen van de verkiezingsopkomst. Het vak beoogt ook kennis en betrokkenheid te stimuleren.
Een Amerikaanse studie (hier zonder paywall) keek nauwkeuriger naar het effect van een specifiek programma dat intensiever inzette op politiek engagement (Student Voices) in Philadelphia (VS). In elke school die Student Voices uitprobeerde in 2002-2003, werd het programma slechts in een deel van de klassen aangeboden: minstens één andere klas fungeerde als controlegroep die de oude en minder intensieve cursus kreeg aangeboden. (Het volgen van een cursus Maatschappijleer was in Philadelphia hoe dan ook verplicht). Sommige leerlingen volgden zodoende twee semesters de oude cursus, andere twee semesters Student Voices, en weer een ander deel volgde één semester het ene en één semester het andere vak.
Anderhalf tot twee jaar later werden de voormalige scholieren ondervraagd over hun politieke betrokkenheid: efficacy (het idee in staat te zijn politiek actief te zijn), attentiveness (aandacht voor politiek), knowledge (kennis van politieke actoren) en turnout (opkomst bij de verkiezingen uit 2004). De uitkomsten waren voor maatschappijleraren in dit geval een stuk positiever: Ook na een paar jaar blijken studenten uit het intensievere programma significant meer zelfvertrouwen, meer aandacht en meer kennis te hebben dan de studenten uit het reguliere programma. De effecten zijn niet allemaal even consistent en bovendien tamelijk zwak, maar civic education brengt de studenten blijkbaar toch wat bij.
Wat dan wel?
Het beeld van Maatschappijleer blijft dus gemengd. De ene studie vindt bewijs dat het zwakke maar blijvende effecten heeft, de andere vindt dat niet.
Waar leren burgers dan het goede burgerschap? James Kennedy zette dit vraagstuk centraal in zijn betoog tijdens een KNAW-symposium over de het boek “De Wankele Democratie.” Hij schaarde zich in de traditie van Alexis de Tocqueville, en wees naar de rol van verenigingen als school voor de democratie. De afgelopen decennia wordt Robert Putnam vereenzelvigd met het idee dat verenigingen hun leden socialiseren tot goede burgers, maar dat eeuwenoude idee is in verschillende recente studies onderuitgehaald: verenigingen herbergen weliswaar veel geëngageerde burgers, maar zorgen er niet voor dat die burgers geëngageerd zijn.
Wat dan wel? Wellicht moeten we ons erbij neerleggen dat goed burgerschap vooral een heel structurele oorsprong heeft: langdurige democratische tradities, onderbouwd door sterke democratische instituties en door normen die door de bredere maatschappij worden uitgedragen. Scholen kunnen daaraan bijdragen; maar eerder door een open, tolerante leeromgeving dan door een speciale cursus.
Goed burgerschap laat zich niet zo makkelijk aansturen, ondanks alle goede bedoelingen.
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.